Conclusie
Nummer22/03157
Inleiding
mensenhandel” en “
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Bovendien heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals bepaald in het bestreden arrest.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsvoering
1. hij in de periode van 1 juli 2010 tot en met 1 november 2010 in Nederland en België,
Met betrekking tot feit 1:
Verklaring [slachtoffer] d.d. 16 mei 2013 (bron I, map 5)
Verklaring [slachtoffer] d.d. 4 juni 2013 (bron I, map 5)
Verklaring getuige [betrokkene 1] d.d. 19 augustus 2013 (bron I, map 5)
Verklaring getuige [betrokkene 1] d.d. 20 augustus 2013 (bron I, map 5)
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. [slachtoffer] leert de verdachte in juni 2010 kennen. Zij blijft een aantal weken in zijn appartement in [plaats] omdat zij de huur van haar huis niet had betaald en zij wordt verliefd op hem. De verdachte komt elke dag weed of boodschappen brengen. De verdachte woont namelijk met zijn gezin in [plaats] . Als hij een paar dagen niet komt, krijgt ze de sleutel, maar de verdachte verwacht dat zij binnen blijft als hij er niet is.
Het eerste middel
beslissende mateis gebaseerd op de verklaringen van [betrokkene 1] , had het hof niet tot een bewezenverklaring kunnen komen, aldus de klacht.
Het beoordelingskader: is de ‘sole or decisive rule’ doorslaggevend?
in onderling verband” moeten worden beschouwd. [4] Naarmate aan de verklaring van de niet-ondervraagde getuige binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek meer gewicht ten laste van de verdachte toekomt, is het – wil die verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat er een goede reden bestaat voor het uitblijven van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren worden geboden, aldus oordeelde de Hoge Raad (in mijn woorden). Deze beschouwingen van de Hoge Raad zijn in lijn met de rechtspraak van het EHRM. [5] Het EHRM behandelt de driestappentoets niet als een beslisboom met ja-nee-vragen die in een vaste volgorde moeten worden doorlopen en waarvan de antwoorden dwingend leiden tot een bepaalde conclusie. De driestappentoets is in de handen van zijn ontwerper eerder een argumentatieschema met vragen die graduele antwoorden toelaten en die – als waren het communicerende vaten – nauw met elkaar zijn verbonden in die zin dat de normstelling die aan de ene vraag ten grondslag ligt, wordt beïnvloed door de mate waarin gehoor is gegeven aan de normstellingen waarop de andere vragen berusten. [6]
sole or decisive basis’ voor de veroordeling. [7] Zonder ‘goede reden’ voor het niet-ondervragen van de getuige (stap (i)) en/of zonder compensatie voor de beperkingen die de verdediging heeft ondervonden (stap (iii)), zal een bewezenverklaring bij die stand van zaken al snel onverenigbaar zijn met de waarborgen van artikel 6 EVRM.
decisive’ voor een bewezenverklaring wanneer de verklaring van een getuige
zonderdat bijkomende bewijs (geheel) op zichzelf staat. Met een alleenstaande getuigenverklaring kan – reeds vanwege de unus-testisregel van artikel 342 lid 2 Sv – geen houdbare bewijsconstructie worden opgebouwd.
nieteen ‘
sole or decisive basis’ vormt voor het bewijs ten laste van de verdachte, ontslaat de rechter m.i. niet zonder meer van de verplichting om de andere twee stappen (stap (iii) in het bijzonder) eveneens in ogenschouw te nemen. De ‘
sole or decisive’-regel is binnen de driestappentoets dus niet allesbepalend. Ik licht mijn standpunt toe aan de hand van het arrest in de zaak Snijders/Nederland.
de resultaten van het verhoor van [X], gelet op de verklaringen van [de ex-partner] en de bevindingen van het forensisch-technisch onderzoek, niet in beslissende of overwegende mate bewijs opleveren voor de directe betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde”, zodat deze verklaring naar het oordeel van het hof ten laste van Snijders kon worden gebruikt. [10]
solely or to a decisive extent’ is gebaseerd op de verklaring van de betreffende getuige en voldoende steunbewijs ontbreekt, waardoor het middel volgens hem moest falen. De Hoge Raad deed dit middel dienovereenkomstig af, zulks met een verwijzing naar artikel 81 lid 1 RO.
