ECLI:NL:PHR:2024:345

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
22/03157
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en de toepassing van het recht op een eerlijk proces in cassatie

In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 26 maart 2024, staat de verdachte terecht voor mensenhandel, waarbij hij een slachtoffer heeft gedwongen tot prostitutie. De verdachte is eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De advocaat van de verdachte heeft drie middelen van cassatie ingediend, waarbij het eerste middel zich richt op de motivering van de bewezenverklaring van feit 1. Het hof heeft in zijn uitspraak de verklaringen van een overleden getuige gebruikt, wat leidt tot vragen over het recht op een eerlijk proces. De verdediging stelt dat het gebruik van deze getuigenverklaring in strijd is met artikel 6 EVRM, dat het recht op ondervraging waarborgt. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bewezenverklaring niet uitsluitend op deze getuigenverklaring steunt, maar ook op andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van het slachtoffer zelf. Het tweede middel betreft de motivering van het voordeel dat de verdachte heeft verkregen uit de prostitutie van het slachtoffer, terwijl het derde middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de overschrijding van de termijn leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf, maar verwerpt de andere middelen van cassatie. De zaak benadrukt de complexiteit van mensenhandel en de juridische waarborgen die slachtoffers en verdachten in het strafproces hebben.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/03157

Zitting26 maart 2024
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 15 augustus 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “
mensenhandel” en “
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Bovendien heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals bepaald in het bestreden arrest.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M. Rafik, advocaat te Amsterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste en tweede middel richten zich tegen de bewezenverklaring van feit 1 en bevatten beide de klacht dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd. Het derde middel klaagt over de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.

Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsvoering

4. Ten laste van de verdachte heeft het hof ten aanzien van feit 1 bewezen verklaard dat:

1. hij in de periode van 1 juli 2010 tot en met 1 november 2010 in Nederland en België,
[slachtoffer] heeft medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer] in een ander land, te weten België, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3)
en
[slachtoffer] door dwang, door geweld, door dreiging met geweld, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 4)
en
[slachtoffer] door dwang, door geweld, door dreiging met geweld, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer] met of voor een derde (sub 9).
Immers heeft hij, verdachte, in voornoemde periode:
- een liefdesrelatie onderhouden met voornoemde [slachtoffer] en
- voornoemde [slachtoffer] onderdak verschaft en
- voornoemde [slachtoffer] meermalen naar een prostitutieplek vervoerd en
- die [slachtoffer] onder druk gezet en dreigende/agressieve taal jegens die [slachtoffer] geuit en
- voornoemde [slachtoffer] (meermalen) geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt en
- de werkzaamheden en/of werktijden van die [slachtoffer] gecontroleerd, althans haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en
- die [slachtoffer] gezegd/voorgehouden dat het door haar met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld voor haar gespaard/bewaard zou worden en
- die [slachtoffer] gedwongen/bewogen haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan/af te dragen.
5. Het hof heeft deze bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:

Met betrekking tot feit 1:
Aangifte [slachtoffer] d.d. 13 juli 2011 (bron I, map 5)
(...)
[p. 46](...) Ik denk dat ik toen 2 weken bij [verdachte] [het hof begrijpt hier en hierna telkens: de verdachte] woonde en tot op dat moment was het niet over prostitutie gegaan. Omdat ik de huur van mijn eigen huisje aan de [a-straat] niet betaald had, kon ik daar niet meer naar terug en moest ik wel bij [verdachte] blijven. Maar hij wilde ook dat ik bleef. [verdachte] en ik deden de dagen daarop samen dingen zoals weed roken en boodschappen. Ik werd nog meer verliefd op [verdachte] . Ik hield van hem maar vertrouwde hem niet zo, gewoon, mannen in het algemeen. [verdachte] had geen werk. Ik weet niet of hij een uitkering had. Na een paar dagen zei [verdachte] dat hij een club wist via [betrokkene 1] , waar ik wel kon werken. [betrokkene 1] kende de eigenaar schijnbaar. De club was in [plaats] , België. Meer kan ik me over dat eerste gesprek met [verdachte] over de club niet herinneren. Ik had [verdachte] al over mijn schulden verteld, hij wist inmiddels alles van me. De eerste keer brachten [betrokkene 1] en [verdachte] mij naar de club toe. De club heet volgen mij ‘ [club] ’. [betrokkene 1] liep met me naar binnen, [verdachte] bleef in de auto zitten. Ik kan me niet meer herinneren dat we in de auto afspraken gemaakt hebben. [betrokkene 1] sprak de eigenaar van de club, [betrokkene 2] , aan. Ik moest in de club wachten. Toen legde [betrokkene 2] mij alles uit, dat de klant een meisje uitkoos, je ze eerst wat moest laten drinken en dan pas naar boven gaan. Daarna kon ik beginnen, wat ik op de eerste avond meteen heb gedaan. Ik hoefde nog geen ID te laten zien. Van de opbrengst van de drankjes die een klant dronk, kreeg ik de helft. Ik hoefde geen kamerhuur te betalen. De klant betaalde vooraf aan [betrokkene 2] . Aan het einde van de avond kreeg ik dan via [betrokkene 2] betaald. Maar ik kan me van de prijzen qua seks niets meer herinneren, wel dat ik daar per avond ongeveer een 300-400 euro verdiende. Ik kreeg via [betrokkene 2] uitbetaald voordat ik naar huis ging. Ik kan me niet herinneren hoe laat ik die eerste avond ben begonnen. Wel dat ik meestal werkte tot 04.00-06.00 uur ‘s nachts. Iedere avond bracht en haalde [betrokkene 1] mij. Ik denk dat ik 3-4 dagen in die club heb gewerkt.[p. 47]Het door mij verdiende geld gaf ik de dag erna aan [verdachte] . Volgens mij vroeg hij daarnaar. Ik gaf het hem uit gewoonte. Ik woonde toen nog bij hem in [plaats] .
Omdat de club niets was en ik nog steeds geen legitimatie had laten zien daar, ging ik daar weg. Ik wilde mijn ID ook niet laten zien; dan werd ik geregistreerd en zo. Dat vertrek daar had ik met [verdachte] besproken en dat vond hij goed. [verdachte] kwam toen op het idee dat ik in Antwerpen kon gaan werken. Ik kan me niet herinneren of ik diezelfde dag of hoeveel dagen later ik in Antwerpen ben gaan werken. Met [verdachte] en [betrokkene 1] ben ik op een gegeven moment naar Antwerpen gegaan. Dat was met de auto van [betrokkene 1] , toen een donkergrijze Volkswagen, vermoedelijk Passat, met Belgische kentekenplaten.
[verdachte] wilde dat ik ook een appartementje in Antwerpen zou hebben, dan hoefde er niet elke dag twee keer op en neer gereden worden vanuit Nederland naar België. [verdachte] had ergens een krantje gehaald en zo vond hij een appartementje voor mij. [verdachte] liet [betrokkene 1] bellen voor het appartementje, omdat [betrokkene 1] een Belg is. Het appartementje was in [plaats] op de [b-straat 1] . Ik kon er dezelfde dag nog in. Samen met [verdachte] heb ik het appartement bekeken en tekende ik een contract. Ik kreeg geld van [verdachte] en ik moest zo de huur betalen aan de verhuurder. Dat was in een keer 1.100,- [het hof begrijpt: euro]. De huur was 500,- [het hof begrijpt: euro], de garage 50,- [het hof begrijpt: euro] en het totale bedrag was ook de borg. [verdachte] wilde er een garage bij waar hij zijn auto in kon parkeren. Het kan zijn dat het geld wat ik van [verdachte] kreeg voor de huur het door mij verdiende geld was. Van de verhuurder heb ik later nog een keer een brief gekregen omdat ik nog huur moest betalen over de maand september en oktober 2010. Ik heb daar alleen huur voor augustus 2010 betaald en denk daarom dat ik in augustus 2010 voor [verdachte] heb gewerkt. Daarna reden we door naar de ramen van het Schipperskwartier aan het Valkenplein te Antwerpen. [verdachte] en [betrokkene 1] noteerden telefoonnummers van lege ramen, waarop ik die moest bellen. Maar dat werd niets, toen ben ik zelfrond gaan rondlopen en bellen. Ik moest ’s nachts werken, dat waren de beste tijden. Ik ben sowieso een nachtmens en werk het liefst ‘s nachts, maar [verdachte] wist ook dat ik dan beter kon verdienen. Ik vond toen een geschikt raam en ik sprak met de verhuurders, een man en een vrouw, af dat ik op donderdag in dezelfde week kon beginnen. Ook werd er afgesproken dat ik € 600,- aan raamhuur zou betalen, voor een week van 7 avonden en nachten. Ik zou dan werken van 20.00-08.00 uur. Condooms en linnengoed waren niet inbegrepen. [verdachte] zorgde voor de condooms, ik denk ongeveer een doos in de 2 weken van 100 stuks, die leeg ging.
[p. 48]Volgens mij waren de prijzen daar 50 euro voor een kwartier tot 20 minuten. Dit was voor pijpen, neuken en één keer klaarkomen. 100 euro voor een halfuur en 200 euro voor een uur. Soms gaf ik dan wel korting. Drie kwart van de tijd bleven de klanten een halfuur. Soms deed ik wat extra, zoals anaal en pijpen zonder condoom, dat was 50 euro extra. Dat betekent dat ik dus gemiddeld 75 x 100 euro verdiende. Dat is 7.500 euro per 2 weken. Een kwart van de tijd verdiende ik gemiddeld 200 euro per klant omdat het of langer duurde of ik iets extra’s deed. Dat is dus 25 x 200 is 5.000 euro per 2 weken. Samengevat verdiende ik dus 12.500 euro per 2 weken, is 25.000 euro per maand.
Na het huren van het appartement en het eerste bezoek aan het raam zijn we terug naar [plaats] gereden. Waarschijnlijk was dat een maandag, een paar dagen voordat ik zou beginnen. (...) Die donderdag heeft [verdachte] me naar Antwerpen gebracht, volgens mij in de groene Golf. Hij bracht me naar het appartement. Ik kan me ook niet meer herinneren wat we die middag hebben gedaan, maar wel dat [verdachte] me die avond naar het raam heeft gebracht.
Volgens mij ging [verdachte] daarna terug naar zijn huis in [plaats] , ik denk naar [betrokkene 3] . [verdachte] en ik sms’ten vaak:
1) bijna altijd op het moment dat ik ging werken;
2) [verdachte] sms’te ook tegen de tijd dat hij ging slapen, rond 02.00 uur, of het druk was en wat ik verdiend had;
3) ik moest hem sms’en als het rustig was, bijvoorbeeld vanaf 06.00 uur. Ik sms’te dan dat ik ging stoppen;
4) tevens sms’te ik [verdachte] als ik in de taxi stapte wanneer ik na het werk naar mijn appartement ging;
5) ook sms’te ik [verdachte] als ik thuis in het appartement was en ging slapen.
Deze laatste sms’jes stuurde ik wat later, omdat ik eerst een jointje wilde roken en [verdachte] zou denken dat ik langer aan het werk was geweest dan ik daadwerkelijk deed. Ik loog een beetje tegen hem qua tijd omdat ik bang was dat [verdachte] boos zou worden dat ik te vroeg met werken gestopt was. Al deze sms’jes moest ik [verdachte] sturen, hij vond dat ik hem op de hoogte moest houden. Hij zei dat hij dat wilde omdat hij dan in de gaten kon houden of alles goed met me was. Zou dat niet het geval zijn, dan kon hij iemand sturen zei hij. Van [verdachte] moest ik heen en terug met de taxi. Ook zou het voor mijn eigen veiligheid zijn dat ik met een taxi ging. Maar volgens [verdachte] moest het er zo ook op lijken dat ik zelfstandig werkte. Van de taxiritten moest ik van [verdachte] de briefjes bewaren zodat hij ook daadwerkelijk kon zien dat ik met de taxi was gegaan en niet met een klant. [verdachte] was bang dat ik er met een klant vandoor zou gaan en dan niet meer voor hem zou[p. 49]werken. De taxiritten kosten tussen de 8-12 euro en 10-15 euro, dat lag aan het bedrijf. Gemiddeld kostte de taxi mij 22,50 euro per dag.
[verdachte] kwam elke dag het door mij verdiende geld ophalen. Ik moest van hem het geld op tafel in het appartement leggen, zodat hij het alleen maar hoefde te pakken en hij meteen kon zien hoeveel het was. [verdachte] had het kastje om de garage te openen. Als hij bijna in de garage was, belde hij me op zodat ik de deur moest openen omdat hij geen sleutel van het appartement had.
Ik denk dat ik een maand onafgebroken voor [verdachte] in Antwerpen heb gewerkt. Ik denk dat ik elke dag heb gewerkt. Ik heb daar zeker 2 volle dozen condooms opgemaakt en ik derde doos die ik van [verdachte] had gekregen aangebroken, maar daar heb ik er maar een paar uit gebruikt.

