ECLI:NL:PHR:2024:500
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van arrest wegens ontbreken belangenafweging bij aanhoudingsverzoek in strafzaak
In deze zaak is de verdachte, geboren in 1989, door het gerechtshof Den Haag op 14 juli 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, wegens meermalen gepleegde verduistering. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze veroordeling. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, M.E. van Wees, heeft in zijn conclusie het middel van de verdachte besproken dat zich richt tegen de afwijzing van een aanhoudingsverzoek. De raadsman van de verdachte had verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak omdat de verdachte niet aanwezig kon zijn vanwege werkverplichtingen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, zonder blijk te geven van een belangenafweging tussen het aanwezigheidsrecht van de verdachte en het belang van een spoedige berechting. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het hof niet de vereiste belangenafweging heeft gemaakt, wat leidt tot de conclusie dat het middel slaagt. Daarnaast is er een tweede middel dat stelt dat de berechting binnen een redelijke termijn is geschonden, omdat de stukken van het geding niet tijdig naar de Hoge Raad zijn verzonden. Ook dit middel slaagt. De Procureur-Generaal concludeert tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.