ECLI:NL:PHR:2024:635

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
22/02330
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in vereniging en bewijsklachten in het strafrecht

In deze zaak gaat het om een diefstal met geweld in vereniging, gepleegd door de verdachte en een medeverdachte. De feiten vonden plaats op 21 augustus 2020, toen de aangever, een man die via een datingsite contact had gelegd met de verdachte, werd beroofd van zijn mobiele telefoon, een Samsung S9. De aangever verklaarde dat hij naar de woning van de verdachte was gegaan voor een afspraak, maar dat hij zich al snel onveilig voelde. Toen hij probeerde te vertrekken, werd hij tegengehouden door de medeverdachte, die hem met geweld belette weg te fietsen. De verdachte voegde zich later bij hen en eiste dat de aangever geld zou geven in ruil voor zijn telefoon. De medeverdachte griste de telefoon uit de hand van de aangever en samen met de verdachte verstopten zij de telefoon in de woning van de verdachte. Het hof oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat leidde tot de bewezenverklaring van diefstal met geweld. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van een gezamenlijk plan en dat de verklaringen van de aangever inconsistent waren. Het hof verwierp deze argumenten en bevestigde de eerdere veroordeling van de politierechter, die de verdachte had veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie de bewijsklachten van de verdediging verworpen en de verwerping van het beroep voorgesteld.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/02330
Zitting14 mei 2024

CONCLUSIE

B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 24 juni 2022 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigd waarbij de verdachte wegens ‘diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ is veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. C.I. Zaad, advocaat te Den Haag, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelbevat een aantal bewijsklachten.
Het hof heeft de bewezenverklaring in het vonnis van de politierechter bevestigd. De politierechter heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
‘op 21 augustus 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, een gsm (Samsung S9) dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die (fietsende) [slachtoffer] te doen stoppen en die [slachtoffer] te beletten door te rijden en met een (blaffende) hond bij die [slachtoffer] te (blijven) staan en vervolgens onverhoeds en plotseling de gsm van die [slachtoffer] uit diens hand(en) te grissen.’
5. Het hof heeft overwogen dat het zich verenigt met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust ‘behalve voor wat betreft de bewijsvoering’, die het hof ‘in haar geheel vervangen’ heeft. De bewezenverklaring steunt op de volgende in het bestreden arrest opgenomen bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Het proces-verbaal aangifte, d.d. 21 augustus 2020, (…), voor zover hier van belang inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik doe aangifte van diefstal/straatroof van mijn mobiele telefoon, een Samsung S9, zwart van kleur en voorzien van een zwart hoesje (Full-cover). Ik heb niemand toestemming gegeven mijn telefoon weg te nemen en zich deze wederrechtelijk toe te eigenen. (...)
Op donderdag 20 augustus 2020, omstreeks 22.45 uur, sprak ik af met ene [verdachte]. Ik sprak hem via BullChat. Dat is een datingssite waar hij regelmatig op ingelogd is. (...) Hij ([verdachte]) maakt daar afspraken tegen betaling. Met dat geld zou hij naar eigen zeggen drugs zoals cocaïne kopen. (...)
Ongeveer twee tot drie weken geleden kwam ik voor het eerst in contact met [verdachte] en spraken we af. Hij deed zich voor als iemand die gay-afspraken wil maken en zodra je betaalt, belt hij voor drugs. Ik betaalde toen 30 euro. Omdat hij vervolgens zo onder invloed was ben ik binnen dertig minuten nadat ik binnenkwam alweer vertrokken.
