ECLI:NL:HR:2023:1247

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
22/02455
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen verstekvonnis in Caribische strafzaak met betrekking tot gewapende autokaping en vuurwapenbezit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor medeplegen van gewapende autokaping en het voorhanden hebben van vuurwapens in Curaçao. Het hof had het vonnis bij verstek gewezen, omdat de verdachte niet was verschenen op de terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het ontbreken van een proces-verbaal van deze zitting betekent dat het vonnis bij verstek is gewezen, wat volgens de Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, betekent dat er geen cassatieberoep openstaat voor de verdachte. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is, omdat de verdachte niet op de zitting was verschenen en er geen mogelijkheid was voor cassatie tegen een verstekvonnis. De Hoge Raad heeft de zaak dus niet in behandeling genomen en het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02455 C
Datum19 september 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 22 juli 2021, nummer H 47/2020, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Valkenswaard, bij schriftuur en aanvullende schrifturen een cassatiemiddel voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1
Het hof heeft een vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 18 maart 2020 bevestigd met aanvulling van gronden en de verdachte voor gekwalificeerde diefstal en het medeplegen van het meermalen overtreden van de Vuurwapenverordening veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren.
2.2
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- artikel 10 lid 2 van de Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Rijkswet):
“De verdachte kan geen beroep in cassatie instellen tegen bij verstek gewezen vonnissen.”
- artikel 306 van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao (hierna: SvC):
“In zaken betreffende strafbare feiten waarop geen gevangenisstraf is gesteld, kan de verdachte zich doen vertegenwoordigen door een advocaat, bepaaldelijk daartoe door hem gemachtigd of, indien hem uitsluitend als overtreding strafbaar gestelde feiten zijn ten laste gelegd, ook door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde, tenzij het Hof vertegenwoordiging niet mocht toelaten; in het laatste geval schorst het Hof het onderzoek voor een bepaalde tijd.”
- artikel 307 SvC:
“Tegen de verdachte die niet op de aan hem gedane dagvaarding op de terechtzitting verschijnt of zich, in de gevallen bij wettelijke regeling voorzien, niet door een gemachtigde laat vertegenwoordigen, wordt verstek verleend.”
2.3.1
Het vonnis van het hof vermeldt dat het bij verstek is gewezen.
2.3.2
Bij de stukken bevindt zich een e-mailbericht aan het gerechtssecretariaat van de Hoge Raad van een medewerker van het hof, van 27 september 2022. Dit bericht houdt onder meer in:
“In de zaak van verdachte [verdachte] H-47/2020 is de verdachte bij verstek veroordeeld. De Secretaris heeft gezien het feit dat de zaak bij verstek is veroordeeld het zittingsproces verbaal niet gemaakt.”
Een zich bij de stukken bevindend e-mailbericht van 28 september 2022 van die medewerker van het hof aan het gerechtssecretariaat van de Hoge Raad houdt onder meer in:
“Hierbij de reactie van de secretaris [betrokkene] . In de zaak H 126/2019 heeft ook op 21 november 2019 een terechtzitting in hoger beroep plaatsgehad waarbij de verdachte wel aanwezig is geweest. Daarom is de uitspraak in hoger beroep in die zaak op tegenspraak gewezen en kan de verdachte in die zaak in cassatie. Ten behoeve van dit beroep in cassatie is in deze zaak een proces-verbaal opgemaakt van de terechtzitting van 1 juli 2021.
Dit ligt anders voor de zaak H 47/2020. In die zaak is het vonnis bij verstek gewezen en staat geen beroep in cassatie open. Dat is ook de reden dat het zittingspv niet is uitgewerkt.”
2.3.3
In de strafzaak tegen de verdachte heeft op 22 juni 2021 een zitting bij het hof plaatsgevonden. De verdachte is op die zitting verschenen. Het hof heeft volgens het proces-verbaal van die zitting beslist dat de dagvaarding nietig wordt verklaard.
2.3.4
Het hof heeft vonnis gewezen naar aanleiding van de terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021. Bij de stukken die het hof na het instellen van het cassatieberoep aan de Hoge Raad heeft gezonden, ontbreekt het proces-verbaal van die zitting. Nadien is alsnog een proces-verbaal opgemaakt van de terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021. Op dat proces-verbaal zal de Hoge Raad bij de beoordeling echter geen acht slaan (vgl. HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:235).
