ECLI:NL:PHR:2024:49

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
22/00401
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Falende bewijsklachten mensenhandel en de rol van de verdachte in de facilitering van prostitutie

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1993, veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2022 voor mensenhandel, waarbij de betrokken persoon nog geen achttien jaar oud was. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest, en er werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partijen. De zaak heeft samenhang met andere zaken tegen medeverdachten. De advocaat van de verdachte, W.B. Lisi, heeft twee middelen van cassatie ingediend. Het eerste middel betwist de bewijsvoering van het hof, met de stelling dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of moest vermoeden dat het slachtoffer zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer een verblijfadres heeft geboden en dat hij en een medeverdachte het slachtoffer begeleidden naar klanten. Dit leidde het hof tot de conclusie dat de verdachte zich bewust was van de prostitutiewerkzaamheden van het slachtoffer, wat de bewezenverklaring ondersteunt. Het tweede middel betwist de kwalificatie van medeplegen, maar het hof heeft geoordeeld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat voldoende gemotiveerd is. Beide middelen falen, en de conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep. De redelijke termijn in cassatie zal op 8 februari 2024 worden overschreden, maar er zijn geen gronden voor vernietiging van de uitspraak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/00401

Zitting16 januari 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 7 februari 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “mensenhandel, door twee of meer verenigde personen terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 5° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. Ook heeft het hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest nader is omschreven.
Er bestaat samenhang met de zaken tegen [medeverdachte 1] (23/00246), [medeverdachte 2] (22/00519) en [medeverdachte 3] (23/00231). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft W.B. Lisi, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

4. Het middel – gelezen in samenhang met de toelichting – klaagt dat uit de bewijsvoering van het hof niet zonder meer kan blijken dat de verdachte wist en/of moest vermoeden dat [slachtoffer] zich door zijn handelingen beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Volgens de steller van het middel blijkt uit de motivering van het hof niet dat de verdachte de bewezenverklaarde handelingen verrichtte in de wetenschap dat [slachtoffer] daardoor prostitutiewerkzaamheden kon verrichten en zou ook niet blijken dat het bieden van onderdak geschiedde om die prostitutiewerkzaamheden te faciliteren.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 9 december 2014 tot en met 15 december 2014 in Nederland, (lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een ander
A.
(sub 5)
ten aanzien van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1997), enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist en/of moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
immers heeft verdachte en/of de medeverdachte
- [slachtoffer] naar klanten gebracht en
- [slachtoffer] laten verblijven in zijn, verdachtes woning”
6. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“In de nacht van 8 op 9 december 2014 hebben [slachtoffer] en [medeverdachte 2] contact. [slachtoffer] vraagt hem om hulp. Ze moet zich verstoppen en zoekt onderdak. [medeverdachte 2] kan dat regelen. Nadat [slachtoffer] is weggelopen van huis, brengt [medeverdachte 2] haar naar de woning van verdachte. In de week dat [slachtoffer] in die woning verblijft werkt ze als prostituee. [medeverdachte 2] regelt de seksadvertentie. Daarin staan foto’s die door hem zijn gemaakt in de woning en in het bijzijn van verdachte. Bovendien staat het telefoonnummer van [medeverdachte 2] in de advertentie, zodat klanten hem aan de lijn krijgen als ze een afspraak willen maken. Met hem maken ze ook de afspraak om met [slachtoffer] seks te hebben en [medeverdachte 2] brengt en/of begeleidt samen met verdachte [slachtoffer] naar de klanten. Het geld dat [slachtoffer] ontvangt geeft ze aan [medeverdachte 2].
Ten aanzien van verdachte geldt dat hij de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] heeft gefaciliteerd. Hij heeft er voor gezorgd dat ze een verblijfadres had door zijn woning beschikbaar te stellen. In die woning werden naaktfoto’s van [slachtoffer] gemaakt en als [slachtoffer] niet bij een klant was, verbleef ze in de woning bij verdachte. Daarnaast vergezelde verdachte en [medeverdachte 2] [slachtoffer] als ze naar haar klanten ging door met haar mee te reizen of te lopen. [slachtoffer] werd door beiden in de gaten gehouden. Het hof begrijpt dat verdachte en medeverdachte hetzij [slachtoffer] in de gaten hielden om er voor te zorgen dat zij daadwerkelijk naar de klant ging, hetzij [slachtoffer] het idee wilden geven dat zij er waren om haar te beschermen tegen (eventueel) wangedrag van de klant, zodat [slachtoffer] zich veilig genoeg voelde om naar de klant te gaan. In beide gevallen is sprake van het medeplegen van faciliteren zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 sub 5, tweede onderdeel.
Ten aanzien van de overige onderdelen van de tenlastelegging is niet gebleken dat verdachte die heeft (mede)gepleegd. Niet is gebleken dat verdachte het oogmerk had van uitbuiting (sub 2), dat hij (samen met [medeverdachte 2]) [slachtoffer] ertoe gebracht heeft zich te prostitueren (sub 5, eerste onderdeel), dan wel dat hij (samen met [medeverdachte 2]) geprofiteerd heeft van de inkomsten van [slachtoffer].”
7. Het hof heeft op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte ervoor heeft gezorgd dat [slachtoffer] een verblijfadres had door zijn woning ter beschikking te stellen en dat er in die woning in zijn bijzijn ook naaktfoto’s van haar zijn gemaakt. Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] met [slachtoffer] meereisden of meeliepen als ze naar klanten ging en dat zij haar allebei in de gaten hielden.
8. Het hof heeft aan deze laatste vaststelling de gevolgtrekking verbonden dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] hetzij [slachtoffer] in de gaten hielden om er voor te zorgen dat zij daadwerkelijk naar de klant ging, hetzij [slachtoffer] het idee wilden geven dat zij er waren om haar te beschermen tegen (eventueel) wangedrag van de klant, zodat [slachtoffer] zich veilig genoeg voelde om naar de klant te gaan. Hierin ligt als oordeel van het hof besloten dat de verdachte zich ervan bewust is geweest dat [slachtoffer] door zijn feitelijke handelingen haar prostitutiewerk kon verrichten.
9. Voor dergelijke gevolgtrekkingen op basis van feiten en omstandigheden die op bewijsmiddelen berusten, geldt dat zij niet aan een specifiek bewijsmiddel hoeven te worden ontleend en dat zij in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid kunnen worden onderzocht. [1] Dat het hof kennelijk uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden heeft afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de door [slachtoffer] verrichte prostitutiewerkzaamheden, acht ik niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is in zoverre toereikend gemotiveerd.
10. Het middel faalt.