Op donderdag 20 augustus 2020, omstreeks 23.45 uur, kwam ik aan op de fiets bij [gebouw]. [gebouw] is een groot flatgebouw. De centrale deur van de flat was open dus ik liep door naar de lift en ging naar de derde verdieping naar [huisnummer]. De voordeur van het appartement stond open, ik zette een stap binnen en het voelde direct niet goed. Ik kan het niet uitleggen maar het voelde niet veilig. Ik zag [verdachte] met nog een blanke man binnen zitten. (...) Ik liep naar beneden en werd gevolgd door de blanke man. Hij hield steeds weer mijn fiets tegen en pakte mijn fiets vast. Ik mocht niet weg. Hij liep tot ongeveer aan het fietspad mee. Ik zei dat hij me moest laten gaan en dat weigerde hij. Toen zei ik dat ik de politie zou bellen en zei de man: "Je gaat je gang maar." Vervolgens zag ik dat hij mijn telefoon uit mijn hand griste met enige kracht. Dit gebeurde ongeveer op het fietspad van de [a-straat]/[b-straat]. Ik heb hem meermaals gevraagd om mijn telefoon terug te geven. Dit deed hij niet.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 14 december 2020, (…), voor zover hier van belang inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van [verbalisant 1]:
Ik, [verbalisant 1] (…), brigadier van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, verklaar het volgende:
Op zondag 23 augustus 2020, omstreeks 16:30 uur, hoorde ik telefonisch een man die op gaf te zijn [slachtoffer] en die mij bevestigde dat hij slachtoffer was van een 'straatroof’ waarbij hem een telefoon was ontvreemd.
Aangever [slachtoffer] verklaarde mij dat:
- hij, nadat hij zijn gestolen telefoon terug had ontvangen, bemerkte dat zijn telefoon geen netwerk bereik had en dat de SIM-kaart uit het toestel bleek te zijn.
Ik deelde hem mede dat ik de SIM-kaart in de woning van verdachte “[verdachte]” had aangetroffen en dat de SIM-kaart terug bezorgd kon worden.
- hij vaker contact had gehad met deze man [verdachte] op het adres in de [a-straat]/[gebouw] te [plaats] en dat hij daar kwam voor een dating afspraak voor sex.
- hij deze [verdachte] daarvoor meerdere keren betaald had maar nooit sex daarvoor in ruil had gekregen. (...)
- hij op de bewuste avond van de beroving weer in de woning was van [verdachte] omdat hij via Bullchat had afgesproken met [verdachte] en dat hij zag dat er een tweede man in de woning was.
- hij direct bij binnenkomst een naar voorgevoel had en dat hij na de ontmoeting met de twee mannen in de woning de woning snel had verlaten.
- hij niet wilde betalen noch wilde pinnen maar dat hij daartoe werd gedwongen door beide mannen.
- hij zich gedwongen voelde te betalen, maar dat niet wilde.
- hij juist buiten het flatgebouw gevolgd werd door een kale, blanke man die hem uit de woning achterna was gekomen.
- hij werd tegengehouden door die kale man op straat toen hij met zijn fiets weg wilde rijden.
- korte tijd later ook [verdachte] met zijn hond daar bij kwam.
- hij duidelijk had gemaakt weg te willen en dat hem dat belet werd door beide mannen.
- hij zich ook bedreigd voelde door een blaffende hond die [verdachte] bij zich had.
- hij zich onder druk gezet voelde door beide mannen, die hem verplichtten geld te gaan pinnen bij een gokhal in de buurt om beide mannen te betalen.
- hij aangaf de politie te zullen bellen omdat hij zich bedreigd voelde in deze situatie.
- de kale man plotseling zijn telefoon uit zijn handen griste en deze niet meer terug gaf.
- de kale man met de telefoon weg liep in de richting van de woning van [verdachte].
- kort daarna de politie ter plaatse kwam en dat hij aangifte had gedaan van de beroving van zijn telefoon.
Ik, [verbalisant 1], heb deze tekst via een e-mail met aangever [slachtoffer] gedeeld. Op 3 september (het hof begrijpt: 2020) ontving ik van aangever [slachtoffer] een e-mail met onderstaande tekst:
“De weergave van mijn verklaring komt geheel overeen. (...) [verdachte] deed ook niets om mijn mobiele telefoon terug te geven ondanks mijn vraag aan hem om dat te doen. Zijn antwoord was: "Geef mij dan geld!!”
3. Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 augustus 2020, (…), voor zover hier van belang inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van [verbalisant 2]:
Op vrijdag 21 augustus 2020, omstreeks 00.20 uur, kregen wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], de opdracht van het operationeel centrum om te gaan naar de [a-straat] in [plaats]. Ter hoogte van de flat [gebouw]. Aldaar zou er een man beroofd zijn van zijn telefoon door twee mannen. De man zou ter hoogte van [wijkcentrum] staan. (...)
