Het eerste en het tweede cassatiemiddel en de bespreking daarvan
3. Beide middelen komen op tegen het bewijsoordeel van het hof dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de aan hem tenlastegelegde woninginbraak. Het eerste middel keert zich tegen de motivering van ’s hofs verwerping van – in de woorden van de steller van het middel – het door de verdediging ter terechtzitting ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging ter zake. Het tweede middel klaagt over de bewijsvoering. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
De bewezenverklaring en bewijsvoering
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, op 13 december 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] , sieraden, meerdere autosleutels, een kluis en twee paspoorten, die toebehoorden aan [aangever] en/of [betrokkene 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, te weten door een slaapkamerraam te forceren.
5. De bewijsmiddelen waarop deze bewezenverklaring steunt, houden het volgende in:
“
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 14 december 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nummer PL1700-2017395605-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (p. 5-7):
als de op 13 december 2017 afgelegde verklaring van [aangever] :
Ik doe aangifte van diefstal uit mijn woning. De woning en de daarin aanwezige goederen zijn mijn eigendom. Op 13 december 2017, omstreeks 17:15 uur verliet ik de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . Voor onze woning stonden drie personenauto's op straat geparkeerd, waaronder de Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kenteken 1] .
Toen wij op dezelfde dag, omstreeks 23:00 uur, bij onze woning terugkwamen, zagen wij dat op de eerste verdieping, aan de achterzijde van de woning, het raam van de slaapkamer was opengebroken. Het gehele kozijn is geforceerd.
In de kast in die kamer staat een kluis. Deze kluis is weggenomen. In een andere kast stond een plastic bakje met daarin de reservesleutels van al onze personenauto's. Wij zagen dat de zwarte Volkswagen Golf GTI, voorzien van kenteken [kenteken 2] , niet meer voor de deur stond geparkeerd. Deze is weggenomen. Van de volgende personenauto's zijn de reservesleutels weggenomen:
- Volkswagen Golf [kenteken 1] ;
- BMW M3;
- Mercedes AMG GTS;
- Porsche Cayman;
- Lamborghini Gallardo;
- BMW 4201
- Ferrari Testarossa
- Ferrari California.
Verder mis ik uit mijn woning mijn paspoort en dat van mij zoon [betrokkene 1] en sieraden.
2. Een geschrift, zijnde een bijlage goederen, d.d. 14 december 2017, met registratienummer PL1700-2017395605-1, opgemaakt en ondertekend door aangever [aangever] en verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 8-10) :
Deze bijlage is onderdeel van het in de kop genoemde proces-verbaal.
Object: paspoort
Registratienummer: [nummer 1]
Bijzonderheden: t.n.v. [aangever] , [geboortedatum] 1964
Object: paspoort
Registratienummer: [nummer 2]
Bijzonderheden: t.n.v. [betrokkene 1] , [geboortedatum] 1997
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 december 2017 van de politie Eenheid Rotterdam, met proces-verbaalnummer 2017395605 documentcode 1712141051. VERH. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 12-14):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Wij hoorden [betrokkene 2] , woonadres [a-straat 1] te [plaats] .
als de op 14 december 2017 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Nadat de politie langs was geweest, zijn we bezig geweest om de auto's naar het bedrijf van mijn vader te brengen, omdat ze daar niet veilig stonden. Toen we terugkwamen (het hof begrijpt: op het adres [a-straat 1] ), zagen we een auto langs rijden op stapvoets tempo. Ik zag twee jongens (het hof begrijpt: in die auto) naar ons huis kijken. U vraagt mij hoe de auto eruit zag. Een Ford Fiësta, kenteken [kenteken 3] .
Ik ben in mijn auto achter ze aangereden. U vraagt mij hoe laat wij weer thuiskwamen. Om 00:54 heb ik gebeld en toen was ik op de [b-straat] . Dus ik was ongeveer drie. minuten onderweg.
4 . Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 december 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nummer PL1700-2017395605-5. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 16-17).
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 14 december 2017, omstreeks 01:10 uur surveilleerden wij, verbalisanten, te Rotterdam. Wij hadden positie, ingenomen op de kruising Nieuwe Boezemstraat met de Boezemlaan. Wij zagen een Ford, voorzien van kenteken [kenteken 3] . Wij hebben de bestuurder van de Ford, middels de rode politietransparant een stopteken gegeven waaraan hij op de Nieuwe Boezemstraat voldeed.
De bestuurder bleek te zijn:
[verdachte]
Geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] .
De bijrijder bleek te zijn genaamd:
[betrokkene 3]
Geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] .
Wij stelden, na uitdrukkelijke toestemming van [verdachte] , een onderzoek in in het voertuig. Wij zagen op de achterbank van het voertuig twee paspoorten liggen. Wij zagen dat één van de paspoorten tussen de achterbank en de rugleuning van de achterbank weggestopt zat. Wij zagen dat dit paspoort op naam stond van [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] . Wij zagen dat het andere paspoort op de achterbank lag en dat dit paspoort op naam stond van [aangever] , geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] .
