ECLI:NL:PHR:2024:65

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
23/02081
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het onderzoek door het ontbreken van een proces-verbaal van de raadkamerzitting

In deze zaak heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad op 23 januari 2024 geconcludeerd dat de bestreden beschikking van de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Den Haag, die op 17 februari 2023 de vordering tot opheffing van de schorsing van de vervolging van de verdachte heeft toegewezen, nietig is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat er geen proces-verbaal van de raadkamerzitting is opgemaakt, zoals vereist door artikel 25, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1961, heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking, waarbij twee middelen van cassatie zijn voorgesteld, en een derde middel is ingediend bij aanvullende schriftuur. Het eerste middel is ingetrokken.

De Procureur-Generaal heeft in zijn conclusie uiteengezet dat het hof heeft verzuimd om tijdig een proces-verbaal op te maken van de raadkamerzitting. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek en de daaropvolgende beschikking. De steller van het middel heeft betoogd dat het hof pas na het verzoek van de Hoge Raad om het proces-verbaal op te maken, dit stuk heeft opgesteld, wat in strijd is met de vereisten van het procesrecht. De Hoge Raad heeft in eerdere arresten, zoals ECLI:NL:HR:2023:1247 en ECLI:NL:HR:2015:1343, bevestigd dat het ontbreken van een proces-verbaal leidt tot nietigheid van het onderzoek.

De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld. De Procureur-Generaal heeft geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de beschikking aanleiding zouden geven, behalve het verzuim van het hof om een proces-verbaal op te maken. De zaak zal nu opnieuw worden beoordeeld door het gerechtshof, waarbij de vereisten van het procesrecht in acht moeten worden genomen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/02081 B
Zitting23 januari 2024