Op vrijdag 21 augustus 2020, omstreeks 00.40 uur, kwamen wij ter plaatse ter hoogte van [wijkcentrum] in [plaats]. Ik, [verbalisant 2], zag dat een andere politie-eenheid (...) bij een man stond. Ik hoorde dat de collega's zeiden dat de man beroofd was van zijn telefoon. Dat hij aangifte wilde doen. Dat er twee mannen bij betrokken waren. Dat de mannen op dit moment in een woning waren aan de [a-straat 1] in [plaats]. Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], spoedden ons naar de [a-straat 1] in [plaats]. (...)
Omstreeks 00.50 uur, hoorde ik (...) geluid in de trappengang aan de achterzijde van het appartementencomplex. Ik zag dat er een man naar beneden gelopen kwam. Ik zag dat de man er als volgt uitzag:
- blanke man,
- kaal,
- trainingspak,
- klein baardje
(...) Ik hoorde dat de man zei dat zijn naam [betrokkene 1] was. [verbalisant 3] vroeg aan de man waar hij vandaan kwam. Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei dat hij uit de woning van [a-straat 1] kwam. Op vrijdag 21 augustus 2020, omstreeks 00.55 uur, merkten wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], de man aan als één van de verdachten van de straatroof waarna verdachte [betrokkene 1] om 01.00 uur aangehouden (...)
Op vrijdag 21 augustus 2020, omstreeks 01.20 uur, betrad ik (...) de woning aan de [a-straat 1] in [plaats] (...) Door de dienstdoende officier van justitie werd een machtiging tot binnentreden verleend aan [verbalisant 4] waarna wij op de machtiging mee naar binnen gingen. In de woning werd de andere verdachte, genaamd [verdachte], aangehouden door [verbalisant 4]. Door [verbalisant 5] werd de telefoon op het balkon gevonden (...)
Op vrijdag 21 augustus 2020, om 01.36 uur, zag ik twee mannen aan de voorzijde van het complex staan. Ik vroeg aan de mannen of zij gezien hadden wat er gebeurd was. Ik hoorde dat de mannen zeiden dat ze het gezien hadden. (...) Ik hoorde dat één van de mannen tegen mij zei dat ze bij hun werkbus stonden. Dat ze de aangever [slachtoffer] zagen aanbellen bij het appartementencomplex. Dat ze hem naar de tweede verdieping zagen lopen. Dat ze de aangever [slachtoffer] na enkele minuten weer naar buiten zagen lopen en zijn fiets pakte. Dat hij vervolgens richting [wijkcentrum] liep aan de [b-straat], dat de kale man in trainingspak met baardje met de aangever meeliep. Dat de kale man bij de aangever achterop zijn fiets sprong. Dat de andere donkere man uit het complex gelopen kwam met zijn hond en naar de mannen toeliep. Dat de kale man en de man met de hond vervelend aan het doen waren naar de aangever. Dat de aangever gezegd had dat zijn telefoon gestolen was door de mannen.
4. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 22 augustus 2020, (…), voor zover hier van belang inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [betrokkene 1]:
Het hof begrijpt dat:
O: staat voor opmerking verbalisant
V: staat voor vraag verbalisant
A: staat voor antwoord verdachte
O: Jullie hadden geen geld meer voor nieuwe coke en pinnen kon niet meer omdat het na elven was en toen werd het idee geopperd om te gaan chatten.
A: [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte]) ging chatten om iemand te laten komen die geld meeneemt. Het idee was dat de man met het geld zou komen en dat wij het geld zouden afnemen zonder tegenprestatie. (...) Dit heeft [verdachte] vaker gedaan.
V: Wist je dat de man voor seks kwam en dat het een homofiele man was?
A: Ja. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat ik niets met die man ging doen en ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij ook niets ging doen en dat hij hem de deur uit zou pleuren.
O: Omstanders buiten op straat zien dat de man vanaf de flat op de fiets weg rijdt en dat een kale man de flat uit komt lopen en op een drafje achter de man aan loopt en de fietser aan de bagagedrager vasthoudt zodat de man op de fiets niet verder kan rijden.
A: Ja, ik dacht dat hij zou wegfietsen en dan zouden wij het geld dat hij zou moeten betalen aan [verdachte] mislopen.