Verklaring [slachtoffer] d.d. 16 mei 2013 (bron I, map 5)

[p. 53](...) Ik heb in 2011 aangifte gedaan tegen [verdachte] . Het geld wat ik toentertijd verdiende in de prostitutie, moest ik aan hem afgeven. Ik heb toen al een heleboel verteld, maar ik was ontzettend bang van [verdachte] . Omdat ik toen in [plaats] woonde had ik niet het hele verhaal verteld in die aangifte. Inmiddels gaat […] met mij en ben ik in een stabielere periode beland. Ik ben uit de prostitutie, heb een vaste vriend en woon nu buiten [plaats] , waardoor ik me een stuk veiliger voel. Ik was bang dat [verdachte] mij, mijn ouders of mijn kind iets aan wilde doen. (...)
[p. 54](…)
O [het hof begrijpt hier en hierna telkens: opmerking verbalisant(en)]: Je hebt verklaard dat het juli 2010 was, dat je uit de coffeeshop kwam en door [betrokkene 4] werd aangesproken en er een jouw onbekende jongen bij hem in de auto zat. Dat bleek [verdachte] te zijn. Dat je niet meer weet wie het vroeg, maar dat je dacht dat het gesprek over seks ging.
V [het hof begrijpt hier en hierna telkens: vraag verbalisant(en)]: Waarom dacht je dat?
A [het hof begrijpt hier en hierna telkens: antwoord gehoorde persoon]: [betrokkene 4] vroeg me of ik wat gezelligs wilde doen en ik denk dat ik pas in het appartement in [plaats] erachter kwam dat het om seks ging. (...)
O: Je hebt een aantal weken in dat appartement verbleven.
(...)
A: Achteraf was dat wel raar, [verdachte] kwam elke dag langs om weed of boodschappen te brengen. Ik was alleen maar stoned en net gestopt met de coke. Ik blowde heel veel toen, ik denk voor wel € 20,- tot € 30,-. Ik hoopte op een leuke relatie, [verdachte] was een charmeur. (...)
A: Als [verdachte] een paar dagen weg was kreeg ik wel de sleutel. [verdachte] verwachtte dat ik daar binnen zou blijven, ook toen bij op ‘zakenreis’ was. Toen hij daarvan terugkwam en er ingebroken bleek te zijn, stelde hij me vragen waarom ik er toen niet was.
V: Kreeg je geld van [verdachte] om boodschappen te doen?
A: Ja, ik had geen inkomen.
V: Hoe kwam je aan de weed?
[p. 55]
A: Die bracht [verdachte] . In [plaats] zit geen coffeeshop, dus bracht [verdachte] het mee.
(...)
A: Hij was een beetje crimineel, leuke auto. Hij zag er leuk uit. Financieel wist ik niets van hem. Achteraf hoorde ik dat [betrokkene 5] , over wie ik eerder heb verklaard, hem financierde. Ik dacht dat zij zakenpartners waren in weed en mogelijk mensenhandel, zoals met mij zeg maar. En toen ik in de club in België werkte, heb ik daar tegen een collega iets zei over de weed van [verdachte] gezegd. Daar is [verdachte] achter gekomen en ik moest toen op het matje komen bij [betrokkene 5] . Toen zei [verdachte] dat ik een schuld bij [betrokkene 5] had, omdat ze vanwege mijn ‘kletsen’ nu een weedhok moesten opruimen. Daarom ben ik later ook door [verdachte] mee naar een bos genomen. Ik verklaar daar straks nog over.
V: Heb je ooit geld hij [verdachte] gezien?
A: Nee, alleen het door mij verdiende geld. (...)
A: Ik ben 3 keer bij hem weggelopen, De 1e keer was omdat hij me voor een tweede keer helemaal total loss had geslagen. Ik ben toen bij [verdachte] weggegaan omdat ik minder dan de minimum afgesproken € 500,- had verdiend. Dat was in Antwerpen. Ook had een klant mijn telefoon gestolen. Ik was toen helemaal in paniek. Maar ik had daar een jongen leren kennen die ik over deze problemen vertelde. Volgens mij heette hij [betrokkene 6] (fon.). Hij wilde me helpen. We hebben toen samen mijn spullen uit mijn appartement in Antwerpen gehaald en hebben een paar dagen in een hotel gebleven. Maar na een paar dagen was mijn geld op en ben ik terug naar mijn raam in Antwerpen gegaan. Maar ik was bang dat [verdachte] mij daar in de gaten zou houden.
Na een paar weken was ik toch benieuwd of [verdachte] iets van zich had laten weten. Ik pakte het sim-kaartje wat ik altijd met hem gebruikte en las door hem gestuurde sms'jes dat hij me inderdaad miste. We hebben toen een keer gebeld en een paar dagen later stond er een gastje bij mij aan het raam. Hij zei dat hij een maat van [verdachte] was. Volgens mij heet hij [betrokkene 7] (fon.). [betrokkene 7] haalde me uit Antwerpen weg en regelde een appartementje aan de [c-straat] te [plaats] voor mij. Dat deed hij met een kopie van zijn identiteitskaart, die ik volgens mij nog heb. Omdat ik nog steeds verliefd op [verdachte] was, ben ik weer bij hem teruggekomen. Ik ben toen op de bootjes te Utrecht gaan werken. [betrokkene 7] was mijn chauffeur geworden, maar we hadden ruzie gekregen. Hij hield zich niet aan de afspraken en vond dat [verdachte] hem van alles beloofd had. Hierop kregen [betrokkene 7] en [verdachte] ook ruzie. Toen kwam [betrokkene 8] (fon.) langs, een kennis van [verdachte] , die toen mijn chauffeur werd. (...).
De 2e keer dat ik wegging bij [verdachte] , werkte ik op de bootjes in Utrecht. (...) Zaken waren dan belangrijker dat een mens, geld was belangrijk. Ik had daar genoeg van. Ik werkte alleen maar voor het geld en vanwege mijn dochter en [verdachte] speelde daar handig op in. Later heeft [verdachte] ook een keer tegen mij gezegd dat hij mijn dochter vloeibare coke in zou spuiten.
[p. 56]Ik denk dat ik 3-4 dagen weg was, toen [betrokkene 8] mij overtuigde om weer terug naar [verdachte] te gaan. Ik kon altijd goed met [betrokkene 8] praten en bij hem terecht. Hij zei dat [verdachte] gek was geworden zonder mij. Via [betrokkene 8] zag ik [verdachte] toen weer, helemaal onder invloed van pillen. Hij zei dat hij zelfmoord had willen plegen en niet zonder mij kon leven. Ik was nog steeds verliefd op hem en door die mooie praatjes kwam ik weer terug bij hem.
De 3e en laatste keer dat ik wegging bij [verdachte] werkte ik net niet meer op de bootjes. Ik had toen een taakstraf bij […] en geen geld, maar ik moest mijn appartement op de [c-straat] ook betalen, bijna € 900,-. Het was de bedoeling dat ik bij [A] op de [d-straat] zou gaan werken. [verdachte] gaf mij zelfs geld om me daar klaar voor te maken.
Hij dacht dat ik van […] naar huis zou gaan, om vervolgens naar [A] te gaan. Maar ik was er klaar mee. Ik wilde huisje, boompje, beestje, mijn dochter terug en gelukkig worden met [verdachte] . Maar dat gebeurde niet en hij bleef ook bij zijn vrouw [betrokkene 3] . Maar na het werken bij […] , had ik met [betrokkene 8] geregeld om mijn spullen in te pakken om door te gaan naar Den Haag, zodat ik weg zou zijn bij [verdachte] .
(...)
V: Hoe kwam je erachter dat [verdachte] getrouwd was en een kindje had?
A: Dat weet ik niet meer. Zijn zoontje heet [betrokkene 9] .
V: Heeft [verdachte] zelf ooit verteld dat hij getrouwd was?
A: Dat heeft hij mij nooit verteld. Ik ben er wel achter gekomen dat zijn vrouw of vriendin [betrokkene 3] heette, maar hoe dat ging weet ik niet meer.
O: Je hebt eerder verklaard dat je van [verdachte] hield en dacht dat hij ook van jou hield. Je hebt ook verklaard dat je tegen hem gezegd hebt dat je hem rijk zou maken.
V: Hoe zit dat?
A: Dat weet ik niet meer. Maar ik denk dat ik dat heb gezegd omdat ik verliefd op hem was en hem zou kunnen houden. Maar [verdachte] had zelf ook gezegd dat we samen rijk zouden worden.
V: Maar wat was er afgesproken, jij werkte in de prostitutie en gaf je geld aan [verdachte] ?