Het tweede middel

11. Het middel bevat – gelezen in samenhang met de toelichting – de klacht dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
12. In de toelichting wordt aangevoerd dat uit de bewijsoverweging van het hof (zie hiervoor onder 6) niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. Volgens de steller van het middel is niet duidelijk waarom sprake zou zijn van een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht die te kwalificeren is als die van een medepleger.
13. Om van medeplegen te kunnen spreken, is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader(s) vereist. De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Als het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, rust op de rechter de taak om een bewezenverklaring van medeplegen nauwkeurig te motiveren. Daarbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. [2]
14. Uit de bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid dat [slachtoffer] de medeverdachte [medeverdachte 2] om hulp heeft gevraagd toen ze onderdak zocht en dat hij haar naar de woning van de verdachte heeft gebracht. Verder blijkt dat de medeverdachte de seksadvertentie heeft geregeld met door hem gemaakte foto’s van [slachtoffer], dat zijn telefoonnummer in de advertentie stond, dat met hem de seksafspraken werden gemaakt en dat [slachtoffer] het verdiende geld aan de medeverdachte gaf. Ten aanzien van de verdachte blijkt uit de bewijsvoering dat de verdachte ervoor heeft gezorgd dat [slachtoffer] een verblijfadres had door zijn woning ter beschikking te stellen, dat in die woning door de medeverdachte in het bijzijn van de verdachte naaktfoto’s van [slachtoffer] zijn gemaakt die zijn gebruikt in seksadvertenties die de medeverdachte heeft geregeld en dat de verdachte samen met de medeverdachte [slachtoffer] vergezelde als ze naar klanten ging door met haar mee te reizen of te lopen. Deze laatste gedraging heeft het hof van een nadere interpretatie voorzien in zijn bewijsoverweging. Het hof begrijpt daaruit dat de verdachte en de medeverdachte hetzij [slachtoffer] in de gaten hielden om er voor te zorgen dat zij daadwerkelijk naar de klant ging, hetzij [slachtoffer] het idee wilden geven dat zij er waren om haar te beschermen tegen (eventueel) wangedrag van de klant, zodat [slachtoffer] zich veilig genoeg voelde om naar de klant te gaan. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat “[i]n beide gevallen sprake is van het medeplegen van faciliteren zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 sub 5, tweede onderdeel”.
15. Het hof heeft – voor zover van belang – bewezenverklaard dat de verdachte ‘tezamen en in vereniging met een ander’ enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist en/of moest vermoeden dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen.
16. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de verdachte met zijn gedragingen een bijdrage heeft geleverd die van zodanig gewicht is dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 2]. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de door het hof vastgestelde gedragingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als handelingen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen en dat het hof op grond van die gedragingen is uitgegaan van een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit.
17. Het middel faalt.

Slotsom

18. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
19. Ambtshalve wijs ik erop dat de redelijke termijn in cassatie op 8 februari 2024 zal worden overschreden. Verder heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. bijvoorbeeld HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530, r.o. 3.3 en HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250,
2.HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,