V: Wat gebeurde er toen?
A: Ik heb [verdachte] gebeld en die man tegengehouden. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat hij moeilijk deed. [verdachte] is vervolgens met zijn hond gekomen. [verdachte] heeft die man aangesproken en zei tegen hem dat hij een afspraak had met hem dat hij zou betalen en dat hij gewoon moest doen. Ik zag dat de man een telefoon in zijn hand vast hield en die heb ik toen van hem afgepakt.
O: Vervolgens ga je terug naar de woning van [verdachte] om je spullen te halen heb je mij gisteren verklaard.
V: Waar was [verdachte] toen je terug in de woning was van hem om je spullen te halen?
A: (...) Hij zat op de bank. [verdachte] heeft de telefoon uit elkaar gehaald en de sim-kaart eruit gehaald. (...)
A: (...) Nadat [verdachte] de sim-kaart uit de telefoon had gehaald heb ik de telefoon van [verdachte] overgenomen en verstopt op het balkon. (...)
A: [verdachte] zei dat ik de telefoon moest verstoppen op het balkon van de buurvrouw en dat heb ik gedaan. Ons idee was dat we de telefoon zouden verkopen.
5. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 21 augustus 2020, (…), voor zover hier van belang inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
"Het verhoor wordt afgenomen door middel van vraag en antwoord. Daar waar de letter "V" staat is een vraag van de verhoorders. Daar waar de letter "A" staat is een antwoord van de verdachte. Daar waar de letter "O" staat is een opmerking van de verhoorders.
A: Af en toe heb ik op de chat een date. Dat is voor wat extra’s.
V: Gebruik je daar ook een nickname voor?
A: Ja, ik heb er verschillende. [verdachte] of [verdachte]. (...) Gisteren was een buurman bij mij, genaamd [betrokkene 1]. (...) We hadden geen geld dus we moesten een andere manier vinden om geld te krijgen. We hadden geld nodig om nieuwe coke te kunnen kopen. Daarom gingen we chatten. (...)
Ik heb meerdere gesprekken gehad, maar alleen [slachtoffer] (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) kwam opdagen. Het is denk ik de vierde keer dat [slachtoffer] bij mij gekomen is. Omdat [slachtoffer] niet kon pinnen heb ik voorgesteld naar […] te gaan. Daar kun je namelijk tot 01:00 uur pinnen (...)
[slachtoffer] is met de fiets weggegaan en [betrokkene 1] (het hof begrijpt verdachte [betrokkene 1]) was daarbij. [slachtoffer] vertelde mij dat hij niet meer naar […] wilde. Ik ben er toen naartoe gegaan. (...) Toen ik naar buiten ging (...) hoorde ik geschreeuw dus ik ging kijken wat er aan de hand was. Ik zag ze op het fietspad ter hoogte van [wijkcentrum] staan. Ik zag dat [betrokkene 1] de fiets van [slachtoffer] vast had. Ik zag dat [betrokkene 1] [slachtoffer] niet wilde laten gaan.’
6. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
‘Uit de hiervoor gehanteerde bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Aangever [slachtoffer] is kort voor middernacht naar de woning van verdachte toegegaan. Aangever was daar voor een afspraak om seks te hebben. Verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] verklaren beiden dat zij geld nodig hadden om cocaïne te kopen en dat zij om die reden aangever [slachtoffer] lieten komen. Medeverdachte [betrokkene 1] verklaart dat hij met verdachte had afgesproken dat er geen tegenprestatie zou worden geleverd. Aangever [slachtoffer] trof in de woning van verdachte zowel verdachte als medeverdachte [betrokkene 1] en had hier geen goed gevoel bij. Aangever heeft om die reden kort daarna de woning verlaten. [betrokkene 1] is aangever achterna gegaan en heeft hem op straat belet met zijn fiets weg te rijden omdat hij niet wilde dat aangever zou wegfietsen en hij en verdachte het geld zouden mislopen. Vervolgens heeft verdachte, vergezeld door zijn hond, zich op straat gevoegd bij medeverdachte [betrokkene 1] en aangever [slachtoffer].