A: Er was afgesproken dat ik mijn schulden - een paar duizend euro - zou aflossen, ik had nog een auto van een eerder vriendje op mijn naam staan. Dat was ook een mensenhandelaar, genaamd [betrokkene 10] . Hij maakte veel boetes met die auto.
V: Maar wat had je met [verdachte] afgesproken? Wou hij je geld bewaren, sparen, kon je niet net geld omgaan?
A: Dat weet ik niet meer, hij zou het wel voor me sparen zei hij. Ik was verliefd op hem (...). Er was afgesproken dat het geld wat [verdachte] voorgeschoten had, ik dat terug zou betalen. Ik bedoel daarmee het geld voor het appartement in Antwerpen en het raamgeld. Maar ik denk nu dat dat al betaald was door mijn inkomsten.
[p. 57](...) Ik vroeg nooit naar uitleg, als me iets door [verdachte] werd opgedragen deed ik dat gewoon. Misschien omdat ik mijn leven lang gepest en mishandeld ben geweest. Ik ben altijd bang voor reacties, zelfs bij mijn ouders of als ik hierop het bureau iets kapot zou maken. En ik hou niet van ruzies. Ik kan ook geen ‘nee’ zeggen.
[p. 58](...)
A: [betrokkene 1] bracht en haalde me van en naar die club in België. [betrokkene 1] deed dat op verzoek van [verdachte] .
(...)
V: Wat deed je met het door jou in de club verdiende geld?
A: Dat kwam [verdachte] een dag later ophalen. Ik mocht het van hem niet aan [betrokkene 1] geven. Later mocht ik het geld ook niet aan chauffeur [betrokkene 8] geven. Misschien was [verdachte] bang dat ik ze teveel zou geven.
V: Wanneer vond de mishandeling in het bos plaats?
(...)
A: Hij kwam toen naar het appartement in Antwerpen toe. Het was overdag, het was licht. Ik weet niet meer wat hij zei en riep, maar bij was piswoest. We reden naar de MacDonalds in Lommel, in zijn groene Golfje. Daar moesten we van [verdachte] in de auto van [betrokkene 1] stappen. Onderweg zei [verdachte] iets over dat bij me dood zou gaan maken. Ik was heel erg bang.
Vervolgens reden we naar het huis van [betrokkene 1] , ergens in [plaats] , om daar een schop te pakken. Vervolgens reden we naar een bos, waar ik van [verdachte] moest uitstappen. Ik weet niet hoe lang we gereden hebben. [betrokkene 1] moest van [verdachte] bij de auto blijven. [verdachte] nam de schop mee het bos in. In het bos, volgens mij op een pad, moest ik van [verdachte] mijn handen op mijn rug doen, waarop hij me links en rechts met zijn vuisten in mijn gezicht begon te slaan. [verdachte] bleef me maar vragen wat ik had verteld over zijn weedplantage. Als ik het verkeerde antwoord gaf, bleef bij me slaan. Als ik viel, ging hij me trappen en schoppen, waarna ik moest opstaan. Dat is een keer of 3-4 gebeurd. Het deed behoorlijk pijn, ik zal dat nooit vergeten. Eén van de keren dat ik op de grond lag, kwam [verdachte] boven me staan, met de schop in zijn handen en maakte hij een beweging alsof hij mijn hoofd van mijn romp af wilde halen. Ik dacht toen echt dat hij dat meende en ik dood zou gaan. Het was zo’n oude schop, met een houten steel. Het ijzeren gedeelte, bruin van kleur, was bovenaan recht en aan de andere kant halfrond. Ik vroeg aan [verdachte] of hij nog één ding voor me wilde doen. In eerste instantie ging hij daar niet op in, maar toen ik dat bleef vragen wel. Ik vroeg aan hem, of hij ervoor wilde zorgen dat de ketting die ik toen droeg - die ik nu ook draag - bij mijn dochter terecht zou komen. [verdachte] zei dat hij dat niet zou doen.
[p. 59]Vervolgens moest ik van [verdachte] opstaan en terug naar de auto lopen. Ik vond het raar dat het opeens ophield. Ik denk dat we op zo’n 100-200 meter van de auto af waren, ik kon de auto zien. Ik denk wel dat [betrokkene 1] alles gezien heeft. Ik denk dat we in totaal een half uur in het bos zijn geweest. De schop is volgens mij in het bos achtergebleven. Als gevolg van alle klappen waren mijn hoofd, heup en benen blauw en geschaafd. Ik had ook een bult op mijn hoofd gekregen. [betrokkene 1] bracht ons terug naar de auto bij de McDonald’s, waarop [verdachte] en ik terug naar het appartement in Antwerpen reden. Nu bedenk ik me dat we terugreden in een gehuurde Golf. [verdachte] had al aangegeven dat hij auto’s huurde om niet in zijn eigen auto gezien te worden. Dus met welke auto we naar de McDonald’s zijn gereden die dag weet ik niet meer. Bij de McDonald’s ging [betrokkene 1] weg. Onderweg naar het appartement vroeg [verdachte] iets, Ik weet niet meer wat. Maar waarschijnlijk gaf ik niet het goede antwoord, waarop [verdachte] mij een klap met zijn vuist in mijn gezicht gaf. Door die klap scheurde mijn lip en heb ik daar nog steeds een litteken.
V: Waarom ben je niet eerder bij [verdachte] weggegaan, zoals na liet voorval in het bos?
A: Ik was nog steeds verliefd op hem. Ook had ik geen contact meer met mijn ouders en ik had geen vrienden. Ik wilde niet op straat leven om vervolgens weer aan de coke te gaan. Ik kon nergens naartoe. Ik durfde toen ook nog niet haar de politie.
VERBALISANTEN zien schuin/vlak boven haar bovenlip aan de linkerzijde een klein (plm. halve cm) litteken zitten.
Een tijdje daarna ben ik nog een keer door [verdachte] mishandeld, in het appartement. Dat was omdat ik mijn stem verhief. Daarop kreeg ik een klap op mijn hoofd van [verdachte] . Toen ik mijn stem weer verhief, kreeg ik nog meer klappen van hem. Ik zat toen helemaal onder de blauwe plekken. Die dag dreigde Alf ook dat hij mijn dochter vloeibare coke in zou spuiten (...)
V: Hoe lang heb jij in totaal in Antwerpen gewerkt?
A: Voor [verdachte] denk ik een maand, en dan nog een maand voor andere mensen, Belgen. Maar dat geld maakte ik zelf op. De jas en schoenen die ik nu nog draag heb ik daar toen zelf verdiend.
[p. 60]
O: Je hebt eerder verklaard over je verdiensten voor [verdachte] in Antwerpen.
V: Zijn daar nog bijzonderheden in?
A: [verdachte] wilde dat ik daar tussen de € 500,- en € 1.000,- per dag zou verdienen. Maar dat wilde ik zelf ook, anders begon hij te zeiken dat ik beter kon en wat ik dan allemaal gedaan had. Dus wilde ik dat bedrag zelf ook halen. Ik was verliefd op hem en wilde dat hij trots op me was. Ik blowde de hele dag en was mezelf niet meer.
V: Hoe lang denk je dat je in het appartement in [plaats] hebt gewoond?
A: Ik denk ongeveer een maand. Daar ben ik vertrokken zonder op te zeggen, vandaar de brieven en de aanmaningen. Ik pakte mijn spullen en was weg.
O: Je hebt eerder verklaard dat jij en [verdachte] vaak sms’ten.
(...)
A: Ik had een eigen telefoon, die ik alleen in het appartement mocht gebruiken. Dan kon [verdachte] zien dat ik thuis was. De andere telefoon, die ik van [verdachte] had gekregen, moest ik gebruiken als ik aan het werk was, of naar huis zou komen. (...)
V: Hoe vaak is [verdachte] in [plaats] geweest?
A: Bij mijn studio/appartement elke dag, maar hij bleef nooit slapen. Hij kwam alleen geld halen en weed en sigaretten brengen. Het geld was ik verdiende moest ik voor [verdachte] op tafel achterlaten. Ik kreeg nooit geld om wat van te kopen, soms wel taxigeld. Heel soms kreeg ik geld van hem om dingen van te kopen die ik echt nodig had. Op mijn werkplek, het raam, is hij hooguit 3 keer geweest. Hij kwam dan kijken hoe de kamer eruit zag. Of die leuk genoeg was om klanten te trekken, dat deed hij in Utrecht ook.
Het kan ook zijn dat hij kwam kijken hoe de zaken ervoor stonden, hij zei nooit waarom hij langs kwam. Hij is toen wel een keer de werkplek in Antwerpen binnen geweest. Ik weet niet of hij toen alleen was, hij kwam wel elke keer alleen, zonder gezelschap, naar mijn raam toe.
(...)

