ECLI:NL:PHR:2024:503

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
22/01775
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeurdverklaring van een personenauto en de draagkracht van de verdachte in het strafrecht

In deze zaak gaat het om de verbeurdverklaring van een personenauto van de verdachte, die eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en een proeftijd van twee jaren. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verbeurdverklaring van de auto werd aangevochten met de argumenten dat het hof geen rekening had gehouden met de draagkracht van de verdachte en dat er geen geldelijke tegemoetkoming was toegekend. De advocaat van de verdachte voerde aan dat de auto toebehoorde aan een BV en dat de waarde van de auto inmiddels was gedaald. Het hof oordeelde dat de verbeurdverklaring binnen de wettelijke kaders viel en dat de klachten van de verdachte faalden. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en merkte op dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar vond geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof. De conclusie van de procureur-generaal strekte tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/01775

Zitting4 juni 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 29 april 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de zaken met de parketnummers 96-151968-19, 96-122064-19 en 96-132691-19 wegens “telkens: overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren. Verder heeft het hof een inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven personenauto verbeurdverklaard en beslist over de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Namens de verdachte heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat in Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

3. Het middel bevat twee klachten over de verbeurdverklaring van een personenauto. Voordat ik de klachten bespreek, geef ik de relevante delen van de processtukken weer.
4. Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 september 2019 houdt in:
“Ik heb het momenteel erg druk met mijn werk. Ik doe adviserend werk op het gebied van groen gas en verbrandingsinstallaties. Die klussen zijn ook in het buitenland. Op dit moment mag ik weer rijden omdat ik mijn rijbewijs heb teruggekregen. Mijn auto staat op naam van de bv.”
5. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 29 april 2022 blijkt dat door en namens de verdachte het volgende is aangevoerd:
“De
verdachteverklaart desgevraagd met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden:
Eind vorig jaar is alle ellende van mijn echtscheiding afgerond. Inmiddels heb ik een woning in [plaats] . Ik heb nu meer rust en leid weer een normaal leven. Vanwege corona is het lastig om op dit moment voldoende en goed werk te hebben. Ik moet alle zeilen bijzetten om een paar centen te verdienen. Ik heb alleen schulden vanwege mijn huis. Iedere twee weken is mijn verstandelijk beperkte zoon bij mij. Ik ben mijn auto kwijtgeraakt door deze zaak. De auto kostte ongeveer € 20.000,-. De afgelopen twee jaren heb ik niet veel meer gedaan. Ik pas goed op in het verkeer en probeer mij aan de regels te houden. U houdt mij voor dat ik wat somber overkom. Dat heeft meer te maken met mijn werk. Ik ben dag in dag uit bezig om een baan te vinden en daar word je niet vrolijk van. Ik heb geen medische problemen.
[…]

De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt:

[…] Ik verzoek u wel de auto terug te geven aan mijn cliënt. De auto behoorde toe aan een BV. De status van de auto is onbekend. Dat de waarde van de auto inmiddels is gedaald is een objectiveerbaar feit. […]
[…]

Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij verklaart:

Ik sluit mij volledig aan bij hetgeen mijn raadsman heeft gezegd. Ten aanzien van de auto merk ik op dat ik daar wel mee zit. Het is natuurlijk mijn eigen schuld, maar het gaat wel om een aanzienlijk bedrag. Ik had de auto nog niet zo lang. […]”
6. Het hof heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen personenauto de volgende beslissing genomen:
“Het hof:
[…]
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK. Personenauto [kenteken] (Omschrijving: blauw, merk: BMW, chassisnr.: [nummer] , bouwjaar 2015)”.
7. Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer overwogen:
“Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
De verdachte heeft zich in een betrekkelijk korte periode schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Door het negeren van de invordering van zijn rijbewijs, waarvan de verdachte op de hoogte was, heeft de verdachte laten zien dat hij de beslissingen van het bevoegd gezag niet naleeft en geen respect heeft voor de verkeerswetgeving.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 25 maart 2022 blijkt dat verdachte eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld vanwege het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994. Tevens blijkt uit voornoemd uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Op persoonlijk vlak ging het ten tijde van de bewezen verklaarde feiten niet goed met verdachte. Momenteel heeft verdachte een woning. Hij heeft moeite met het vinden van voldoende werk.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Omdat verdachte de misdrijven heeft begaan met het inbeslaggenomen voertuig, zal dit worden verbeurdverklaard.”
De eerste klacht: de draagkracht van de verdachte
8. De eerste klacht houdt in dat het hof art. 33 lid 2 Sr in verbinding met art. 24 Sr heeft geschonden, omdat het bij de verbeurdverklaring geen rekening heeft gehouden met de draagkracht van de verdachte. Daarbij zou van belang zijn dat de verdediging ter terechtzitting de waarde van de auto en de financiële situatie van de verdachte heeft benoemd, en dat het hof in zijn uitspraak bij de toegepaste wettelijke voorschriften art. 24 Sr niet heeft opgenomen waardoor ervan uit moet worden gegaan dat het hof dit artikel niet heeft toegepast.
9. Art. 33 Sr luidt:
“1. Verbeurdverklaring kan worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig strafbaar feit.
2. Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing.”
10. Art. 24 Sr luidt:
“Bij de vaststelling van de geldboete wordt rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte in de mate waarin dat nodig is met het oog op een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen.”
11. Over de eerste klacht kan ik kort zijn. Zij is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat de verbeurdverklaarde personenauto toebehoorde aan de verdachte. Uit hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is aangevoerd, volgt immers dat de personenauto toebehoorde aan een B.V. [1] Daarmee mist deze klacht feitelijke grondslag. Daarbij teken ik nog aan dat een arrest alleen de wettelijke voorschriften hoeft te bevatten waarop de oplegging van een straf of maatregel is gegrond (art. 358 lid 4 Sv). Omdat art. 24 Sr bij een verbeurdverklaring van overeenkomstige toepassing is op grond van art. 33 Sr, hoeft het hof alleen het laatste artikel te vermelden.
12. De klacht faalt.
De tweede klacht: geen geldelijke tegemoetkoming
13. De tweede klacht houdt in dat het hof art. 33c Sr heeft geschonden door geen geldelijke tegemoetkoming voor de verbeurdverklaring toe te kennen om te voorkomen dat de verdachte onevenredig wordt getroffen in zijn inkomen, dan wel dat het hof zijn beslissing geen geldelijke tegemoetkoming toe te kennen ontoereikend heeft gemotiveerd gelet op wat is aangevoerd over de financiële situatie van de verdachte.
14. Art. 33c Sr luidt:
“1. Bij de verbeurdverklaring van voorwerpen kan de rechter voor het geval waarin de verbeurd verklaarde voorwerpen meer zouden opbrengen dan een in de uitspraak vastgesteld bedrag, bevelen dat het verschil wordt vergoed.
2. De rechter kent een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, of een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.
3. De rechter bepaalt aan wie het bedrag van de vergoeding of tegemoetkoming wordt uitbetaald; zulks laat ieders recht op dit bedrag onverlet.”
15. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat het hof gehouden kan zijn uit te leggen waarom het art. 33c lid 2 Sr niet heeft toegepast. Daarbij gaat het om de evenredigheid tussen de straf en het feit, waarbij de maximumgeldboete een indicatie is van welke vermogensstraf door de wetgever nog evenredig wordt geacht. [2]
16. De bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd in maart en mei 2019. Destijds was de maximale geldboete voor overtreding van art. 9 lid 7 WVW 1994 een geldboete van de derde categorie (art. 176 lid 4 (oud) WVW 1994; inmiddels is dat de vierde categorie). Een geldboete van de derde categorie bedroeg maximaal € 8.300,- (art. 23 lid 4 (oud) Sr). Dat betekent dat in deze zaak op grond van de samenloopregeling (art. 57 lid 2 Sr) een geldboete van maximaal € 24.900,- kon worden opgelegd.
17. Het hof heeft in deze zaak aan de verdachte geen geldboete opgelegd, maar wel een personenauto verbeurdverklaard. De verdachte heeft aangevoerd dat de auto € 20.000,- heeft gekost en zijn raadsman heeft daaraan toegevoegd dat de auto inmiddels in waarde is gedaald. Gelet op het maximale boetebedrag valt de verbeurdverklaring daarmee binnen de bandbreedte van wat de wetgever in een zaak zoals deze een proportionele bestraffing vindt. Gelet op het voorgaande, terwijl door of namens de verdachte niet om enige geldelijke compensatie maar slechts om teruggave van de auto aan de verdachte is verzocht, was het hof niet gehouden uit te leggen waarom het geen geldelijke compensatie voor de verbeurdverklaring nodig heeft gevonden.
18. De klacht faalt.

Slotsom

19. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
20. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen na 13 mei 2024. Dat betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM wordt overschreden. Gelet op de opgelegde straf (een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een verbeurdverklaring) kan in dit geval worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [3]
21. Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Een blik achter de papieren muur wijst uit dat de auto inderdaad op naam stond van [nummer] B.V., dat bij de KvK stond ingeschreven op het woonadres van de verdachte. Dit kan verklaren waarom de verdachte de personenauto als ‘zijn auto’ beschouwde.
2.Conclusie van mijn ambtgenoot Keulen van 28 september 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1016, onder 16.
3.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.1.3.