ECLI:NL:PHR:2025:105

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
23/02314
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

In deze zaak is de verdachte op 14 juni 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, met aftrek van voorarrest. De verdachte heeft tegen deze veroordeling cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een beschermde vrijspraak voor een deel van de tenlastelegging. De verdachte was vrijgesproken van geweld tegen [slachtoffer 1], maar het hof oordeelde dat de gehele tenlastelegging aan zijn oordeel was onderworpen. De Hoge Raad toetst in cassatie of de uitleg van de tenlastelegging door het hof niet onverenigbaar is met de bewoordingen daarvan. De Hoge Raad concludeert dat het hof terecht heeft geoordeeld dat het tenlastegelegde moet worden gezien als één feit, en dat er geen sprake is van een beschermde vrijspraak. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02314
Zitting28 januari 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 14 juni 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf afgewezen.
1.2
Namens de verdachte heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat in Breda, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte heeft veroordeeld voor het openlijk en in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer 1] , nu ten aanzien van dit impliciet cumulatief tenlastegelegde feit sprake was van een beschermde vrijspraak.
De relevante delen van de processtukken
2.2
Aan de verdachte is (primair) tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 9 november 2021 te [plaats] , met een ander of anderen op of aan de openbare weg, [a-straat] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit:
- het (meerdere malen) slaan en/of stompen tegen/op/in het gezicht en/of tegen/op het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of
- het (meerdere malen) schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ;”
2.3
Het bestreden arrest bevat de volgende overwegingen:

Vonnis waarvan beroep; beschermde vrijspraak?
Zoals hiervoor onder ‘Hoger beroep’ is vermeld is de verdachte vrijgesproken ter zake van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, te weten tegen [slachtoffer 1] . Bij appelschriftuur d.d. 13 juli 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte te kennen gegeven dat het hoger beroep niet is gericht tegen de vrijspraak ten aanzien van het tenlastegelegde dat betrekking heeft op [slachtoffer 1] .
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de vrijspraak ten aanzien van het tenlastegelegde dat betrekking heeft op [slachtoffer 1] een beschermde vrijspraak betreft. Het door de strafbaarstelling in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht beschermd belang is, zoals de naam van Titel V leert, primair de openbare orde. Dat daarmee ook enig recht op lichamelijke integriteit wordt beschermd doet daar niet aan af. Naar aanleiding hiervan is het hof van oordeel dat het tenlastegelegde dient te worden gezien als één feit en derhalve dat er geen sprake is van een beschermde vrijspraak. Gelet hierop is de gehele tenlastelegging aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.”
Het juridische kader
2.4
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Op grond van art. 404 lid 1 Sv staat voor de verdachte hoger beroep open tegen vonnissen betreffende misdrijven, tenzij hij “van de gehele telastlegging is vrijgesproken”. Als sprake is van een gevoegde behandeling van verschillende zaken (of eigenlijk: feiten) en de rechtbank de verdachte van één of meer van de (cumulatief tenlastegelegde) feiten vrijspreekt, kan de verdachte tegen dat deel van het vonnis geen hoger beroep instellen, zo is vastgelegd in art. 404 lid 5 Sv. Art. 407 lid 2 Sv houdt in dat het hoger beroep kan worden beperkt voor zover het een of meer gevoegde feiten betreft. De situatie kan zich echter voordoen dat de verdachte onbeperkt hoger beroep heeft ingesteld tegen een vonnis waarbij hij niet alleen voor één of meer feiten is veroordeeld, maar ook van één of meer feiten is vrijgesproken. Gelet op art. 404 lid 5 Sv zal het hof de verdachte dan niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep moeten verklaren voor zover dat ziet op de vrijspraken. In dat verband kan de vraag aan de orde komen of wel of niet sprake is van een cumulatieve tenlastelegging. [1] Het is aan de feitenrechter om een oordeel te vellen over de uitleg van de tenlastelegging. De Hoge Raad kan in cassatie toetsen of die uitleg van de tenlastelegging niet onverenigbaar is met de bewoordingen daarvan. [2]
2.5
Bij die beoordeling moet in deze zaak met het volgende rekening worden gehouden. Of een gedraging dan wel een samenstel van gedragingen één of meer feiten oplevert, is mede afhankelijk van de aard van het aan de orde zijnde delict, zoals die onder meer blijkt uit de delictsomschrijving en de strekking van de strafbaarstelling. [3] Art. 141 Sr strekt primair tot bescherming van de openbare orde. Dat kenmerk onderscheidt art. 141 Sr van delicten als medeplegen van mishandeling of vernieling. De strafbepaling beschermt ook andere belangen, zoals de lichamelijke integriteit en het recht op eigendom, maar de bescherming van die belangen is dus niet de voornaamste bestaansgrond van de strafbaarstelling. Art. 141 Sr moet daarom zo worden opgevat dat het als één delict strafbaar stelt de door verschillende personen uit een groep op dezelfde plaats en tijd gepleegde geweldshandelingen. Deze verschillende handelingen maken namelijk deel uit van een en dezelfde verstoring van de openbare orde. [4] Hierbij past dat art. 141 Sr meervoudig is geformuleerd: “het openlijk in vereniging geweld plegen tegen
personen of goederen”. [5]
De beoordeling van het middel
2.6
Aan de verdachte is in deze zaak tenlastegelegd, kort gezegd, dat hij openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De politierechter veroordeelde de verdachte in eerste aanleg voor “het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen”, maar sprak de verdachte daarbij vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat inhield dat geweld zou zijn gepleegd tegen [slachtoffer 1] . De verdachte heeft tegen het vonnis van de politierechter onbeperkt hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelde vervolgens dat de hele tenlastelegging aan het oordeel van het hof was onderworpen. Het cassatiemiddel keert zich tegen dit oordeel van het hof.
2.7
Het hof heeft overwogen dat het door de strafbaarstelling in art. 141 Sr beschermde belang primair de openbare orde is. Dat daarmee ook enig recht op lichamelijke integriteit wordt beschermd, doet daar volgens het hof niet aan af. Op basis hiervan heeft het hof geoordeeld dat het tenlastegelegde dient te worden gezien als één feit en dat daarom geen sprake is van een beschermde vrijspraak (zoals bedoeld in art. 404 lid 1 en 5 Sv). Gezien dat wat ik onder 2.5 heb overwogen en gelet op de formulering van de tenlastelegging, getuigt dit oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting. De door het hof aan de tenlastelegging gegeven uitleg is niet onverenigbaar met de bewoordingen daarvan, zodat het middel faalt.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt.
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Dat was het geval in HR 7 december, ECLI:NL:HR:2004:AR4196, HR 3 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8393 en HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3222.
2.Vgl. bijvoorbeeld HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2521,
3.Zie J. de Hullu & P.H.P.H.M.C. van Kempen,
4.Zo merkte mijn voormalig ambtgenoot Knigge op in zijn conclusie van 12 oktober 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BM2474, onder 8-10.
5.De Hoge Raad heeft eerder overwogen dat bij een strafbepaling die betrekking heeft op een meervoud van voorwerpen of gedragingen, als uitgangspunt heeft te gelden dat in geval van bewezenverklaring van het – gelijktijdig en op dezelfde plaats – handelen in strijd met die bepaling sprake is van een uit de delictsomschrijving voortvloeiende enkelvoudige kwalificatie (dus niet: ‘meermalen gepleegd’). Voorbeelden zijn het voorhanden hebben van munitie in de zin van art. 26 Wet wapens en munitie en het dwingen tot het ondergaan van handelingen als vermeld in art. 242 Sr (zie HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1113,