6.2De bewijsoverwegingen van het hof houden ten aanzien hiervan het volgende in (met weglating van voetnoten):
“Feit 3
Onder feit 3 is tenlastegelegd dat verdachte begin januari 2011 al dan niet tezamen met [betrokkene 1] . en andere (rechts)personen een bedrag van € 2.050.000,-- aan het vermogen van [A] heeft onttrokken.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat ook deze betaling een uitvloeisel is van de [C] . De vraag of de constructie waarbinnen die betaling is uitgevoerd voor de hand ligt, is niet relevant. Dat maakt verdachte daarmee nog niet strafbaar. Zij heeft verklaard dat ze de details van de constructie niet kende en vertrouwde op het oordeel van haar man. De kinderen hebben de overeenkomst mede ondertekend omdat zij de erfgenamen zijn en op de hoogte moesten zijn van wat er gebeurde. Verdachte wist ook niet waarom het bedrag door [A] en niet door haar man moest worden betaald. De FIOD heeft verschillende keren opgemerkt dat de documenten waarmee deze transactie wordt onderbouwd geantedateerd zouden zijn. Maar valsheid in geschrift is niet tenlastegelegd en dat kan maar één reden hebben: er is geen wettig en overtuigend bewijs daarvoor. Dan kan het openbaar ministerie ook niet blijven schermen met stellingen die inhouden dat de betaling deel uit maakt van een geconstrueerde lening om ten gunste van verdachte geld aan het vermogen van [A] te onttrekken. Zoals al eerder aangevoerd, was bovendien het faillissement van het bedrijf op dat moment niet voorzienbaar. Verdachte dient van het onder feit 3 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Uit een bankafschrift van 4 januari 2011 van bankrekeningnummer [nummer] , ten name van [betrokkene 2] , blijkt dat op diezelfde datum [betrokkene 2] een bedrag van € 2.050.000,-- heeft ontvangen van [A] . Om deze overboeking te onderbouwen is een redelijk complexe constructie opgezet, die kort samengevat als volgt in elkaar steekt:
- [A] , [betrokkene 2] , [betrokkene 1] ., verdachte en hun twee kinderen sluiten een overeenkomst, de Pandrechtovereenkomst/Zakelijke Borgtocht, waarin het volgende is opgenomen:
[betrokkene 1] . erkent dat hij een schuld heeft aan verdachte van € 2.050.000,--;
Deze schuld is ontstaan doordat hij zijn verplichtingen uit de [C] niet tijdig is nagekomen;
[A] zal het bedrag van € 2.050.000,-- lenen aan [betrokkene 2] ;
[betrokkene 1] . zal uiterlijk 1 december 2013 de schuld van € 2.050.000,-- aan verdachte voldoen;
[A] verleent een pandrecht/zakelijke borgtocht aan verdachte ter grootte van € 2.050.000,--;
Als [betrokkene 1] . niet op uiterlijk 1 december 2013 zijn schuld aan verdachte heeft voldaan, wordt automatisch het pandrecht/zakelijke borgtocht ingeroepen:
Daardoor ontstaat dan een schuld van [betrokkene 1] . aan [A] van € 2.050.000,-- en hoeft [betrokkene 2] de lening niet terug te betalen aan [A] .
De overeenkomst is door alle partijen ondertekend met als dagtekening 3 januari 2011.
- Er is een overeenkomst van geldlening opgemaakt tussen [A] en [betrokkene 2] , waarbij [A] een bedrag van € 2.050.000,-- leent aan [betrokkene 2] . De lening moet na drie jaar worden terugbetaald en de jaarlijkse rente van 2% dient achteraf per 31 december te worden betaald. De overeenkomst is door [betrokkene 1] . en verdachte getekend met als dagtekening 4 januari 2011.
Verder zijn de notulen van een [F] van [G] ingebracht, waarin één agendapunt is besproken, namelijk de lening van [A] aan [betrokkene 2] . De vergadering zou hebben plaatsgevonden op 29 december 2010 en volgens de notulen waren verdachte, [betrokkene 1] . en hun twee kinderen aanwezig. De aanwezigen hebben besloten dat het [A] werd toegestaan een Pandrechtovereenkomst/Zakelijke Borgtocht te sluiten ten behoeve van verdachte:
‘De borgtocht/het pandrecht wordt verstrekt als een lening en na inroep door de borgtocht-/pandrechtbegunstigde ( [verdachte] / [betrokkene 2] ) vervalt de lening en komt het volledige bedrag zonder korting en/of compensatie rechtstreeks toe aan [verdachte] . De aanwezigen zijn op de hoogte dat het bedrag onderdeel uitmaakt van de “ [C] ” d.d. 28 september 2009’.