Aangever heeft over deze situatie verklaard dat hij duidelijk had gemaakt weg te willen en dat hem dat belet werd door beide mannen, dat hij zich bedreigd voelde door een blaffende hond die verdachte bij zich had en dat hij zich onder druk gezet voelde door beide mannen, die hem verplichtten geld te gaan pinnen bij een gokhal in de buurt. Aangever wilde dat niet. Medeverdachte heeft hierop de telefoon uit de hand van aangever gegrist. Vervolgens heeft aangever aan verdachte gevraagd om de telefoon terug te geven, waarop het antwoord van verdachte was: “Geef mij dan geld”. Vervolgens is medeverdachte [betrokkene 1] met de telefoon van aangever naar de woning van verdachte gegaan, heeft verdachte de sim-kaart uit de telefoon verwijderd en heeft medeverdachte [betrokkene 1] – in overleg met verdachte – de telefoon verstopt op het balkon.
Op grond van het vorenoverwogene oordeelt het hof dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het onder bedreiging met geweld stelen van de telefoon van aangever. Daarmee acht het hof tevens het tenlastegelegde medeplegen bewezen.’
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 juni 2022 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord tot verdediging gevoerd en daarbij onder meer het volgende aangevoerd:
‘Ik ben van mening dat eerst bepaald moet worden wat nu eigenlijk het plan was van mijn cliënt en de medeverdachte. Het plan was dat aangever zou komen voor seks en dat hij daarvoor 30 euro zou betalen. Dat plan kan niet zo worden begrepen dat cliënt koste wat het kost wilde dat er geld zou komen, wat er ook voor nodig was. Dat kan niet worden aangenomen.
Ik wijs op de uitgangspunten van de Hoge Raad in het scooterarrest. In het geval van mijn cliënt was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Mijns inziens was het voor cliënt niet te voorzien dat het die avond zou uitlopen op een beroving van een telefoon buiten zijn woning op straat.
Op basis van de twee verklaringen die door aangever zijn afgelegd is niet duidelijk wat er nu precies is gebeurd. De verklaringen verschillen duidelijk op het punt van de feitelijke handelingen die zouden hebben plaatsgevonden. In zijn eerste verklaring noemt aangever cliënt niet als hij het heeft over het wegnemen van zijn telefoon.
Ook de verklaringen van de anonieme getuigen zeggen niet veel. Zij hebben het enkel over ‘vervelend doen’. De getuigen kunnen het anders hebben ervaren. Ze hebben niet specifiek verklaard over het wegnemen van een telefoon.
Verder wijs ik erop dat cliënt vanaf het begin open is geweest. Hij heeft de politie vrijwillig in zijn woning gelaten en heeft zelfs aangegeven waar de telefoon zou kunnen liggen. Hij werkt gewoon mee en is niet iemand die veel heeft te verbergen. Hij heeft niets fout gedaan. De verdediging concludeert tot vrijspraak.’
8. Het middel bevat de klacht dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de aangever [slachtoffer] ‘dusdanig verschillend en inconsequent’ zijn dat de betrokkenheid van de verdachte ‘bij het tenlastegelegde voorval, het wegnemen van de telefoon, niet zomaar valt aan te nemen’. De steller van het middel voert in dat verband aan dat de aangever eerst niet over de aanwezigheid van de verdachte bij het tenlastegelegde voorval verklaart en pas later verklaart dat de verdachte zich ‘later met zijn hond bij de aangever en medeverdachte (zou) hebben gevoegd’ en ‘weer later (…) zelfs een opmerking over de teruggave van die telefoon (zou) hebben gemaakt’.
9. De rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren, behalve in bijzondere gevallen. [1] Een dergelijk bijzonder geval doet zich in de onderhavige zaak niet voor. Het hof heeft in de omstandigheid dat de aangever in eerste instantie niet heeft verklaard dat de verdachte aanwezig was toen de medeverdachte [betrokkene 1] zijn telefoon afpakte (zie bewijsmiddel 1) kennelijk geen aanleiding gezien om te oordelen dat de verklaringen van de aangever niet bruikbaar waren voor het bewijs. Dat is niet onbegrijpelijk. Voor zover de steller van het middel erover wil klagen dat het hof de aanwezigheid van de verdachte bij het wegnemen niet uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden wijs ik erop dat zowel de medeverdachte (bewijsmiddel 4) als de verdachte (bewijsmiddel 5) als twee ‘omstanders’ (zie bewijsmiddel 3) een verklaring hebben afgelegd waaruit (in samenhang) kan worden afgeleid dat de verdachte aanwezig was toen de medeverdachte de aangever verhinderde weg te fietsen. Daarmee faalt de klacht ook in zoverre.
