Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
Het bij aanvullende schriftuur ingediende (derde) middel
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad op 23 januari 2024 geconcludeerd dat de bestreden beschikking van de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Den Haag, die op 17 februari 2023 de vordering tot opheffing van de schorsing van de vervolging van de verdachte heeft toegewezen, nietig is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat er geen proces-verbaal van de raadkamerzitting is opgemaakt, zoals vereist door artikel 25, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1961, heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking, waarbij twee middelen van cassatie zijn voorgesteld, en een derde middel is ingediend bij aanvullende schriftuur. Het eerste middel is ingetrokken.
De Procureur-Generaal heeft in zijn conclusie uiteengezet dat het hof heeft verzuimd om tijdig een proces-verbaal op te maken van de raadkamerzitting. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek en de daaropvolgende beschikking. De steller van het middel heeft betoogd dat het hof pas na het verzoek van de Hoge Raad om het proces-verbaal op te maken, dit stuk heeft opgesteld, wat in strijd is met de vereisten van het procesrecht. De Hoge Raad heeft in eerdere arresten, zoals ECLI:NL:HR:2023:1247 en ECLI:NL:HR:2015:1343, bevestigd dat het ontbreken van een proces-verbaal leidt tot nietigheid van het onderzoek.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld. De Procureur-Generaal heeft geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de beschikking aanleiding zouden geven, behalve het verzuim van het hof om een proces-verbaal op te maken. De zaak zal nu opnieuw worden beoordeeld door het gerechtshof, waarbij de vereisten van het procesrecht in acht moeten worden genomen.