CONCLUSIE

A.E. Harteveld
In de zaak
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de klager
De meervoudige raadkamer van het gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 17 februari 2023 de vordering van de advocaat-generaal bij het hof tot opheffing van de schorsing van de vervolging van de verdachte toegewezen en de schorsing van de vervolging van de verdachte opgeheven.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Bij aanvullende schriftuur is een derde middel ingediend en is het eerste cassatiemiddel ingetrokken [1] . In aanmerking genomen dat het middel dat bij aanvullende schriftuur is ingediend een procesrechtelijke kwestie betreft, zal ik eerst dit middel bespreken.
3.
Het bij aanvullende schriftuur ingediende (derde) middel
3.1
Het middel klaagt dat het hof heeft nagelaten om (zo spoedig mogelijk) een proces-verbaal van de raadkamerzitting van 17 februari 2023 op te maken en vast te stellen, hetgeen tot nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven beschikking zou moeten leiden.
3.2
Volgens art. 25, eerste lid, Sv moet van het onderzoek door de raadkamer door de griffier een proces-verbaal worden opgemaakt met daarin de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en hetgeen verder bij dat onderzoek is voorgevallen. Deze bepaling bevat tevens voorschriften over de inrichting, vaststelling en ondertekening van dat proces-verbaal en de voeging ervan bij de processtukken.
3.3
De raadsman van de verdachte heeft op 11 augustus 2023 op grond van art. 4.3.6.3. van het Procesreglement van de Hoge Raad der Nederlanden verzocht om toezending van het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 17 februari 2023. [2] Op 15 augustus 2023 is aan de raadsman medegedeeld dat het door hem opgevraagde stuk geen deel uitmaakt van het op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad toegestuurde dossier en dat dit stuk door de Hoge Raad zal worden opgevraagd bij het hof. Op 18 september 2023 (om 11:36 uur) is aan de raadsman medegedeeld dat een afschrift van hetgeen is opgevraagd in het digitale dossier is geplaatst.
3.4
In cassatie is - door middel van aanhechting aan de aanvullende schriftuur - een e-mailbericht van 18 september 2023 (09:23 uur) van de zaaksgriffier aan de raadsman van de klager overgelegd. Dit bericht houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Geachte mr. Maessen,
Per abuis was door het hof geen proces-verbaal van de raadkamerzitting van 17 februari 2023 opgemaakt. Het proces-verbaal wordt hierbij alsnog toegezonden, zie bijlage.
NB: abusievelijk is op de aantekeningen “Behandeling vordering opheffing schorsing vervolging op de voet van art. 16, lid 2, Sv” genoteerd dat dit stuk door de raadsman is overgelegd, dit moet zijn: door de advocaat-generaal.
Met vriendelijke groet,
[…]
senior gerechtsjurist megazaken”
3.5
Aan de administratie van de Hoge Raad is door dezelfde medewerkster van het gerechtshof per e-mail van - eveneens - 18 september 2023 een (afgezien van het opschrift) gelijkluidend bericht gezonden.
3.6
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat in deze zaak het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 17 februari 2023 niet zo spoedig mogelijk na die zitting is opgemaakt en vastgesteld en dat het onder 3.3 en 3.4 weergegeven procesverloop zelfs doet vermoeden dat het hof genoemd proces-verbaal pas heeft opgemaakt en vastgesteld nadat dit door de Hoge Raad is opgevraagd. Volgens de steller van het middel doet deze gang van zaken niet alleen de vraag rijzen of de Hoge Raad - gelet op zijn arrest van 19 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1247 - bij de beoordeling van de zaak op dit proces-verbaal acht zal slaan, maar kan de aanwezigheid van genoemd vermoeden worden gelijkgesteld aan de situatie dat aan het hof zou zijn verzocht om alsnog een proces-verbaal van de raadkamerzitting van 17 februari 2023 op te maken (HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:235). De steller van het middel concludeert vervolgens dat het hof formeel gezien geen proces-verbaal van de raadkamerzitting van 17 februari 2023 heeft opgemaakt en vastgesteld, hetgeen volgens hem tot nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven beschikking dient te leiden.
3.7
In het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 19 september 2023, waarin de verdachte op grond van het bepaalde in art. 10 lid 2 van de Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn cassatieberoep, overwoog de Hoge Raad onder meer het volgende:
“Het hof heeft vonnis gewezen naar aanleiding van de terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021. Bij de stukken die het hof na het instellen van het cassatieberoep aan de Hoge Raad heeft gezonden, ontbreekt het proces-verbaal van die zitting. Nadien is alsnog een proces-verbaal opgemaakt van de terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021. Op dat proces-verbaal zal de Hoge Raad bij de beoordeling echter geen acht slaan (vgl. HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:235).”
3.8
De verwijzing naar het arrest van 16 februari 2021 doet vermoeden dat het door de Hoge Raad genoemde proces-verbaal van de terechtzitting eerst was opgemaakt naar aanleiding van een daartoe strekkend - en daarmee buiten de bevoegdheid van art. 83 RO vallend - gedaan verzoek.
3.9
In het arrest van 16 februari 2021 werd geklaagd dat het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2018 en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig waren, omdat geen proces-verbaal van die terechtzitting was opgemaakt. De Hoge Raad stelde vast dat het betreffende proces-verbaal zich niet bij de stukken bevond en dat op grond van een brief van de griffier van het hof moest worden aangenomen dat er geen proces-verbaal was opgemaakt. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel terecht was voorgesteld en vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug. Voor de onderhavige zaak is (mede) van belang hetgeen de Hoge Raad in dat arrest verder nog overwoog:
“2.5 Naar aanleiding van de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal verdient opmerking dat de in artikel 83 van de Wet op de rechterlijke organisatie opgenomen bevoegdheid van de Hoge Raad om inlichtingen die voor de behandeling van een zaak noodzakelijk worden geacht, in te winnen bij onder meer de gerechtshoven kan worden benut om na te gaan of in het dossier ontbrekende stukken zich nog bij het gerechtshof bevinden. Die bevoegdheid strekt er echter niet toe het gerechtshof te verzoeken om stukken die niet zijn opgemaakt, alsnog op te maken en in te sturen.”
3.1
De hiervoor onder 3.4 en 3.5 vermelde berichten houden als mededeling van de zaaksgriffier in dat bij vergissing geen proces-verbaal van de raadkamerzitting van 17 februari 2023 was opgemaakt. Ik meen dat uit deze mededelingen in redelijkheid niet anders kan worden afgeleid dan dat het genoemde proces-verbaal ten tijde van het insturen van het dossier aan de Hoge Raad niet was opgemaakt en dat dit - mede gelet op het verstreken tijdsverloop - kennelijk eerst is opgemaakt naar aanleiding van het verzoek van de Hoge Raad ex art. 83 RO. Ik meen dat net als in het hierboven onder 3.7 aangehaalde arrest in dit geval moet worden gehandeld alsof er geen proces-verbaal is opgemaakt. De consequentie daarvan is dat zowel het onderzoek in raadkamer als de naar aanleiding daarvan gegeven beschikking aan nietigheid leiden. [3]
3.11
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Het voorgaande brengt mee dat bespreking van het tweede middel achterwege kan blijven. Mocht de Hoge Raad daartoe aanleiding zien, dan ben ik bereid aanvullend te concluderen.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Dit cassatiemiddel bevatte de klacht dat het hof heeft verzuimd om een proces-verbaal van de raadkamerzitting van 17 februari 2023 op te maken.
2.Blijkens de bestreden beschikking is de vordering van de advocaat-generaal bij het hof op 17 februari 2023 in raadkamer behandeld.
3.Vgl. HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1343.