Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
29 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte had verzocht om aanhouding van de behandeling van zijn zaak, omdat hij vanwege zijn werkzaamheden in Antwerpen niet aanwezig kon zijn. Dit verzoek werd door het Hof afgewezen, omdat het onvoldoende was onderbouwd. De verdachte had geen bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn verzoek, wat leidde tot de conclusie dat de aangevoerde omstandigheden niet aannemelijk waren. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin werd gesteld dat van de verdachte of diens raadsman verwacht mag worden dat zij gegevens verstrekken die de rechter nodig acht voor de beslissing. Het Hof was van mening dat de verdachte op de hoogte was van de zittingsdatum en dat zijn verzoek niet voldoende was onderbouwd, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek tot aanhouding. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was en dat het Hof niet verplicht was tot een nadere belangenafweging. Uiteindelijk werd het beroep in cassatie verworpen.