Snijders/Nederland), constateerde het EHRM met zes tegen één géén schending van artikel 6 lid 1 en lid 3(d) EVRM. Wat betreft stap (i) aanvaardde het EHRM dat “
there was a good reason justifying the protection of X’s identity”. [12] Het gaat mij thans om de volgende overweging uit het beoordelingskader (onderstrepingen mijnerzijds):
Furthermore, given that its concern is to ascertain whether the proceedings as a whole were fair, the Court should not only review the existence of sufficient counterbalancing factors in cases where the evidence of the absent witness was the sole or the decisive basis for the applicant’s conviction, but also in cases where it found itunclear whether the evidence in question was sole or decisivebut nevertheless was satisfied that it carriedsignificant weightand its admission might have handicapped the defence.” [13]
was not based solely or decisively” op de verklaring van de anonieme getuige, aanvaardde, maar het daarbij niet liet en tevens overwoog:
notofinsignificant weight” was, ging het EHRM dus over tot een beoordeling van de in deze zaak geboden compensatie voor de beperkingen waaraan het verhoor van X door de verdediging onderhevig was. Hoewel het EHRM op dit punt (zoals gezegd) geen schending van artikel 6 lid 1 en lid 3(d) EVRM constateerde, zijn de voorgaande overwegingen van het EHRM m.i. niet zonder betekenis. Immers, laat het EHRM in essentie niet weten dat onder de vastgestelde condities – kortweg: ‘
good reason’, wellicht niet ‘
sole or decisive’, maar in elk geval wél ‘
significant weight’ – niet alleen hij, de Straatsburgse rechter, maar óók de
nationalerechter de derde stap van de driestappentoets (de vraag naar compenserende factoren) in de overwegingen moet betrekken? [15] Mocht de nationale rechter zulks achterwege laten, dan doet het EHRM dat alsnog, zonder dat hij daarbij kan koersen op vaststellingen van de nationale rechter.
allegevallen waarin de rechter nagaat of de procedure als geheel voldoet aan de maatstaven van een eerlijk proces, maar daarbij stap (iii), de vraag naar compenserende factoren, onbesproken laat, zulks resulteert in een tot cassatie leidend verzuim. Wel is het zo dat het EHRM (indien tot oordelen geroepen) zich in dat geval niet kan laten leiden door de vaststellingen die de nationale rechter in dat verband heeft gedaan.
significant weight’. [16] Een geval waarin aan de getuigenverklaring géén ‘
significant weight’ toekomt, doet zich voor wanneer die verklaring uit de bewijsconstructie kan worden weggedacht zonder dat dit afbreuk doet aan de draagkracht ervan. Gebrek aan toegevoegde waarde heeft het bewijsmiddel dat in de bewijsvoering ‘
manifestly irrelevant or redundant’ is. Dit betekent dat het bewijs onmiskenbaar (a) van geen belang, dan wel van zeer ondergeschikte betekenis is, of (b) overcompleet is (op de grond dat de betwiste redengevende feiten en omstandigheden die in de verklaring zijn opgenomen evengoed uit ander bewijsmateriaal kunnen worden afgeleid). [17] De rechter kan onder die omstandigheden bij de beoordeling van de eerlijkheid van de gehele procedure voorbijgaan aan de onder (i) en (iii) weergegeven stappen.
manifestly irrelevant or redundant’ is – in de opvatting van het EHRM – op één lijn met bewijs van ‘
insignificant weight’. Als ik het goed zie, onderscheidt het EHRM daarmee (minstens)
drie‘gewichtsklassen’ van bewijs. Aan de ene kant van het spectrum staat ‘
sole or decisive’ bewijs (bijvoorbeeld een getuigenverklaring) dat voor de veroordeling doorslaggevend is omdat de bewijsvoering daarop ‘in beslissende mate’ steunt. Aan de andere kant staan gevallen waarin het bewijs c.q. de getuigenverklaring binnen de bewijsvoering
‘manifestly irrelevant or redundant’ en dus (volgens mijn rubricering) van ‘
insignificant weight’ is.
significant weight’ toekomt (althans waarin de getuigenverklaring in dat verband ‘
notofinsignificant weight’ [18] is). Naarmate een getuigenverklaring binnen de bewijsvoering méér ‘
significant’ is (als hier bedoeld), zal het EHRM zeer vermoedelijk méér waarde hechten aan de toekenning van compensatie voor het ontbreken van de mogelijkheid van een ondervraging die tegemoet komt aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging. Dat geldt met name in die randgevallen waarin het EHRM van de nationale rechter – wellicht met enige aarzeling, maar toch – wil aannemen dat de betreffende getuigenverklaring niet ‘
decisive’ is.
voorkeuraan geeft dat de feitenrechter de vraag naar compenserende factoren niet onbesproken laat in gevallen waarin de bewezenverklaring niet ‘in beslissende’, maar dan toch wel ‘in belangrijke mate’ steunt op de verklaring van de niet-ondervraagde getuige. Dat geldt ook in die gevallen waarin er ‘een goede reden’ is dat het de verdediging heeft ontbroken aan de mogelijkheid de getuige behoorlijk en effectief te ondervragen.