Verklaring [slachtoffer] d.d. 4 juni 2013 (bron I, map 5)

(…)
[p. 63](…)
A: [verdachte] had voor mij bepaald dat ik van 20.00-08.00 uur moest werken op het Schipperskwartier. Tegen de tijd dat ik een keer klaar was, werd mijn telefoon gestolen daar. Ik was helemaal overstuur. Ik kon me niet meer aan de belofte houden dat ik [verdachte] continue sms’te hoe het met me ging en hoe laat ik naar huis zou komen. Ook had ik het met hem afgesproken bedrag van € 500,- niet gehaald. Ik was echt bang haar [verdachte] te gaan, omdat ik verwachtte weer klappen van hem te krijgen. Ik sprak daar toen een jongen aan, die de loopjongen van [betrokkene 6] bleek te zijn. Ik vertelde hem dit verhaal en hij haalde er vervolgens [betrokkene 6] bij, die me hielp. Ik had [betrokkene 6] daar al wel eens zien lopen, maar had hem nog nooit gesproken. Ik heb toen met [betrokkene 6] in 2 hotels te Antwerpen verbleven, ik weet de namen niet meer, maar ik kan het wel aanwijzen. Een van de hotels was in de Jodenwijk hij het station, het andere hotel op een plein in het centrum. Volgens mij was onder dat plein een parkeergarage en stond er een kerk in de buurt. Het plein had volgens mij zo’n heiligennaam. Een van de hotels was ook niet ver van het appartement waar ik toen met [betrokkene 6] verbleef. Ik denk dat het toen augustus 2010 was. Ik weet ook niet meer op wiens naam de hotels zijn geboekt. Ik denk op [betrokkene 6] ’s naam, omdat hij vaker met meiden daar in hotels verbleef. Na 1 week in het ene hotel en 1 week in het andere hotel, ben ik [een] appartement gaan regelen, in Antwerpen, voor mij en [betrokkene 6] . Dat heb ik volgens mij op mijn naam gedaan. Ik werkte door in Antwerpen. Ik denk dat ik daar amper 2 weken heb gewoond, toen kwam [betrokkene 7] aan mijn raam staan om me terug te halen naar [verdachte] . (...)[p. 64][betrokkene 7] regelde toen heel snel een appartementje voor mij op de [c-straat] , volgens mij [c-straat 1] , te [plaats] . Daarvoor had hij een kopie van zijn paspoort voor nodig. (...) Ik weet dat ik in juli-augustus in 2010 in Antwerpen heb gewerkt, omdat ik toen 21 jaar werd, dat kan ik me nog herinneren.
V: Wat waren je werktijden in Antwerpen?
A: Zeven dagen in de week van 20.00-08.00 uur. Als ik ongesteld was, moest ik er van [verdachte] een sponsje in duwen en gaan werken. Ik ben toen een keer ziek geweest, hoesten en verkouden, maar ik heb gewoon doorgewerkt, [verdachte] wilde dat. ‘Geld verdienen’ zei hij dan. Klanten vroegen aan me of ik ziek was. [verdachte] zei een keer tegen me dat ik wel € 1.000,- kon verdienen op een dag. Toen ik daarover mijn stem verhief, kreeg ik klappen van hem, ik was helemaal beurs en blauw. Hij zei toen dat ik zo niet kon gaan werken, maar ik was zo kwaad dat ik wel ben gaan werken.
V: Kwam het niet in je op om toen weg te gaan?
A: Nee, ik dacht dat het wel goed zou komen. Zelfs toen [verdachte] dreigde met mijn dochter vloeibare coke in de spuiten en hij mij in het bos mishandelde, ging ik niet weg bij hem. Ik durfde dat niet, ik was ervan overtuigd dat hij me zou vinden. Ik hield zoveel van [verdachte] , ik kon gewoon niet weg. Ik kon ook nergens naartoe, ik had verder met niemand meer contact.
V: Vorige keer heb je verklaard dat je tijdens [betrokkene 6] , weer bent gaan werken in Antwerpen. Dat je toen een keer contact opnam met [verdachte] .
A: Ja, dat klopt. Ik had het sim-kaartje gevonden en nam contact op met [verdachte] . [betrokkene 6] wist niet dat ik dat kaartje nog had. Ik wilde toen naar [verdachte] terug. Maar [betrokkene 6] praatte op me in, dat ik van hem hield en dat ik moest blijven. Ik moest dus daar weg zien te komen zonder dat [betrokkene 6] dat in de gaten zou hebben. En toen stond opeens [betrokkene 7] aan mijn raam, in opdracht van [verdachte] . Dit alles heeft maar een paar dagen geduurd. [betrokkene 7] heeft mij toen vervolgens naar het Van der Valk hotel te Eindhoven gebracht, waar [verdachte] ook naartoe kwam. Ik kan me niet herinneren of hij daar is blijven slapen. Ik kan me niet herinneren op wiens naam de kamer was geboekt. Achteraf besef ik me dat [verdachte] toen al wist dat mijn volgende werkplek Utrecht zou zijn. Ik kon niet meer terug naar Antwerpen omdat hij me daar weg had laten halen. Toen ik in mijn appartement op de [c-straat] terecht kon, vroeg [verdachte] aan me: ‘En waar ga je nu werken?’ Ik moest wel gaan werken, omdat ik de huur van de [c-straat] moest betalen. En zo werd het Utrecht. [verdachte] kon niets betalen of bijdragen omdat hij zei nog schulden van een ton te hebben bij [betrokkene 5] . Ik zou hem trouwens nooit om geld of woninghuur gevraagd hebben, ik was toch altijd bang voor klappen.
V: Hoezo een ton schuld?
A: Vanwege die weedkwekerij waar ik over gepraat zou hebben. Die moesten ze toen opruimen, omdat ik erover gepraat zou hebben. Maar ik vond een ton wel veel. Maar toen geloofde ik dat, ook dat ik die ton bij elkaar moest verdienen, omdat ik anders nog steeds niets voor mezelf zou hebben.
V: Eerder heb je verklaard dat je ongeveer? 1.300,- [het hof begrijpt: euro] hebt betaald aan openstaande boetes. Vertel daar eens meer over.
A: Dat klopt, maar ik heb dat nagerekend en het blijkt om ongeveer? 1.800,- [het hof begrijpt: euro] te gaan. Dat waren boetes, opgelopen door mijn ex [betrokkene 10] . Maar die moest ik van [verdachte][p. 65]gaan betalen, zodat ik niet gegijzeld zou worden en daardoor niet zou kunnen werken. Ik heb daar nog een paar kwitanties van. Zoals u ziet heb ik deze op 24 oktober 2010 betaald.
(...)
V: We gaan het nu over Utrecht hebben. Dat je daar vervolgens voor [verdachte] bent gaan werken.
A: Ja, dat klopt, natuurlijk met als smoes dat ik dan mijn huur kon betalen voor de [c-straat] . We hebben het nu over ongeveer september-oktober 2010. Ik heb daar zeker één maand gewoond, mogelijk 2 maanden. Ik heb daar zeker 1 maand huur betaald. Toen ik later in Den Haag zat heb ik nog een keer huur betaald.
V: Wie regelde het vervoer naar Utrecht?
A: Ah regelde dat, [betrokkene 8] was mijn chauffeur en loopjongen.
V: Wie betaalde de benzine?
A: [verdachte] , met mijn geld.
V: Hoe lang heb je in Utrecht gewerkt?
A: 1 maand, misschien 1,5 maand.
V: Hoe waren je werktijden daar?
A: De ene week 6, de andere week 7 dagen. Zondag was een slappe dag in Utrecht, soms gingen we dan naar een coffeeshop in Tilburg.
V: Hoeveel kanten had je gemiddeld in Utrecht?
A: Ik schat tussen de 10-15 klanten per dag. Ik rekende € 50,- voor een kwartier, € 100,- voor een half en € 200,- voor een uur. Er kwamen extra kosten bij, bij extra wensen. Van maandag tot en met woensdag verdiende ik ongeveer € 700,- per dag, de rest van de week ongeveer 1.000,- [het hof begrijpt: euro] per dag. Als ik werkte op een zondag, dan verdiende ik € 700,-. Daar was het goed verdienen, duizenden euro’s per week.
V: Wat kostte de huur in Utrecht?
A: Ik huurde op mijn naam, het was iets van € 600,-/650,- voor een week. Ik werkte daar ook van 20.00-08.00 uur. [verdachte] regelde de condooms en glijmiddel, ik gaf dat aan hem door.
V: Is [verdachte] wel eens bij jou in Utrecht geweest?
A: ja, hij is een keer binnen geweest op mijn boot, gewoon om te kijken. Andere keren reed hij samen met [betrokkene 11] voorbij. [verdachte] durfde niet alleen op straat en nam dan [betrokkene 11] mee. Ik zat helemaal links in het laatste bootje, een krotbootje. Ik weet nog wel dat ik daar ben bezocht door een collega van jullie, [verbalisant] of zo, die vroeg of ik gedwongen werkte. Maar dat ontkende ik natuurlijk. Ik heb de sleutels van het bootje nooit teruggebracht, dat zullen ze daar nog wel weten.
(...)
[p. 66]
V: Als [betrokkene 8] jou ‘s ochtends ophaalde om je naar huis te brengen, hoe ging dat dan?
A: Ik werd vaak tussen 06.00-08.00 uur, als het slap was, door [betrokkene 8] opgehaald in Utrecht. [verdachte] had geëist dat ik het door mij verdiende geld bij mij op de [c-straat] op tafel neer zou leggen. Hij had daar ook bij gezegd dat - wat er ook zou gebeuren - ik geen geld aan [betrokkene 8] mocht geven. Dat geld kwam [verdachte] dan ‘s middags rond 13.00 uur ophalen, soms in gezelschap van [betrokkene 8] . [verdachte] telde dan het geld en gaf [betrokkene 8] daar zijn deel van. Ik heb nooit geld achter durven houden.
V: In wat voor auto reed [betrokkene 8] toen?
A: Hij reed in een auto, waarvan ik het merk ben vergeten, die hij omruilde tegen een zwarte Golf 4. [verdachte] had hem verteld dat ik die leuk vond en [verdachte] eiste daarom van [betrokkene 8] dat hij zijn auto moest inruilen. [verdachte] beloofde me dat ik mijn rijbewijs mocht halen en ik dat Golfje zou krijgen. Goedmakertje dus, ja ja. Hij heeft me zelfs een kindje beloofd, omdat ik mijn eigen dochtertje zo miste. Ik geloofde dus nog steeds in een gezamenlijke toekomst met hem. Na de controle van de politie, wat ik zojuist vertelde, mocht [betrokkene 8] mij niet neer rechtstreeks naar de bootjes brengen van [verdachte] . Hij bracht me dan naar station Utrecht, vanwaar ik de taxi pakte naar de bootjes. Zo kon niemand denken dat ik met een klant of pooier mee zou zijn gegaan. Die taxi betaalde ik met het door mij verdiende geld.
V: Wat zou er zijn gebeurd als je het door jouw verdiende geld niet voor [verdachte] op tafel had gelegd?
A: Dat weet ik niet, daar heb ik nooit aan gedacht. Ik denk dat hij behoorlijk kwaad zou zijn geworden op me. Dan zou hij zijn gaan schreeuwen op een bang makende manier.
V: Tijdens je intakegesprek in 2011 heb je de collega’s de treinkaartjes overhandigd. Hoe zit het daarmee?
A: Ik moest van [verdachte] , ook al werd ik altijd door [betrokkene 8] gebracht, van te voren een treinkaartje halen, [plaats] -Utrecht Overvecht en retour. Ik heb nooit gevraagd waarom ik dat moest doen, toen dacht ik er niet bij na. [verdachte] is niet dom, misschien wilde hij niet dat ontdekt zou worden dat ik naar Utrecht gebracht werd.
V: Op je destijds ook overhandigde werkbriefjes is te zien datje hebt gewerkt op bootje 1020, heb je daar al die tijd gewerkt?
A: Ik kan me niet herinneren of het nummer klopt, maar ik heb altijd op hetzelfde, het laatste bootje, gewerkt.
(...)

Verklaring getuige [betrokkene 1] d.d. 19 augustus 2013 (bron I, map 5)

