ECLI:NL:HR:2015:1255

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
13/00587
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.K. Jap-A-Joe. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het Hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseerde op feiten waarvan de betrokkene eerder was vrijgesproken na terugwijzing door de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat, volgens artikel 557, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, een uitspraak op een vordering van het Openbaar Ministerie pas tenuitvoergelegd kan worden nadat de veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan. Tevens werd opgemerkt dat een uitspraak op een vordering van het OM van rechtswege vervalt als de veroordeling van de verdachte achterwege blijft. De Hoge Raad concludeerde dat de betrokkene geen belang had bij het middel, omdat de rechter de mogelijkheid heeft om het ontnemingsbedrag te kwijtschelden of te verminderen op verzoek van de betrokkene. De Hoge Raad constateerde bovendien dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 101.000,- naar € 96.000,-. Uiteindelijk werd de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.

Uitspraak

19 mei 2015
Strafkamer
nr. S 13/00587 P
NA/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 december 2012, nummer 22/001447-11, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. H.K. Jap- A-Joe, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gebaseerd op in de tenlastelegging in de hoofdzaak impliciet cumulatief tenlastegelegde feiten waarvan het Hof, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad, de betrokkene heeft vrijgesproken.
2.2.
Ingevolge het vierde lid van art. 557 Sv kan een uitspraak op een vordering van het Openbaar Ministerie, als bedoeld in art. 36e Sr, eerst worden tenuitvoergelegd nadat en voor zover de veroordeling, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, in kracht van gewijsde is gegaan, terwijl ingevolge art. 511i Sv een uitspraak op een vordering van het Openbaar Ministerie als bedoeld in art. 36e Sr van rechtswege vervalt doordat en voor zover de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat (vgl. HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1016, NJ 1999/75). Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat ingevolge art. 577b, tweede lid, Sv de rechter die de in art. 36e Sr bedoelde maatregel heeft opgelegd, op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de betrokkene het door hem vastgestelde ontnemingsbedrag kan kwijtschelden of verminderen, heeft de betrokkene geen belang bij het middel (vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4399, NJ 2011/317).
2.3.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 101.000,-.

4.Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 96.000,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 mei 2015.