In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 27 februari 2024, betreft het een conclusie van de Procureur-Generaal over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1986, heeft geholpen bij het oogsten van hennep en het hof heeft vastgesteld dat hij hiervoor een bedrag van € 250,00 heeft ontvangen. De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van een medeverdachte, [betrokkene 1], niet betrouwbaar zijn en dat het hof ten onrechte deze verklaring als basis heeft genomen voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Procureur-Generaal concludeert dat de klacht over de bewijsvoering niet voldoet aan de eisen van een middel in de zin der wet, omdat het geen duidelijke klacht over de schending van een rechtsregel betreft. De Hoge Raad heeft in eerdere jurisprudentie bevestigd dat de schatting van het voordeel op één bewijsmiddel kan berusten, mits dit wettig is. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij wordt opgemerkt dat de ontnemingsprocedure andere regels kent dan de strafprocedure. De zaak heeft samenhang met meerdere andere zaken, en de Procureur-Generaal wijst op de geringe hoogte van de betalingsverplichting, wat invloed kan hebben op de termijn van de uitspraak.