[p. 86]
- Ik heb [slachtoffer] de eerste maal ontmoet in [café 1] in Valkenswaard . Zij was in het bijzijn van [verdachte] . Ik dacht dat het zijn vriendin was. De tweede keer dat ik haar zag, diende ik haar voor [verdachte] op te halen ergens bezijden Eindhoven. Ik kan niet meer precies zeggen waar ik haar heb opgehaald. Ik diende haar mee te brengen naar [café 1] . (...) Ik vermoed dat [slachtoffer] toen onderdak nodig had. (...) Ik vermoed dat zij in de prostitutie werkte. Zij kreeg van [verdachte] een telefoonnummer om de huur van een raam vast te leggen. Ik denk dat dit in september-oktober 2010 geweest is.
- waar werkte ze?
Ik weet dat [slachtoffer] 1 dag in Hechtel in een bar heeft gewerkt. Ik bedoel hiermee in een privé club. Ik ken de naam niet meer van deze instelling. Ik ben hier niet bij geweest. Ik ben haar toen wel gaan halen in Hechtel. Wij hadden toen afgesproken aan het rond punt aan de bushalte. Dit was in opdracht van [verdachte] . Dit is in juli 2010 geweest. Omdat de verdienste in Hechtel tegenvielen, is het bij die ene dag gebleven. Nadien is zij naar Antwerpen gegaan om er te werken in de prostitutie. [verdachte] heeft mij nadien ook nog gevraagd om escort te rijden. Ik diende dan[p. 87][slachtoffer] te vervoeren als escort. Ik heb dit toen geweigerd. Ik diende dan van [slachtoffer] het geld te ontvangen en vervolgens aan [verdachte] te geven. Hij zou dan nadien wel regelen dat [slachtoffer] haar deel zou krijgen. Toen ik haar die avond in Hechtel heb opgehaald, heb ik van haar geen geld ontvangen. Ik diende haar toen in [plaats] afte zetten richting Leende. Ik heb haar toen boven een bromfietsenzaak gebracht. Ik ben toen tot de trap meegegaan. Ze is in [club] terecht gekomen in opdracht van [betrokkene 12] en [verdachte] . Die ene avond is zij ook door [verdachte] naar [club] gebracht. [verdachte] had mij in de late namiddag de weg naar deze club gevraagd. Hij had dit telefonisch gevraagd nadat ik voordien al eens telefonisch contact had met [slachtoffer] . Zij had me deze vraag voordien ook al eens gesteld. Toen ik haar ‘s nachts ben gaan ophalen heeft ze me ook verteld dat [verdachte] haar had gebracht.
- wat deed [slachtoffer] met het door haar verdiende geld?
Ik denk dat [slachtoffer] dit alles aan [verdachte] diende af te geven. Ik heb ooit gezien dat [verdachte] de handtas van [slachtoffer] in Antwerpen afnam, het geld er uit nam en haar dan de handtas terug gaf. (...) In [club] heeft ze daar volgens mij maar 1 dag gewerkt. (...)[p. 88](...) Nadien is zij terug in de prostitutie gaan werken in Antwerpen. Dit is toen door [verdachte] geregeld. Ik weet dit omdat ik daar getuige van ben. Het onderkomen in Antwerpen is door [verdachte] op zeer korte tijdstip geregeld. Ik heb gezien dat [verdachte] de verhuurder een borg heeft betaald. Dit was een contante betaling. Ik weet niet over welk bedrag dit ging. Het appartement bevond zich net buiten stad Antwerpen. Wanneer u mij zegt of dit [b-straat 1] [plaats] was, kan dit kloppen. Wij zijn toen die dag met mijn voertuig VW Passat naar Antwerpen gereden. Ik heb dit toen in opdracht van [verdachte] gedaan omdat ik volgens hem nog schulden bij hem had. [slachtoffer] was er toen die dag ook bij.
(...)
- waar is [slachtoffer] gaan werken en hoe/door wie is dat geregeld?
Zij is in het Schipperskwartier gaan werken. Dit was tegenover [café 2] . Dit was door [verdachte] geregeld. [verdachte] zocht de telefoonnummers van de ramen op en [slachtoffer] diende te bellen om deze vast te leggen. De verhuurder diende € 500 per week voor het huren van het raam. De rest van de opbrengst roomde [verdachte] af. Ik heb horen vertellen in [café 1] dat hij elke dag naar Antwerpen reed om het verdiende geld van [slachtoffer] op te halen. (...)
- wie vervoerde [slachtoffer] van de [b-straat] naar het Schipperskwartier en vice versa?
Dit gebeurde steeds via taxi.
- wie zorgde voor de betaling raamhuur / condooms en dergelijke?
Wie de raamhuur betaalde weet ik niet precies. De condooms en allerlei noodwendigheden voor de uitbating werden bezorgd door [verdachte] .
(...)
[p. 89](...) Bij momenten was [verdachte] gewoon tegen haar. Andere momenten behandelde hij haar als stront. Ik heb [slachtoffer] 1 keer met blauwe ogen en een blauw bovenbeen gezien. Ze zei me toen dat ze van de trap was gevallen. Op het moment dat ze me dat vertelde waren wij alleen. Zij zat toen in de auto van [verdachte] terwijl deze in een café was. Ik ben ooit getuige geweest dat [slachtoffer] bedreigd werd door [verdachte] . Dit was de dag toen we van Antwerpen terug kwamen. Dit gebeurde langs de Ring Mol-Lommel. Hij dreigde toen om haar te slaan doch hij heeft dit toen niet gedaan omdat ik hem zei dat er een auto op komst was. (...) Wat betreft het vorige verhaal klopt het dat [verdachte] toen aan het bos heeft gedreigd met een plooischop welke in mijn voertuig lag. Ik vermoed dat zij al hetgeen zij verdiende diende af te geven aan [verdachte] . Ik denk dat zij enkel wat geld terug kreeg om eten te kopen.
(...)
- Op welke afstand was je toen [verdachte] , [slachtoffer] in het bos bedreigde?
Zij stonden toen op een afstand van 150 a 200 meter. Zij bevonden zich op een zandpad. Ik had zicht op hen doch niet continu. Ik had wel gezien dat de schop achter [verdachte] in de grond stak.

Verklaring getuige [betrokkene 1] d.d. 20 augustus 2013 (bron I, map 5)

[p.100]
- Om terug te komen op het voorval dat [verdachte] en [slachtoffer] in het bos waren en jij in de auto zat, kan jij de gemoedstoestand van [slachtoffer] beschrijven toen zij terug in de auto kwam?
Zij kwam achter in het voertuig zitten. Ze keek naar beneden. Ik kon op dat moment haar ogen niet zien. (...) Wij zijn nadien naar de seksshop in Lommel-Centrum gereden. Bij het uitstappen aan de seksshop heb ik wel gezien dat ze tranen uit haar ogen wegveegde. (...)
- Kan u de contactname met de verhuurder van het appartement in [plaats] terug uitleggen?
Ik heb hierover terug nagedacht. Ik heb de verhuurder van het appartement toen telefonisch gecontacteerd omdat [verdachte] dit wilde. Hij zei me als een Belg de eerste contactname deed, dat dit beter zou zijn om het appartement te kunnen huren. Op een zeker moment heeft [verdachte] het telefoongesprek van mij overgenomen. Hij hoorde dan dat er meteen een voorschot diende betaald te worden. Dezelfde dag heeft [slachtoffer] van [verdachte] een Belgische sim-kaart en mogelijk ook een GSM gekregen gezien zij de contacten diende te leggen met het Schipperskwartier in verband met de raam huur.
(..)
- Heeft [verdachte] u ooit iets verteld over een appartement in de [plaats] ?
Nee. Hij had het wel ooit over een huis in [plaats] . Hij heeft zich hierover laten ontvallen dat in dit huis ook een paar dames verbleven. Ik meen dat [slachtoffer] ook een tijdje in dit huis is geweest. Zij was namelijk een periode van een 14-tal dagen weg geweest bij [verdachte] . Zij was toen even spoorloos. Dit was in Antwerpen. Nadien heeft [verdachte] ze met een aantal vrienden in Antwerpen terug opgehaald en werd ze een tijd in die woning in [plaats] gedropt. In de periode dat [slachtoffer] spoorloos was, is [verdachte] dagelijks naar Antwerpen gereden om te kijken of zij niet achter een raam zat te werken. Ik weet niet hoe hij haar nadien heeft teruggevonden.
Verklaring [betrokkene 13] (verhuurder [b-straat 1] , [plaats] ) d.d. 7 augustus 2013 (bron I, map 5)
[p. 145]Eind juli 2010 maakte een man met een Belgisch accent via de telefoon een afspraak voor de huur van een studio. Dezelfde dag kwamen [slachtoffer] , [verdachte] en [betrokkene 1] [p. 147: [betrokkene 13] herkent hen alle drie van foto’s] een studio huren, gelegen aan de [b-straat 1] in [plaats] .
[p. 147][verdachte] betaalde € 1.100, - contant voor een maand huur en borg. Het huurcontract is door [slachtoffer] getekend op 30 juni 2010.
Proces-verbaal van bevindingen n.a.v. controle ‘bootjes’/ Zandpad te Utrecht (bron I, map 5)
[p. 177]Uit de politiesystemen is gebleken dat [slachtoffer] op zaterdag 30 oktober 2010 te 00.20 uur op het Zandpad 102-1 te Utrecht door de politie is gecontroleerd. Als woonadres werd geregistreerd: [c-straat 1] te [plaats] .
6. Het hof heeft de bewezenverklaring van feit 1 als volgt nader gemotiveerd:

Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. [slachtoffer] leert de verdachte in juni 2010 kennen. Zij blijft een aantal weken in zijn appartement in [plaats] omdat zij de huur van haar huis niet had betaald en zij wordt verliefd op hem. De verdachte komt elke dag weed of boodschappen brengen. De verdachte woont namelijk met zijn gezin in [plaats] . Als hij een paar dagen niet komt, krijgt ze de sleutel, maar de verdachte verwacht dat zij binnen blijft als hij er niet is.
Enkele weken na hun ontmoeting komt ter sprake dat [betrokkene 1] - een kennis van verdachte - een club in Hechtel-Eksel (België) weet waar [slachtoffer] kan werken als prostituee. De verdachte en [betrokkene 1] brengen haar naar deze club waar ze een aantal dagen werkt. Op verzoek van de verdachte wordt ze steeds gebracht en gehaald door [betrokkene 1] . Het geld dat ze verdient geeft ze telkens de volgende dag aan de verdachte. In overleg met de verdachte besluit [slachtoffer] om daar te stoppen, waarna de verdachte met het idee komt om in Antwerpen te gaan werken. Met de verdachte en [betrokkene 1] gaat zij vervolgens naar Antwerpen. Verdachte wilde dat zij daar een appartement huurt zodat ze niet elke dag op en neer van Nederland neer België hoeft. De verdachte vindt via een advertentie in een krantje een appartement op de [b-straat] in [plaats] . Als ze daar gaan kijken geeft verdachte haar € 1.100,- contant voor het betalen van de huur en de borg van het appartement en een garage die hij er bij wil om daar zijn auto te kunnen parkeren.
[slachtoffer] tekent direct het huurcontract. Daarna gaan ze naar het Schipperskwartier om een (prostitutie)raam voor [slachtoffer] te zoeken. [slachtoffer] moet bellen naar telefoonnummers van lege ramen en vindt uiteindelijk een geschikt raam dat € 600,- huur per week kost. Wanneer het appartement en het raam geregeld zijn, keren ze terug naar [plaats] . Een paar dagen later brengt de verdachte [slachtoffer] naar het appartement in [plaats] en vervolgens zet hij haar ’s avonds af bij het raam om te gaan werken.
[slachtoffer] werkt ongeveer een maand onafgebroken voor de verdachte in Antwerpen. De verdachte komt elke dag het door [slachtoffer] verdiende geld ophalen dat zij van hem op de tafel moet klaar leggen. De verdachte koopt de condooms voor [slachtoffer] . De verdachte heeft [slachtoffer] gezegd dat hij het geld voor haar zou sparen.
[slachtoffer] wordt door de verdachte aangespoord om te werken, ook wanneer zij ongesteld is. Als zij ziek is, moet zij eveneens doorwerken. Tevens controleert de verdachte haar werkzaamheden en verdiensten door veelvuldig telefooncontact. De verdachte sms’t [slachtoffer] vaak als hij gaat slapen om te vragen of het druk is en hoeveel zij heeft verdiend. [slachtoffer] moet hem van alles op de hoogte houden: ze moet sms’en als ze stopt met werken, als ze in de taxi stapt om naar haar appartement te gaan en als ze thuis is om te gaan slapen. Dat laatste sms’je stuurt ze wat later om de verdachte te laten denken dat ze langer heeft gewerkt dan ze daadwerkelijk heeft gedaan. Dat doet ze omdat ze denkt dat de verdachte anders boos zou worden als [hij zou] merken dat ze naar zijn idee te vroeg met werken gestopt was. Van de verdachte moet ze met de taxi naar huis en daarvan de briefjes bewaren zodat het lijkt alsof ze zelfstandig werkt.
De verdachte neemt [slachtoffer] een keer mee naar het bos waar hij haar schopt en slaat en een schop boven haar houdt waardoor [slachtoffer] vreest dat hij haar hoofd van haar romp zal scheiden. Ook mishandelt hij haar een keer in het appartement, omdat zij haar stem verheft. Daardoor heeft ze blauwe plekken.
Wanneer [slachtoffer] door de verdachte wordt geslagen omdat ze te weinig heeft verdiend loopt ze bij hem weg. Na een paar dagen zoekt ze weer contact met de verdachte, waarna diens vriend [betrokkene 7] een appartement voor haar regelt aan de [c-straat] in [plaats] . Van daaruit werkt ze ongeveer anderhalve maand in Utrecht bij de bootjes. [slachtoffer] moet het verdiende geld weer op tafel klaar leggen voor de verdachte. Ze wordt steeds door [betrokkene 8] van [plaats] naar Utrecht gebracht, maar moet van de verdachte na een politiecontrole wel met de taxi van het station naar haar werk en ook altijd een treinkaartje halen.
Het hof is van oordeel dat er gelet op de aard en de duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebracht en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller werd behaald, in dit geval sprake was van uitbuiting. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het slachtoffer al haar verdiende geld moest afgeven en dat dat geld niet, zoals door de verdachte was beloofd, voor haar is gespaard.
Het hof leidt in navolging van de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat [slachtoffer] een kwetsbare persoonlijkheid was. [slachtoffer] had een problematisch verleden met mannen die haar hadden uitgebuit en zij had de verdachte hierover verteld. Ze had geen contacten met haar ouders en had geen vrienden. De verdachte heeft haar onderdak verschaft in een appartement in [plaats] omdat zij geen woning had. [slachtoffer] is verliefd op de verdachte geworden en werd daardoor emotioneel afhankelijk van hem. De verdachte moet dit hebben geweten en hij heeft daarop ingespeeld en verkreeg op die wijze een overwicht op [slachtoffer] . De verdachte verlaten was voor haar geen reële optie, omdat zij in beginsel nergens anders terecht kon. Ze is twee keer bij hem weggelopen en na korte tijd toch weer naar hem teruggegaan omdat ze door haar verliefdheid geen weerstand kon bieden aan zijn beloftes en zij geen andere plek had om naar toe te gaan.
Ook na meermalen mishandeld en bedreigd te zijn, blijft zij denken dat het goed zal komen. In die zin was [slachtoffer] niet in staat om zich te onttrekken aan de situatie waarin zij zich toen bevond.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij geloofde in een gezamenlijke toekomst met de verdachte. Hij zou zijn partner [betrokkene 3] en zoontje voor haar verlaten. De verdachte heeft [slachtoffer] zelfs een kindje beloofd omdat zij haar eigen dochter zo miste. Verder beloofde hij haar een auto, dat zij haar rijbewijs mocht halen en dat hij haar geld voor haar zou sparen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat er in dit kader sprake is geweest van misleiding van [slachtoffer] door de verdachte. Van een affectieve relatie van de zijde van de verdachte is, voor zover uit het dossier naar voren komt, geen sprake geweest.
Naar het oordeel van het hof is aldus tevens sprake geweest van misbruik van dit uit de feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van [slachtoffer] omdat de verdachte zich bewust was of moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden waarin zij verkeerde. Het feit dat [slachtoffer] de verdachte uit verliefdheid beloofde dat ze hem rijk zou maken met de prostitutiewerkzaamheden en haar verdiensten daaruit aan verdachte afstond past in het beeld dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte [slachtoffer] meermalen heeft mishandeld en bedreigd. Hoewel er volgens de verdediging geen relatie bestaat tussen het toegepaste geweld in het bos en de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] , is het hof met de rechtbank van oordeel dat ook dit door de verdachte uitgeoefende geweld - en de dreiging daarmee - in elk geval jegens [slachtoffer] een versterkend effect heeft gehad op de dwang waaraan zij reeds onderhevig was.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte dwangmiddelen als bedoeld in de wet heeft gehanteerd om [slachtoffer] te bewegen in de prostitutie te werken en hem te bevoordelen met de opbrengst daarvan en voorts de keuzevrijheid van haar in aanzienlijke mate heeft beperkt.
Het hof ziet - anders dan de verdediging - geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] - voor zover deze voor het bewijs zijn gebruikt – te twijfelen, omdat deze op essentiële onderdelen worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen, onder andere in de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] .
Het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde berust in beslissende mate op de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] . De verdediging is in de gelegenheid geweest de getuige [slachtoffer] te ondervragen en heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt tijdens haar verhoor door de rechter-commissaris op 17 april 2014.
Hoewel de rechtbank in eerste aanleg ook het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] ten overstaan van de rechter-commissaris had toegewezen, kon hieraan geen uitvoering worden gegeven omdat de getuige [betrokkene 1] inmiddels was overleden. Volgens de verdediging dienen de door de getuige [betrokkene 1] in het vooronderzoek afgelegde verklaringen daarom te worden uitgesloten van het bewijs. Het hof verwerpt dit verweer. In de eerste plaats bestond er een goede reden voor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid van de getuige [betrokkene 1] en bijgevolg voor het gebruik van de in het vooronderzoek afgelegde belastende, niet door de verdediging via een ondervraging getoetste, verklaringen van deze getuige, nu deze getuige inmiddels was overleden.
Daarnaast is, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, de bewezenverklaring (‘veroordeling’) niet uitsluitend of in beslissende mate gestoeld op de verklaringen van deze getuige. Deze verklaringen ondersteunen slechts de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] , zoals ook de verklaring van de getuige [betrokkene 13] en het proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de controle van de ‘bootjes’ dat doen.
Gelet hierop, kunnen de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] voor het bewijs worden gebruikt zonder dat sprake is van oneerlijk proces.
[…]
Alles overziend acht het hof met de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 juli 2010 tot 1 november 2010 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Voor inkorting van deze periode ziet het hof geen aanleiding, nu de verweten gedragingen blijkens de gebruikte bewijsmiddelen binnen die periode hebben plaatsgevonden.
De verweren van de verdediging worden bijgevolg in al hun onderdelen verworpen.

Het eerste middel

7. Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van feit 1 ontoereikend is gemotiveerd. Blijkens de toelichting op het middel wordt met name geklaagd over het gebruik van de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] voor het bewijs, op de grond dat de verdediging ten aanzien van deze getuige het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Daartoe wordt door de steller van het middel aangevoerd dat (1) de bewezenverklaring in beslissende mate is gebaseerd op de verklaringen van deze getuige omdat deze verklaringen het enige directe steunbewijs zijn voor het onder 1 ten laste gelegde, en (2) van compenserende factoren geen sprake is geweest nu de verdediging ter compensatie heeft verzocht om een andere getuige ( [betrokkene 14] ) [1] te horen, maar dit verzoek is afgewezen. Nu de bewezenverklaring (volgens de steller van het middel) in
beslissende mateis gebaseerd op de verklaringen van [betrokkene 1] , had het hof niet tot een bewezenverklaring kunnen komen, aldus de klacht.
8. Ik begrijp de klacht zo dat het hof in strijd met artikel 6 EVRM voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van de getuigenverklaringen van [betrokkene 1] .

Het beoordelingskader: is de ‘sole or decisive rule’ doorslaggevend?

