Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
19 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.K. Jap-A-Joe. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het Hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseerde op feiten waarvan de betrokkene eerder was vrijgesproken na terugwijzing door de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat, volgens artikel 557, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, een uitspraak op een vordering van het Openbaar Ministerie pas tenuitvoergelegd kan worden nadat de veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan. Tevens werd opgemerkt dat een uitspraak op een vordering van het OM van rechtswege vervalt als de veroordeling van de verdachte achterwege blijft. De Hoge Raad concludeerde dat de betrokkene geen belang had bij het middel, omdat de rechter de mogelijkheid heeft om het ontnemingsbedrag te kwijtschelden of te verminderen op verzoek van de betrokkene. De Hoge Raad constateerde bovendien dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 101.000,- naar € 96.000,-. Uiteindelijk werd de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.