2.3.5
In de onder 2.3.2 vermelde zaak met nummer H-126/2019 is cassatieberoep ingesteld. Dat cassatieberoep is door de Hoge Raad in zijn arrest van 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:1158, niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad is er daardoor mee bekend dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021 in de zaak met nummer H-126/2019 onder meer het volgende inhoudt:
“De verdachte,
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende in Curaçao,
is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsvrouw van de verdachte, mr. A.N. Sulvaran, advocaat in Curaçao, is ter terechtzitting verschenen.
De voorzitter deelt mede dat de mededeling instellen hoger beroep door het openbaar ministerie op 7 mei 2019 in persoon aan de verdachte is betekend.
De behandeling in hoger beroep is vervolgens op 21 november 2019 - in aanwezigheid van de verdachte - aangevangen, op welke terechtzitting het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst. De voorzitter deelt verder mede dat de oproeping voor de terechtzitting van heden op 5 mei 2021 in persoon aan de verdachte is betekend. De voorzitter vraagt de raadsvrouw en de procureur-generaal om zich uit te laten over de vraag of de strafzaak tegen de verdachte vandaag buiten zijn aanwezigheid behandeld dient te worden.
De raadsvrouw reageert als volgt:
Ik refereer mij aan het oordeel van het Hof. Ik heb de verdachte afgelopen woensdag gesproken en verkeerde op basis van dat contact in de veronderstelling dat hij vandaag aanwezig zou zijn. Ik ben bepaaldelijk gemachtigd om vandaag namens de verdachte het woord ter verdediging te voeren.
(...)
De voorzitter deelt mede dat, nu de oproeping tijdig in persoon aan de verdachte is betekend, de strafzaak vandaag inhoudelijk zal worden behandeld. Nu de verdachte op de vorige terechtzitting van 21 november 2019 aanwezig is geweest, is sprake van een behandeling op tegenspraak.
(...)
De voorzitter deelt mede dat de strafzaak tegen de verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd, zal worden behandeld met de eveneens ter terechtzitting van vandaag tegen de verdachte aangebrachte strafzaak onder parketnummer 500.00306/19.”
De in dit proces-verbaal genoemde zaak met parketnummer 500.00306/19 betreft de zaak waarop het cassatieberoep waarover de Hoge Raad nu beslist, betrekking heeft.
2.4.1
Op grond van wat onder 2.3.3 en 2.3.5 is vermeld, moet worden aangenomen dat, nadat de zaak opnieuw aanhangig was gemaakt, de verdachte niet is verschenen op de terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021, naar aanleiding waarvan het hof vonnis heeft gewezen. Mede gelet daarop neemt de Hoge Raad als vaststaand aan dat, zoals ook in het vonnis van het hof staat vermeld en tevens uit de door het hof verstrekte informatie volgt, het vonnis bij verstek is gewezen. Dat strookt ook met de regeling van artikel 306 en 307 SvC. Uit artikel 307 SvC volgt dat tegen de verdachte die niet op de aan hem gedane dagvaarding op de terechtzitting verschijnt verstek wordt verleend, tenzij hij zich “in de gevallen bij wettelijke regeling voorzien” door een gemachtigde laat vertegenwoordigen. In deze zaak kon de verdachte, gelet op artikel 306 SvC, zich niet laten vertegenwoordigen door een bepaaldelijk daartoe gemachtigde advocaat, omdat deze zaak strafbare feiten betreft waarop gevangenisstraf is gesteld.
2.4.2
Op grond van artikel 10 lid 2 Rijkswet staat voor de verdachte die in hoger beroep bij verstek is veroordeeld, geen cassatieberoep open. De in de (aanvullende) schriftuur aangevoerde omstandigheid dat de raadsvrouw van de op de terechtzitting in hoger beroep niet-verschenen verdachte daar het woord ter verdediging heeft gevoerd, leidt niet tot een ander oordeel (vgl. HR 3 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:358).
2.5
Uit het vorenstaande volgt dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 september 2023.