ECLI:NL:HR:2004:AR4196

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00947/04 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na vrijspraak in eerste aanleg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in eerste aanleg door de Kinderrechter in de Rechtbank te Breda vrijgesproken van een aantal cumulatief tenlastegelegde feiten, maar was in hoger beroep door het Hof veroordeeld voor mishandeling en het opzettelijk beschadigen van een fiets. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte, gelet op artikel 404, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep tegen de vrijspraak van het feit waarvan hij in eerste aanleg was vrijgesproken. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen met betrekking tot het in de tenlastelegging na de woorden 'en/of' omschreven feit en de strafoplegging. De Hoge Raad veroordeelde de verdachte tot een geldboete van € 100,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van twee dagen.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 mei 2002 te Loon op Zand, waarbij de verdachte samen met anderen opzettelijk mishandelend handelde tegen een persoon, [het slachtoffer], die op een fiets reed. De Kinderrechter had de verdachte vrijgesproken van de meer complexe tenlastelegging, maar het Hof had deze vrijspraak niet gerespecteerd en de verdachte alsnog veroordeeld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof ten onrechte de verdachte ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep tegen de vrijspraak, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het Hof.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de regels omtrent de ontvankelijkheid in hoger beroep, vooral in gevallen waar de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken van bepaalde feiten. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van hoger beroep in strafzaken verduidelijkt en de bescherming van verdachten waarborgt tegen herhaalde vervolging voor feiten waarvan zij zijn vrijgesproken.

Uitspraak

7 december 2004
Strafkamer
nr. 00947/04 J
SG/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 oktober 2003, nummer 20/000834-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te Breda van 6 maart 2003 - de verdachte ter zake van "mishandeling" en "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen" veroordeeld tot een geldboete van € 150,--, subsidiair drie dagen jeugddetentie.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Oisterwijk, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte heeft veroordeeld voor een bij inleidende dagvaarding cumulatief tenlastegelegd feit waarvan hij in eerste aanleg is vrijgesproken.
3.2. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 28 mei 2002, te Loon op Zand (Doelen), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend
- (op het moment dat een persoon, te weten [het slachtoffer], op een fiets reed/was gezeten), (met kracht) (met geschoeide voet) tegen (de stang van) die fiets heeft geschopt en/of getrapt en/of
- (met kracht) (met geschoeide voet) op/tegen het (rechter-)been van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt en/of
- (met kracht) het (rechter-)been van die [slachtoffer] heeft vastgepakt/-gegrepen en/of (vervolgens) dat been (met kracht) (gedeeltelijk) heeft (om-)gedraaid/verdraaid, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
en/of
hij op of omstreeks 28 mei 2002, te Loon op Zand (Doelen), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [het slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt".
3.3. De Kinderrechter heeft - met vrijspraak van hetgeen meer of anders is tenlastegelegd - daarvan bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 28 mei 2002 te Loon op Zand (Doelen) tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk mishandelend
- op het moment dat een persoon, te weten [het slachtoffer], op een fiets reed, met kracht met geschoeide voet tegen de stang van die fiets heeft getrapt;
- met kracht met geschoeide voet tegen het rechterbeen van die [slachtoffer] heeft geschopt;
- met kracht het rechterbeen van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en vervolgens dat been heeft omgedraaid, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
en hem terzake veroordeeld tot een taakstraf, te weten een werkstraf, voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
3.4. De verdachte heeft tegen het vonnis van de Kinderrechter hoger beroep ingesteld.
3.5. Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 28 mei 2002 te Loon op Zand, opzettelijk mishandelend met geschoeide voet op/tegen tegen het (rechter-)been van [het slachtoffer] heeft geschopt waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft bekomen en op 28 mei 2002, te Loon op Zand (Doelen) opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, toebehorende aan [het slachtoffer] heeft beschadigd."
en hem voor die feiten veroordeeld tot de straf zoals hiervoor onder 1 vermeld.
3.6. Art. 404, vierde lid, Sv luidt:
"Zijn in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank onderworpen, dan kan de verdachte alleen hoger beroep instellen van die gevoegde zaken waarin hij niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken."
3.7. Kennelijk heeft het Hof de onder 3.2 weergegeven tenlastelegging opgevat als een tenlastelegging waarin cumulatief en derhalve gevoegd twee strafbare feiten zijn opgenomen. Die uitleg is niet in strijd met de bewoordingen van de tenlastelegging zodat daarvan ook in cassatie moet worden uitgegaan.
3.8. De verdachte is in eerste aanleg van één van die gevoegde feiten vrijgesproken. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de verdachte in zijn hoger beroep kon worden ontvangen, ook ten aanzien van het feit waarvan hij was vrijgesproken, is gelet op art. 404, vierde lid, Sv onjuist.
3.9. Het middel is dus terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak en de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen met betrekking tot het in de tenlastelegging na de woorden "en/of" omschreven feit alsmede de strafoplegging;
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van dit feit;
Veroordeelt de verdachte ter zake van het door het Hof voorts bewezenverklaarde feit, opleverende mishandeling, tot een geldboete van € 100,-- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van twee dagen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 december 2004.