ECLI:NL:HR:2004:AR4196
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na vrijspraak in eerste aanleg
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in eerste aanleg door de Kinderrechter in de Rechtbank te Breda vrijgesproken van een aantal cumulatief tenlastegelegde feiten, maar was in hoger beroep door het Hof veroordeeld voor mishandeling en het opzettelijk beschadigen van een fiets. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte, gelet op artikel 404, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep tegen de vrijspraak van het feit waarvan hij in eerste aanleg was vrijgesproken. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen met betrekking tot het in de tenlastelegging na de woorden 'en/of' omschreven feit en de strafoplegging. De Hoge Raad veroordeelde de verdachte tot een geldboete van € 100,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van twee dagen.
De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 mei 2002 te Loon op Zand, waarbij de verdachte samen met anderen opzettelijk mishandelend handelde tegen een persoon, [het slachtoffer], die op een fiets reed. De Kinderrechter had de verdachte vrijgesproken van de meer complexe tenlastelegging, maar het Hof had deze vrijspraak niet gerespecteerd en de verdachte alsnog veroordeeld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof ten onrechte de verdachte ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep tegen de vrijspraak, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het Hof.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de regels omtrent de ontvankelijkheid in hoger beroep, vooral in gevallen waar de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken van bepaalde feiten. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van hoger beroep in strafzaken verduidelijkt en de bescherming van verdachten waarborgt tegen herhaalde vervolging voor feiten waarvan zij zijn vrijgesproken.