Inleiding: de driestappentoets
9. Er zijn gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruikmaakt van de verklaring van een getuige, hoewel de verdediging ten aanzien van die getuige – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het in artikel 6 lid 3 (d) EVRM gewaarborgde ondervragingsrecht uit te oefenen. Zo’n getuige wordt hierna ook een ‘niet-ondervraagde getuige’ genoemd. Wil de rechter de bewezenverklaring doen steunen op de verklaring van een niet-ondervraagde getuige, dan moet hij daaraan voorafgaand nagaan of het proces als geheel – naar de maatstaven van artikel 6 EVRM – ‘eerlijk’ is verlopen. [2]
10. Bij zijn oordeelsvorming hierover dient de rechter aan te sluiten bij de ‘driestappentoets’ die het EHRM in zijn jurisprudentie heeft uiteengezet. [3] Elke ‘stap’ in die toets betreft een aandachtspunt dat de rechter – in samenhang met de andere twee aandachtspunten en niet noodzakelijkerwijze in de door het EHRM weergegeven volgorde – in zijn oordeelsvorming moet betrekken. Die stappen (beoordelingsfactoren) zijn:
(i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt,
(ii) de betekenis en het gewicht van deze getuigenverklaring voor de bewijsvoering, beschouwd binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, en
(iii) het bestaan van factoren die het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid compenseren en die beantwoorden aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging; hieronder kunnen procedurele waarborgen worden begrepen die een eerlijke en adequate beoordeling van de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de getuigenverklaring mogelijk maken.
Het onderlinge verband tussen de drie stappen
11. De Hoge Raad onderstreept in zijn rechtspraak dat de genoemde beoordelingsfactoren “
in onderling verband” moeten worden beschouwd. [4] Naarmate aan de verklaring van de niet-ondervraagde getuige binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek meer gewicht ten laste van de verdachte toekomt, is het – wil die verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat er een goede reden bestaat voor het uitblijven van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren worden geboden, aldus oordeelde de Hoge Raad (in mijn woorden). Deze beschouwingen van de Hoge Raad zijn in lijn met de rechtspraak van het EHRM. [5] Het EHRM behandelt de driestappentoets niet als een beslisboom met ja-nee-vragen die in een vaste volgorde moeten worden doorlopen en waarvan de antwoorden dwingend leiden tot een bepaalde conclusie. De driestappentoets is in de handen van zijn ontwerper eerder een argumentatieschema met vragen die graduele antwoorden toelaten en die – als waren het communicerende vaten – nauw met elkaar zijn verbonden in die zin dat de normstelling die aan de ene vraag ten grondslag ligt, wordt beïnvloed door de mate waarin gehoor is gegeven aan de normstellingen waarop de andere vragen berusten. [6]
Sole or decisive?
12. Bij stap (ii) komt de vraag op of uitsluitend met inachtneming van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Bij een bevestigend antwoord op die vraag steunt de bewezenverklaring ‘in beslissende mate’ op die getuigenverklaring. In de woorden van het EHRM vormt die getuigenverklaring in dat geval een ‘
sole or decisive basis’ voor de veroordeling. [7] Zonder ‘goede reden’ voor het niet-ondervragen van de getuige (stap (i)) en/of zonder compensatie voor de beperkingen die de verdediging heeft ondervonden (stap (iii)), zal een bewezenverklaring bij die stand van zaken al snel onverenigbaar zijn met de waarborgen van artikel 6 EVRM.
13. Mijns inziens kan ook wanneer de verklaring van de niet-ondervraagde getuige binnen de bewijsvoering de rol van ‘steunbewijs’ vervult, daaraan doorslaggevend gewicht toekomen. Steunbewijs is bijvoorbeeld ‘
decisive’ voor een bewezenverklaring wanneer de verklaring van een getuige
zonderdat bijkomende bewijs (geheel) op zichzelf staat. Met een alleenstaande getuigenverklaring kan – reeds vanwege de unus-testisregel van artikel 342 lid 2 Sv – geen houdbare bewijsconstructie worden opgebouwd.
De ‘sole or decisive’-test is niet allesbepalend
14. Dat een getuigenverklaring
nieteen ‘
sole or decisive basis’ vormt voor het bewijs ten laste van de verdachte, ontslaat de rechter m.i. niet zonder meer van de verplichting om de andere twee stappen (stap (iii) in het bijzonder) eveneens in ogenschouw te nemen. De ‘
sole or decisive’-regel is binnen de driestappentoets dus niet allesbepalend. Ik licht mijn standpunt toe aan de hand van het arrest in de zaak Snijders/Nederland.
15. Recentelijk stond het EHRM andermaal stil bij de driestappentoets, zulks naar aanleiding van een door Snijders tegen Nederland ingediende klacht over het bewijsgebruik van de verklaring van een bedreigde (anonieme) getuige. [8] De algemene overwegingen van het EHRM zijn wat dit betreft niet nieuw. Het gaat mij hier slechts om de wijze waarop het EHRM binnen de context van een Nederlandse strafzaak toepassing geeft aan de driestappentoets.
16. Het ging in de zaak Snijders om een veroordeling voor moord (een liquidatie). [9] Het bewijs ten laste van Snijders, die zijn daderschap ontkende, berustte in de kern (a) op de verklaringen van zijn ex-partner (aan wie Snijders de moord gedetailleerd zou hebben opgebiecht), (b) op een forensisch spoor (te weten: het aantreffen van aan Snijders toegeschreven celmateriaal dat was bemonsterd van een sigarettenpeuk die in de naaste omgeving van de plaats delict was veiliggesteld) en (c) op de verklaringen van de anoniem gebleven getuige (‘X’), aan wie Snijders de moord eveneens gedetailleerd zou hebben opgebiecht. De rechter-commissaris had X gehoord en aan hem of haar de status van ‘bedreigde getuige’ toegekend. Het verhoor van deze getuige door de verdediging ging dientengevolge gebukt onder diverse handicaps. Met een beroep op rechtspraak van het EHRM en op het bepaalde in artikel 344a lid 1 Sv stelde de verdediging ten overstaan van het gerechtshof de bruikbaarheid van de verklaring van X ter discussie. Het gerechtshof Den Bosch overwoog onder meer dat “
de resultaten van het verhoor van [X], gelet op de verklaringen van [de ex-partner] en de bevindingen van het forensisch-technisch onderzoek, niet in beslissende of overwegende mate bewijs opleveren voor de directe betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde”, zodat deze verklaring naar het oordeel van het hof ten laste van Snijders kon worden gebruikt. [10]
17. Mijn ambtgenoot Hofstee merkte naar aanleiding van een cassatieklacht tegen dit oordeel op dat in cassatie niet ter discussie stond dat er ten aanzien van deze getuige ‘een goede reden’ was om niet ter terechtzitting te verschijnen en te verklaren. [11] Het oordeel van het hof dat de verklaring van de bedreigde getuige wat betreft de betrokkenheid van Snijders bij de moord in voldoende mate steun vond in andere bewijsmiddelen, zodat de veroordeling noch in enige, noch in beslissende mate op de enkele verklaring van de bedreigde getuige berustte, achtte Hofstee niet onbegrijpelijk. De vraag of het gerechtshof al dan niet voldoende compensatie had geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot daadwerkelijke ondervraging van de bedreigde getuige, behoefde daarom geen bespreking meer. Naar het oordeel van Hofstee was deze maatstaf immers slechts van toepassing op die gevallen waarin de verklaring ‘
solely or to a decisive extent’ is gebaseerd op de verklaring van de betreffende getuige en voldoende steunbewijs ontbreekt, waardoor het middel volgens hem moest falen. De Hoge Raad deed dit middel dienovereenkomstig af, zulks met een verwijzing naar artikel 81 lid 1 RO.
18. In EHRM 6 februari 2024, nr. 56440/15 (
Snijders/Nederland), constateerde het EHRM met zes tegen één géén schending van artikel 6 lid 1 en lid 3(d) EVRM. Wat betreft stap (i) aanvaardde het EHRM dat “
there was a good reason justifying the protection of X’s identity”. [12] Het gaat mij thans om de volgende overweging uit het beoordelingskader (onderstrepingen mijnerzijds):

Furthermore, given that its concern is to ascertain whether the proceedings as a whole were fair, the Court should not only review the existence of sufficient counterbalancing factors in cases where the evidence of the absent witness was the sole or the decisive basis for the applicant’s conviction, but also in cases where it found itunclear whether the evidence in question was sole or decisivebut nevertheless was satisfied that it carriedsignificant weightand its admission might have handicapped the defence. [13]
19. De crux is nu dat het EHRM het oordeel van het gerechtshof Den Bosch, te weten dat het bewijs ten laste van Snijders “
was not based solely or decisively” op de verklaring van de anonieme getuige, aanvaardde, maar het daarbij niet liet en tevens overwoog:
“In view of the above, the Court accepts the Court of Appeal’s finding that the applicant’s conviction was not based solely or decisively on the statements of X. Nevertheless, noting that the statements of X werenot of insignificant weightin that they were used to corroborate those of the applicant’s ex-girlfriend and assess her reliability and credibility (see paragraphs 19 and 26 above), and given the need under Article 6 to assess the fairness of the proceedings taken as a whole, the Court will now determine whether there were sufficient factors counterbalancing any handicaps that the admission of that evidence might have entailed for the defence. [14]
20. Na de constatering dat de verklaring van X binnen de bewijsvoering tegen Snijders “
notofinsignificant weight” was, ging het EHRM dus over tot een beoordeling van de in deze zaak geboden compensatie voor de beperkingen waaraan het verhoor van X door de verdediging onderhevig was. Hoewel het EHRM op dit punt (zoals gezegd) geen schending van artikel 6 lid 1 en lid 3(d) EVRM constateerde, zijn de voorgaande overwegingen van het EHRM m.i. niet zonder betekenis. Immers, laat het EHRM in essentie niet weten dat onder de vastgestelde condities – kortweg: ‘
good reason’, wellicht niet ‘
sole or decisive’, maar in elk geval wél ‘
significant weight’ – niet alleen hij, de Straatsburgse rechter, maar óók de
nationalerechter de derde stap van de driestappentoets (de vraag naar compenserende factoren) in de overwegingen moet betrekken? [15] Mocht de nationale rechter zulks achterwege laten, dan doet het EHRM dat alsnog, zonder dat hij daarbij kan koersen op vaststellingen van de nationale rechter.
21. Het voorgaande strekt niet ten betoge dat in
allegevallen waarin de rechter nagaat of de procedure als geheel voldoet aan de maatstaven van een eerlijk proces, maar daarbij stap (iii), de vraag naar compenserende factoren, onbesproken laat, zulks resulteert in een tot cassatie leidend verzuim. Wel is het zo dat het EHRM (indien tot oordelen geroepen) zich in dat geval niet kan laten leiden door de vaststellingen die de nationale rechter in dat verband heeft gedaan.
Wat is ‘insignificant weight’? Het EHRM onderscheidt drie gewichtsklassen van bewijs
22. Kort iets over de ondergrens van ‘
significant weight’. [16] Een geval waarin aan de getuigenverklaring géén ‘
significant weight’ toekomt, doet zich voor wanneer die verklaring uit de bewijsconstructie kan worden weggedacht zonder dat dit afbreuk doet aan de draagkracht ervan. Gebrek aan toegevoegde waarde heeft het bewijsmiddel dat in de bewijsvoering ‘
manifestly irrelevant or redundant’ is. Dit betekent dat het bewijs onmiskenbaar (a) van geen belang, dan wel van zeer ondergeschikte betekenis is, of (b) overcompleet is (op de grond dat de betwiste redengevende feiten en omstandigheden die in de verklaring zijn opgenomen evengoed uit ander bewijsmateriaal kunnen worden afgeleid). [17] De rechter kan onder die omstandigheden bij de beoordeling van de eerlijkheid van de gehele procedure voorbijgaan aan de onder (i) en (iii) weergegeven stappen.
23. Vermoedelijk staat bewijs dat binnen de bewijsvoering ‘
manifestly irrelevant or redundant’ is – in de opvatting van het EHRM – op één lijn met bewijs van ‘
insignificant weight’. Als ik het goed zie, onderscheidt het EHRM daarmee (minstens)
drie‘gewichtsklassen’ van bewijs. Aan de ene kant van het spectrum staat ‘
sole or decisive’ bewijs (bijvoorbeeld een getuigenverklaring) dat voor de veroordeling doorslaggevend is omdat de bewijsvoering daarop ‘in beslissende mate’ steunt. Aan de andere kant staan gevallen waarin het bewijs c.q. de getuigenverklaring binnen de bewijsvoering
‘manifestly irrelevant or redundant’ en dus (volgens mijn rubricering) van ‘
insignificant weight’ is.
24. Ten slotte is er een tussencategorie waarin aan de getuigenverklaring binnen de bewijsvoering ‘
significant weight’ toekomt (althans waarin de getuigenverklaring in dat verband ‘
notofinsignificant weight [18] is). Naarmate een getuigenverklaring binnen de bewijsvoering méér ‘
significant’ is (als hier bedoeld), zal het EHRM zeer vermoedelijk méér waarde hechten aan de toekenning van compensatie voor het ontbreken van de mogelijkheid van een ondervraging die tegemoet komt aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging. Dat geldt met name in die randgevallen waarin het EHRM van de nationale rechter – wellicht met enige aarzeling, maar toch – wil aannemen dat de betreffende getuigenverklaring niet ‘
decisive’ is.
Stap (iii) en de visie van de Hoge Raad
25. Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter (naar het oordeel van de Hoge Raad) onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige. Daarmee wordt ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. [19]
26. Uit de voorgaande onder randnummer 25 weergegeven beschouwingen, die ik geheel heb ontleend aan rechtspraak van de Hoge Raad, leid ik af dat niet alleen het EHRM, maar óók de Hoge Raad in de huidige stand van de rechtsontwikkeling er (minst genomen) de
voorkeuraan geeft dat de feitenrechter de vraag naar compenserende factoren niet onbesproken laat in gevallen waarin de bewezenverklaring niet ‘in beslissende’, maar dan toch wel ‘in belangrijke mate’ steunt op de verklaring van de niet-ondervraagde getuige. Dat geldt ook in die gevallen waarin er ‘een goede reden’ is dat het de verdediging heeft ontbroken aan de mogelijkheid de getuige behoorlijk en effectief te ondervragen.
27. Dat wil echter niet zeggen dat de rechter – tot compensatie strekkende – getuigenverzoeken onder zulke omstandigheden zonder uitzondering zal moeten inwilligen. Wel is het m.i. aangewezen dat de rechter motiveert waarom de afwijzing van een verzoek om compensatie voor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de getuige te ondervragen – in weerwil van het gebruik van de verklaring van die niet-ondervraagde getuige tot het bewijs – verenigbaar is met de aanspraken van artikel 6 EVRM. Dat oordeel kan in cassatie op zijn begrijpelijkheid worden getoetst, en omdat het hier gaat om een toets aan de maatstaven van het EVRM zal die toets in cassatie meer indringend en minder terughoudend zijn. [20]