Het besluit is vervolgens door alle aanwezigen ondertekend.
De advocaat van de Rabobank, pandhouder van alle vorderingen van [A] , heeft op 13 februari 2014 aangifte gedaan van bedrieglijke bankbreuk. In de aangifte is het volgende gesteld: ‘De echtgenote van [betrokkene 1] , [verdachte] , is bestuurder en enig aandeelhouder van [betrokkene 2] . [A] en [betrokkene 2] zijn op 4 januari 2011 een overeenkomst van geldlening aangegaan voor een bedrag van EUR 2.050.000,--. De vorderingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening tussen [A] en [betrokkene 2] zijn op basis van voornoemde pandakte aan Rabobank verpand. Rabobank heeft bij brief van 22 maart 2012 aan [betrokkene 2] mededeling gedaan van haar pandrecht.
Betaling van de hoofdsom per 4 januari 2014 bleef echter uit. In plaats daarvan ontving ik op 3 januari 2014 een e-mail van de advocaat van [betrokkene 2] met daarbij een - voor mij onbekende en onduidelijke - overeenkomst (hierna: de Zakelijke Borgtocht Overeenkomst). Uit de Zakelijke Borgtocht Overeenkomst zou volgens de advocaat van [betrokkene 2] volgen dat [betrokkene 2] haar verplichting jegens [A] voldoet middels verrekening. Dit is opmerkelijk omdat er voordien nimmer sprake is geweest van een verrekenbare tegenvordering van [betrokkene 2] op [A] en overigens ook de rente altijd betaald (en niet verrekend) is en [betrokkene 2] via haar advocaat aangaf per e-mailbericht van december 2013 dat [betrokkene 2] aan haar contractuele verplichtingen zal voldoen. [betrokkene 2] heeft ook nimmer eerder melding van de Zakelijke Borgtocht Overeenkomst gemaakt. Bij Rabobank bestaat dan ook het vermoeden dat de Zakelijke Borgtocht Overeenkomst later, dat wil zeggen na 3 januari 2011, valselijk is opgemaakt’.
Als bijlage 12 bij de aangifte is het bedoelde e-mailbericht van 3 januari 2014 gevoegd van de advocaat van [betrokkene 2] en gericht aan de advocaat van de Rabobank, zakelijk weergegeven inhoudende:
‘Uit de geldleningsovereenkomst d.d. 4 januari 2011 volgt dat de hoofdsom ad € 2.050.000 op 4 januari 2014 zou moeten worden terugbetaald. Op grond van de aan deze e-mail gehechte Pandrechtovereenkomst/Zakelijke borgtocht d.d. 3 januari 2011 beroept cliënte zich evenwel op verrekening met de vordering van [verdachte] op [betrokkene 1] . Zij wenst door middel van deze verrekening aan haar contractuele verplichtingen jegens [D] Holding B.V. te voldoen’.
Ook deze handelingen en de overboeking zouden voortkomen uit de verplichtingen die [betrokkene 1] . tegenover verdachte zou hebben uit de [C] . Uit de bovengenoemde e-mail van de advocaat van [betrokkene 2] in samenhang gezien met de valse overeenkomsten, blijkt voldoende dat het opzet was gericht op het onttrekken van vermogen aan [A] . Met de faillissementen in zicht, was wel duidelijk dat [betrokkene 1] . niet aan zijn verplichtingen zou kunnen voldoen. [A] had in ieder geval geen enkel zakelijk belang bij deze overeenkomsten. Integendeel zelfs: zij maakte een aanzienlijk bedrag uit haar toch al schaarse liquide middelen over aan [betrokkene 2] .
Medeplegen
Het hof is van oordeel dat de feiten zoals tenlastegelegd onder 2 en 3 zijn medegepleegd met [betrokkene 1] . Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. [betrokkene 1] . zal weliswaar de initiatiefnemer van de handelingen zijn geweest, maar de medewerking van verdachte is essentieel geweest. Zij heeft niet alleen haar handtekening gezet onder de valse overeenkomsten die de onttrekkingen moesten onderbouwen, maar ook de onttrokken goederen op haar bankrekening ontvangen. Zij heeft die bedragen deels contant opgenomen of doorgesluisd naar haar kinderen.”