De beoordeling van het eerste middel
er een goede reden [bestond] voor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid van de getuige [betrokkene 1] (…).” Dit oordeel wordt in cassatie niet ter discussie gesteld, zodat daarvan in het vervolg kan worden uitgegaan.
Deze verklaringen ondersteunen slechts de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] , zoals ook de verklaring van de getuige [betrokkene 13] en het proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de controle van de ‘bootjes’ dat doen”, aldus overwoog het hof. Dit oordeel wordt in cassatie met een deelklacht bestreden. Daarover het volgende.
decisive’ kan zijn, maar dat zo’n geval zich thans niet voordoet omdat de bewezenverklaring – afgezien van de verklaringen van [slachtoffer] – mede berust op (1) de getuigenverklaring van [betrokkene 13] en (2) het proces-verbaal van controlebevindingen. Uit deze twee bewijsmiddelen valt op te maken dat [slachtoffer] als prostituee werkzaam was op tijden en plaatsen die voor de bewezenverklaring relevant zijn en dat de verdachte haar bij de huur van een studio (op minstens één moment) financieel ‘bijstond’. ‘s Hofs oordeel dat de bewezenverklaring – vanwege de steun die van deze bewijsmiddelen uitgaat – niet ‘in beslissende mate’ berust op de getuigenverklaringen van [betrokkene 1] , roept bij mij echter enige aarzeling op. Immers, van deze twee bewijsmiddelen is het vermogen om onderscheid te maken tussen enerzijds het ten laste gelegde verwijt en anderzijds de lezing van de verdachte (die mensenhandel ontkent, maar niet betwist dat [slachtoffer] als prostituee heeft gewerkt), nogal beperkt. Daarin verschillen deze bewijsmiddelen van de verklaringen van [betrokkene 1] , die door de verdachte op onderdelen juist worden betwist.
insignificant’ gewicht. Het hof heeft echter (zo noem ik het dan toch maar) ‘verzuimd’ te motiveren waarom het ontbreken van de mogelijkheid om de getuige [betrokkene 1] behoorlijk en effectief te ondervragen niet behoefde te worden gecompenseerd door (bijvoorbeeld) het horen van de getuige [betrokkene 14] . De steller van het middel klaagt dat het hof compensatie had moeten bieden door [betrokkene 14] te horen. Voor zover in die klacht besloten ligt dat het hof heeft verzuimd (toereikend) te motiveren waarom het verzoek om compensatie kan worden gepasseerd, is de klacht terecht voorgesteld.
ookjegens [slachtoffer] aan mensenhandel heeft schuldig gemaakt, (bij wijze van schakelbewijs) mede steunt op de verklaringen van [betrokkene 15] en [betrokkene 16] . [21] Vanwege de waarachtigheid van de verklaringen van deze twee getuigen, mag in cassatie tevens worden aangenomen dat de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] voor het bewijs van feit 1 van slechts beperkte betekenis zijn. Om die reden heeft het hof – ook zonder het bieden van compensatie voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid – van [betrokkene 1] ’ verklaringen gebruik kunnen maken. Op dezelfde gronden zou overigens ook kunnen worden betoogd dat de bewezenverklaring en de bewijsmotivering van feit 1 – zonder acht te slaan op de verklaringen van [betrokkene 1] – de begrijpelijkheidstoets in cassatie kunnen doorstaan.
Het tweede middel
sub 9) ontoereikend is gemotiveerd. Dit specifieke feit ziet – kort gezegd – op de bewezenverklaring van het voordeel dat de verdachte heeft verkregen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van het slachtoffer door toepassing van (o.a.) dwang en misbruik van haar kwetsbare positie. Daartoe wordt in de toelichting uitsluitend aangevoerd dat het hof niet op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging heeft gereageerd, inhoudende het verweer dat het slachtoffer al het geld dat zij met prostitutiewerkzaamheden heeft verdiend
nietaan de verdachte heeft moeten afstaan.
De beoordeling van het tweede middel
nietheeft gerespondeerd op het verweer dat het slachtoffer al het geld dat zij met prostitutiewerkzaamheden heeft verdiend niet aan de verdachte heeft moeten afstaan, berust dit op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en mist het middel in zoverre feitelijke grondslag. Blijkens hetgeen onder 5 is weergegeven, heeft het hof immers meermaals op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat het slachtoffer het door haar verdiende geld met haar prostitutiewerkzaamheden aan de verdachte moest afdragen en heeft het hof zich uitdrukkelijk niet verenigd met het standpunt van de verdediging. [22]