De beoordeling van het eerste middel

28. In deze zaak heeft het hof vastgesteld dat de getuige [betrokkene 1] voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak op de terechtzitting in eerste aanleg is overleden, als gevolg waarvan het door de rechtbank bevolen verhoor van deze getuige in aanwezigheid van de verdediging niet heeft kunnen plaatshebben. Het hof heeft in het verlengde hiervan geoordeeld dat “
er een goede reden [bestond] voor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid van de getuige [betrokkene 1] (…).” Dit oordeel wordt in cassatie niet ter discussie gesteld, zodat daarvan in het vervolg kan worden uitgegaan.
29. Het hof heeft verder geoordeeld dat de bewezenverklaring niet uitsluitend of in beslissende mate is gestoeld op de verklaringen van de (niet-ondervraagde) getuige [betrokkene 1] . “
Deze verklaringen ondersteunen slechts de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] , zoals ook de verklaring van de getuige [betrokkene 13] en het proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de controle van de ‘bootjes’ dat doen”, aldus overwoog het hof. Dit oordeel wordt in cassatie met een deelklacht bestreden. Daarover het volgende.
30. In de aangehaalde overweging ligt besloten dat het hof heeft onderkend dat ook steunbewijs onder omstandigheden voor de bewezenverklaring ‘
decisive’ kan zijn, maar dat zo’n geval zich thans niet voordoet omdat de bewezenverklaring – afgezien van de verklaringen van [slachtoffer] – mede berust op (1) de getuigenverklaring van [betrokkene 13] en (2) het proces-verbaal van controlebevindingen. Uit deze twee bewijsmiddelen valt op te maken dat [slachtoffer] als prostituee werkzaam was op tijden en plaatsen die voor de bewezenverklaring relevant zijn en dat de verdachte haar bij de huur van een studio (op minstens één moment) financieel ‘bijstond’. ‘s Hofs oordeel dat de bewezenverklaring – vanwege de steun die van deze bewijsmiddelen uitgaat – niet ‘in beslissende mate’ berust op de getuigenverklaringen van [betrokkene 1] , roept bij mij echter enige aarzeling op. Immers, van deze twee bewijsmiddelen is het vermogen om onderscheid te maken tussen enerzijds het ten laste gelegde verwijt en anderzijds de lezing van de verdachte (die mensenhandel ontkent, maar niet betwist dat [slachtoffer] als prostituee heeft gewerkt), nogal beperkt. Daarin verschillen deze bewijsmiddelen van de verklaringen van [betrokkene 1] , die door de verdachte op onderdelen juist worden betwist.
31. Niettemin meen ik dat het primaat van de feitenrechter op het gebied van de selectie en (vooral) de waardering van het bewijs in cassatie vooropstaat. Het oordeel dat de bewezenverklaring niet ‘in beslissende mate’ steunt op de verklaringen van [betrokkene 1] , maar (zo begrijp ik) alleen op de getuigenverklaring van [slachtoffer] , acht ik al met al dan ook niet onbegrijpelijk.
32. Naar mijn (hiervoor toegelichte) opvatting is met het voorgaande evenwel nog niet gezegd dat voorbij kan worden gegaan aan de vraag naar de noodzaak van compensatie voor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid van de getuige [betrokkene 1] . De verklaringen van [betrokkene 1] zijn in de door het hof weergegeven bewijsvoering immers allerminst van ‘
insignificant’ gewicht. Het hof heeft echter (zo noem ik het dan toch maar) ‘verzuimd’ te motiveren waarom het ontbreken van de mogelijkheid om de getuige [betrokkene 1] behoorlijk en effectief te ondervragen niet behoefde te worden gecompenseerd door (bijvoorbeeld) het horen van de getuige [betrokkene 14] . De steller van het middel klaagt dat het hof compensatie had moeten bieden door [betrokkene 14] te horen. Voor zover in die klacht besloten ligt dat het hof heeft verzuimd (toereikend) te motiveren waarom het verzoek om compensatie kan worden gepasseerd, is de klacht terecht voorgesteld.
33. Tot cassatie hoeft het door mij bedoelde ‘motiveringsverzuim’ (als dat het is) om de volgende redenen echter niet te leiden. Het hof heeft ten aanzien van het bewezen verklaarde feit 3 vastgesteld dat de getuigen [betrokkene 15] en de medeverdachte [betrokkene 16] – in aanwezigheid van de verdediging – betrouwbaar en geloofwaardig hebben verklaard over de door de verdachte jegens [betrokkene 15] begane mensenhandel. Het hof heeft deze verklaringen ook tot het bewijs (van feit 3) gebruikt. Hoewel het hof zulks niet met zoveel woorden tot uitdrukking heeft gebracht, mag in cassatie worden aangenomen dat ‘s hofs overtuiging dat de verdachte zich – op dezelfde wijze –
ookjegens [slachtoffer] aan mensenhandel heeft schuldig gemaakt, (bij wijze van schakelbewijs) mede steunt op de verklaringen van [betrokkene 15] en [betrokkene 16] . [21] Vanwege de waarachtigheid van de verklaringen van deze twee getuigen, mag in cassatie tevens worden aangenomen dat de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] voor het bewijs van feit 1 van slechts beperkte betekenis zijn. Om die reden heeft het hof – ook zonder het bieden van compensatie voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid – van [betrokkene 1] ’ verklaringen gebruik kunnen maken. Op dezelfde gronden zou overigens ook kunnen worden betoogd dat de bewezenverklaring en de bewijsmotivering van feit 1 – zonder acht te slaan op de verklaringen van [betrokkene 1] – de begrijpelijkheidstoets in cassatie kunnen doorstaan.
34. Kortom, het middel hoeft hoe dan ook niet tot cassatie te leiden.

Het tweede middel

35. Het tweede middel behelst eveneens de klacht dat de bewezenverklaring van feit 1 (
sub 9) ontoereikend is gemotiveerd. Dit specifieke feit ziet – kort gezegd – op de bewezenverklaring van het voordeel dat de verdachte heeft verkregen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van het slachtoffer door toepassing van (o.a.) dwang en misbruik van haar kwetsbare positie. Daartoe wordt in de toelichting uitsluitend aangevoerd dat het hof niet op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging heeft gereageerd, inhoudende het verweer dat het slachtoffer al het geld dat zij met prostitutiewerkzaamheden heeft verdiend
nietaan de verdachte heeft moeten afstaan.

De beoordeling van het tweede middel

36. Voor zover de steller van het middel betoogt dat het hof
nietheeft gerespondeerd op het verweer dat het slachtoffer al het geld dat zij met prostitutiewerkzaamheden heeft verdiend niet aan de verdachte heeft moeten afstaan, berust dit op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en mist het middel in zoverre feitelijke grondslag. Blijkens hetgeen onder 5 is weergegeven, heeft het hof immers meermaals op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat het slachtoffer het door haar verdiende geld met haar prostitutiewerkzaamheden aan de verdachte moest afdragen en heeft het hof zich uitdrukkelijk niet verenigd met het standpunt van de verdediging. [22]
37. Het middel faalt derhalve.

Het derde middel

38. In het derde middel wordt geklaagd dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden.
39. Namens de verdachte is op 24 augustus 2022 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 11 juli 2023 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden met ruim twee maanden is overschreden. In het middel wordt daar terecht over geklaagd. Een voortvarende afdoening door de Hoge Raad behoort niet meer tot de mogelijkheden. De overschrijding van de redelijk termijn dient naar de gebruikelijk maatstaf te leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
40. Het middel slaagt.

Slotsom

41. Het eerste en tweede middel falen en kunnen worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het derde middel slaagt.
42. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
43. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De toelichting op het middel bevat als informatie dat de getuige [betrokkene 14] ten tijde van het ten laste gelegde een kennis was van de verdachte. Hij kende ook de getuige [betrokkene 1] goed en ging met het slachtoffer om. Het was voor de bewijsvraag dus van belang om de getuige [betrokkene 14] te horen, aldus wordt in de toelichting betoogd.
2.Zie HR 3 oktober 2023, ECLI:HR:NL:2023:1349, rov. 2.4.1-2.4.2. In deze zaak stond eenzelfde klacht centraal waarbij een getuige is overleden voorafgaand aan de behandeling van de zaak op de terechtzitting in hoger beroep en waarbij de rechter de verklaringen van deze overleden getuige voor het bewijs heeft gebruikt.
3.Zie EHRM (GK) 15 december 2011, nrs. 26766/05 & 22228/06,
4.Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
5.In een voetnoot bij wijst de Hoge Raad op EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10 (
6.Zie gelijkluidende beschouwingen in mijn conclusie van 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1253, waarin ik meer uitgebreid stilstond bij (de historie en betekenis van) de ‘
7.De meest uitgebreide beschouwingen over de invulling van de
8.EHRM 6 februari 2024, nr. 56440/15 (
9.De zaak is bij de Hoge Raad bekend onder nr. 14/01900. Zie HR 16 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1664,
10.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 2 april 2014, p. 7. Het EHRM verwijst hiernaar (in het Engels) in EHRM 6 februari 2024, nr. 56440/15 (
11.CAG Hofstee 7 april 2015, ECLI:NL:PHR:2015:909, zie met name randnummers 15, 16 en 17.
12.EHRM 6 februari 2024, nr. 56440/15 (
13.EHRM 6 februari 2024, nr. 56440/15 (
14.EHRM 6 februari 2024, nr. 56440/15 (
15.In essentie liet EHRM (GK) 15 december 2015, nr. 9154/10,
16.Het ‘gewicht’ van bewijsmateriaal als hier bedoeld laat zich m.i. het best vertalen als: de mate waarin het bewijsmateriaal onderscheidend is voor het scenario waarop de aanklacht is gestoeld t.o.v. het alternatieve scenario dat de verdachte aandraagt. Zie voor onderbouwing van dit standpunt: mijn conclusie van 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1253, randnummer 19.
17.De Hoge Raad oordeelde in een enigszins ander verband (HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
18.Zie wederom EHRM 6 februari 2024, nr. 56440/15 (
19.HR 3 oktober 2023, ECLI:HR:NL:2023:1349, rov. 2.4.2. Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
20.Vgl. de aard van de cassatietoets in HR 19 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1742.
21.Zie voor de toepassing van schakelbewijs binnen het bestek van de driestappentoets mijn reeds genoemd conclusie van 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1253, randnummer 27. De aldaar gesignaleerde problemen doen zich in de thans voorliggende zaak juist niet voor, omdat het schakelbewijs in de voorliggende zaak steun oplevert voor de verklaring van [slachtoffer] (die wel is kunnen worden ondervraagd door de verdediging).
22.Zie pagina 38, 39 en 40 van het bestreden arrest.