10. Het middel bevat voorts de klacht dat het hof het oordeel dat de verdachte als medepleger heeft deelgenomen aan de diefstal met geweld heeft gebaseerd op één enkele bron, namelijk de verklaring(en) van de aangever. En dat het hof de aanname dat de verdachte de simkaart uit de telefoon van aangever zou hebben gehaald en deze, met medewerking van de medeverdachte, in zijn woning zou hebben verstopt, enkel heeft gebaseerd op de verklaring van de medeverdachte. Daarom zou sprake zijn van unis testis-verklaringen.
11. Volgens artikel 342, tweede lid, Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. Bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd. [2]
12. De steller van het middel miskent dat het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv betrekking heeft op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Dat niet alle door het hof in aanmerking genomen omstandigheden volgen uit meer dan één bewijsmiddel, betekent dus niet dat het hof in strijd met het bewijsminimum tot een bewezenverklaring is gekomen. Ook in zoverre faalt het middel.
13. Het middel bevat ten slotte de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte opzet had op de bewezenverklaarde diefstal met (bedreiging met) geweld en dat er derhalve sprake was van medeplegen onbegrijpelijk is. [3] Het plan van de verdachte zou hebben gezien op het uitnodigen van de aangever om deze onder valse voorwendselen en een belofte tot de afgifte van een geldbedrag te bewegen.
14. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de wetgever de medepleger van diefstal aansprakelijk wilde doen zijn ‘voor alle objectieve verzwarende omstandigheden van het misdrijf (braak, inklimming, geweld enz.), al heeft hij daarin geen aandeel gehad en al was zijn wil daarop juist niet bepaald gerigt’. [4] Uw Raad eist evenwel dat het opzet van de verdachte als medepleger was gericht op het geweld en/of de bedreiging met geweld zoals bewezenverklaard. [5]
15. Postma bespreekt in zijn dissertatie enkele arresten waarin het delict (in zijn formulering) als ‘kwade kans’ besloten ligt in een gezamenlijk plan. [6] Een eerste categorie betreft zaken waarin het delict besloten ligt in het ‘samenwerkingsdoel’, een tweede categorie betreft zaken waarin het delict besloten ligt in een ‘uitvoeringsaspect’. Postma wijst bij die tweede categorie onder meer op een arrest van 14 oktober 2003. [7] Het hof had vastgesteld dat de verdachte en zijn drie mededaders het plan hadden opgevat om een persoon van het leven te beroven. Toen deze bij het snookercentrum waar zij hem opwachtten naar buiten kwam was hij in het gezelschap van een andere persoon. Ook deze werd gedood. De bijdrage van de verdachte bestond erin dat hij met een van de mededaders zodanig positie had gekozen dat de twee mannen niet konden wegvluchten. Volgens Uw Raad was ’s hofs klaarblijkelijke oordeel dat verdachtes opzet in elk geval in voorwaardelijke zin ook gericht was op de dood van de tweede persoon niet onbegrijpelijk. Uw Raad neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte ‘zijn rol is blijven vervullen’, ook toen de tweede persoon ‘probeerde te vluchten en toen, nadat zulks was mislukt, deze door een van verdachtes mededaders meermalen met een mes werd gestoken.’ Uit die blijvende rolvervulling kan, zo meent Postma, worden afgeleid ‘dat de verdachte die handelingen heeft gezien als
uitvoeringshandelingenvan het stilzwijgend gewijzigde gezamenlijk plan’. [8]
16. De door het hof voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte houdt in dat een buurman (de medeverdachte) bij hem was, dat zij geld nodig hadden om coke te kunnen kopen, dat zij een manier moesten vinden om geld te krijgen en daarom gingen chatten (bewijsmiddel 5). Hij verklaart dat hij meerdere gesprekken heeft gehad maar dat alleen aangever kwam opdagen. De mededader heeft verklaard dat het idee was dat de man met het geld zou komen en dat zij het geld zouden afnemen zonder tegenprestatie (bewijsmiddel 4). En dat de verdachte hem (daarna) de deur uit zou pleuren. Anders dan de steller van het middel meen ik dat het hof uit in het bijzonder deze bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat een gezamenlijk plan bestond dat het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld in het appartement van de verdachte omvatte.
