ECLI:NL:HR:2019:131

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
18/00816
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanhouding in strafzaak wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte had verzocht om aanhouding van de behandeling van zijn zaak, omdat hij vanwege zijn werkzaamheden in Antwerpen niet aanwezig kon zijn. Dit verzoek werd door het Hof afgewezen, omdat het onvoldoende was onderbouwd. De verdachte had geen bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn verzoek, wat leidde tot de conclusie dat de aangevoerde omstandigheden niet aannemelijk waren. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin werd gesteld dat van de verdachte of diens raadsman verwacht mag worden dat zij gegevens verstrekken die de rechter nodig acht voor de beslissing. Het Hof was van mening dat de verdachte op de hoogte was van de zittingsdatum en dat zijn verzoek niet voldoende was onderbouwd, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek tot aanhouding. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was en dat het Hof niet verplicht was tot een nadere belangenafweging. Uiteindelijk werd het beroep in cassatie verworpen.

Uitspraak

29 januari 2019
Strafkamer
nr. S 18/00816
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij een verstek gewezen arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 februari 2018, nummer 20/000242-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2018 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Als raadsvrouwe is ter terechtzitting aanwezig mr. G.L.P. Biesmans, advocaat te Maastricht.
(...)
De raadsvrouwe brengt het volgende naar voren:
Cliënt heeft gisteren laten weten dat hij een aanhoudingsverzoek zou doen. Ik acht mijzelf niet gemachtigd de verdediging te voeren, nu cliënt te kennen heeft gegeven dat hij persoonlijk aanwezig wenst te zijn ter terechtzitting van heden. Hij werkt twee dagen in België en kan om die reden niet aanwezig zijn.
De voorzitter deelt mede:
De verdachte heeft gisteren, 8 februari 2018, te 11.58 uur, een verzoek gedaan tot uitstel van de behandeling van zijn zaak, omdat hij voor zijn werk in Antwerpen is.
De advocaat-generaal deelt mede:
Ik verzoek het aanhoudingsverzoek af te wijzen. Verdachte was op de hoogte van de terechtzitting van heden en zijn mededeling is bijzonder weinig onderbouwd. De zittingsdatum was ruim van tevoren bekend en verdachte geeft geen specifieke reden op waarom hij het niet zou kunnen halen.
De oudste raadsheer houdt het volgende voor:
Uit het e-mailbericht van verdachte volgt dat hij sinds 18 januari 2018 als zzp-er werkt. Op die datum was de zittingsdatum van heden al bekend.
Na een korte onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer deelt de voorzitter de volgende beslissing van het hof mede:
Het door de verdachte gedane verzoek tot aanhouding wordt afgewezen. Verdachte is behoorlijk gedagvaard in hoger beroep. Verdachte was op de hoogte van de terechtzitting van het hof van heden. Verdachte heeft het aanhoudingsverzoek niet onderbouwd met enig stuk en om die reden is het verzoek onvoldoende onderbouwd.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
2.2.2.
Het Hof heeft het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, noch mondelinge bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het Hof niet van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden.
2.3.
In de regel mag van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting wegens zijn verhindering of de verhindering van zijn raadsman bij de behandeling aanwezig te zijn, (alsnog) de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht. Indien de rechter de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheden niet zonder meer aannemelijk acht, kan hij gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd en/of aan zijn verlangen tot aanvulling niet (genoegzaam) is voldaan.
Voor het oordeel dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, volstaat evenwel niet steeds de vaststelling dat die omstandigheid onvoldoende is onderbouwd. Het is immers mede afhankelijk van de aard van de aangevoerde reden - in het bijzonder of het gaat om een zich onverwacht aandienende omstandigheid, bijvoorbeeld verband houdend met ziekte van de verdachte - of, alvorens wordt beslist op het verzoek, gelegenheid dient te worden geboden het verzoek van een nadere toelichting te voorzien en/of op een later moment (alsnog) bewijsstukken over te leggen.
Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds - dat wil zeggen: zonder dat wordt overgegaan tot een afweging tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen - afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)
2.4.
De afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak berust op de grond dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd, omdat de verdachte het verzoek niet met enig stuk heeft gestaafd. Daarin ligt als het oordeel van het Hof besloten dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid, inhoudende dat de verdachte vanwege zijn werkzaamheden niet ter terechtzitting aanwezig kan zijn, gelet op wat aan het verzoek ten grondslag is gelegd en het ontbreken van bewijsstukken niet aannemelijk is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Het Hof was bij die stand van zaken niet tot een nadere belangenafweging gehouden.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 januari 2019.