17. Uit de voor het bewijs gebezigde verklaring van de aangever volgt dat hij op de fiets aankwam, dat hij met de lift naar het appartement van de verdachte ging, dat hij de verdachte met nog een blanke man binnen zag zitten, dat het niet goed voelde en dat hij weer naar beneden liep (bewijsmiddel 1). Hij werd gevolgd door de blanke man, die zijn fiets vastpakte, hem weigerde te laten gaan en vervolgens zijn telefoon uit zijn hand griste. De voor het bewijs gebezigde verklaring van de medeverdachte houdt in dat hij dacht dat de aangever weg zou fietsen en dat zij dan het geld dat aangever zou moeten betalen aan verdachte zouden mislopen (bewijsmiddel 4). Hij verklaart dat hij de verdachte heeft gebeld en de aangever heeft tegengehouden, dat de verdachte toen met zijn hond is gekomen en de aangever heeft gezegd dat hij een afspraak met hem had dat hij zou betalen. Daarop heeft de medeverdachte de telefoon afgepakt. Uit de omstandigheid dat de verdachte met zijn hond naar beneden is gekomen en uit de uitlatingen die de verdachte tegen de aangever heeft gedaan terwijl de medeverdachte aangever vasthield, heeft het hof kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat sprake was van een stilzwijgend gewijzigd plan dat een diefstal met (bedreiging met) geweld buiten het appartement omvatte.
18. Uit het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen waarin een verklaring van de aangever is opgenomen, volgt dat de verdachte niets deed om de mobiele telefoon aan de aangever terug te geven, ondanks diens vraag dat te doen (bewijsmiddel 2). Zijn antwoord was: ‘Geef mij dan geld!!’. Uit de voor het bewijs gebezigde verklaring van de medeverdachte volgt voorts dat de verdachte toen hij terug was in diens appartement op de bank zat, dat hij de telefoon uit elkaar heeft gehaald en dat hij de simkaart eruit heeft gehaald. Uit die verklaring volgt voorts dat de verdachte tegen de medeverdachte heeft gezegd dat hij de telefoon moest verstoppen op het balkon van de buurvrouw, dat de medeverdachte dat ook heeft gedaan en dat het hun gezamenlijke idee was om de telefoon te verkopen. Een en ander brengt mee dat voor zover al wordt aangenomen dat het stelen van de telefoon het aanvankelijke of stilzwijgend gewijzigde plan te buiten ging, het hof het medeplegen heeft kunnen afleiden en kennelijk (mede) heeft afgeleid uit de blijvende rolvervulling door de verdachte.
19. Het hof heeft op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden geoordeeld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering van het onder bedreiging met geweld stelen van de telefoon van de aangever. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en, ook gelet op hetgeen de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Ik merk daarbij in het bijzonder op dat in de vaststellingen van het hof besloten ligt dat het aanvankelijke plan al de reële mogelijkheid inhield dat de verdachte en de medeverdachte het geld door (bedreiging met) geweld zouden afpakken. En dat de verdachte nadat de medeverdachte de telefoon heeft afgepakt heeft gezegd dat de aangever zijn afgepakte telefoon alleen terug zou krijgen als hij hem geld zou geven.
20. Het middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Vgl. (onder meer) HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:498.
2.Vgl. (onder meer) HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:643.
3.Ik merk op dat uit de bewezenverklaring volgt dat (kort gezegd) diefstal met geweld in vereniging gepleegd bewezen is verklaard. De politierechter heeft overwogen dat de bewezenverklaring (kort gezegd) diefstal met bedreiging met geweld in vereniging gepleegd oplevert. Het hof gaat in de bewijsoverweging ook van dat strafbare feit uit. Nu daar niet over wordt geklaagd laat ik dit verder rusten.
4.H.J. Smidt,
5.Zie HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3099,
6.
7.HR 14 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ1396,
8.