Om 01:45 hielden wij [verdachte] en [betrokkene 3] aan.
De beide paspoorten zijn in beslaggenomen.
De auto Ford, type Fiësta, voorzien van kenteken [kenteken 3] is inbeslaggenomen.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 december 2017 van de politie Eenheid Rotterdam Districtsrecherche Zuid-Holland-Zuid met nummer 2017395605, documentcode 1712160959. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 29).
als verklaring van de verdachte [verdachte] :
(naar het hof begrijpt: vraagstelling)
Je bent woensdag op donderdagnacht 14 december. 2017 aangehouden. Je reed toen in een auto. Een grijze Ford Fiësta voorzien van het kenteken [kenteken 3] ., De auto staat op jouw naam. Sinds wanneer heb jij deze auto.
(naar het hof begrijpt: antwoord van de verdachte)
- Niet lang, een paar dagen. Een week ofzo.
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 april 2019 van de politie Eenheid Rotterdam met proces-verbaalnummer 2017395605, documentnummer 1811091147.AMB, betreft ‘proces-, verbaal bevindingen uitlezen telefoons verdachte [verdachte] en [betrokkene 3] ', zaaksdossier Botervis, proces-verbaal dossier t.b.v. hoger beroep. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 89-105).
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Van beide telefoons werden historische gegevens opgevraagd.
- [telefoonnummer 1] , aangetroffen in de auto [kenteken 3] .
- [telefoonnummer 2] , aangetroffen bij verdachte [betrokkene 3] .
Door de officier van justitie werd besloten tot het technisch uitlezen van genoemde toestellen.
Gesprekken [verdachte] met stiefbroertje [betrokkene 4]
Op 13 december 2017 om 20:30 uur geeft [verdachte] aan 'dat hij net iets kleins heeft gepakt maar dat hij terug moet'. Daarop geeft [betrokkene 4] aan 'oke bro kijk je-uit' .
Onderstaande is op 13 december 2017 gestuurd.
[telefoonnummer 1] whatsapp.net
[verdachte]
Outgoing
Heb net wat kleins gepakt maar we moeten terug
Whatsapp
[telefoonnummer 3] whatsapp.net
[betrokkene 4]
Incoming
Oke Bro kijk je uit
Whatsapp
Met het toestel in gebruik bij [verdachte] werd op 14 december 2018 [het hof begrijpt dat dit 2017 moet zijn], om 00:09 uur via internet gezocht naar de combinatie 'inbraak', ' [plaats] ' '13 december 2017'.
Op 13 december 2017 om 21:34 uur wordt vanaf het toestel van [betrokkene 3] een filmpje gestuurd naar contact [betrokkene 5] . Op het filmpje is het kenteken van het voertuig zichtbaar, te weten [kenteken 2] . Van dit, filmpje is aan apart proces-verbaal van bevindingen gemaakt met nummer 1904252006. AMB.
Vervolgens staan er op het toestel diverse foto's van autosleutels, die geappt zijn aan [betrokkene 5] door [betrokkene 3] en de originele foto’s zijn met het toestel van [betrokkene 3] gemaakt. Genoemde foto’s van de diverse sleutels zijn gemaakt op 13 december 2017 (tussen 21:54 uur en) 21:56 uur.
Aan aangever [aangever] werd gevraagd om naar de foto’s van de sleutels te kijken en aan te geven of hij sleutels herkende. Hierop werd door [aangever] aangegeven dat het hun sleutels betrof.
7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2019 van de politie Eenheid Rotterdam met proces-verbaalnummer 2017395605, documentnummer 1904252006.AMB, betreft 'proces-verbaal van bevindingen gestolen voertuig [kenteken 2] , zaaksdossier Botervis, proces-verbaal dossier t.b.v. hoger beroep. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 165-168)
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
In de smartphone van [betrokkene 3] werd een filmpje aangetroffen waarop het gestolen voertuig Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kenteken 2] van aangever [aangever] te zien is.”
6. Het hof heeft met betrekking tot het bewijs nog het volgende overwogen:
“Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de politie verdachte heeft aangetroffen als inzittende (bestuurder) van een op de Boezemlaan te Rotterdam op 14 december 2017 op enig tijdstip gelegen tussen 01.10 uur en 01.45 uur staande gehouden Ford Fiësta, welke auto omstreeks 00.51 uur die nacht stapvoets langs een woning was gereden waarin eerder die avond, op 13 december 2017 tussen 17.15 uur en 23.00 uur, was ingebroken.
Bij die woninginbraak waren onder meer reservesleutels van in de directe omgeving van die woning geparkeerde, min of meer waardevolle auto's gestolen en omdat er in een dergelijk geval rekening mee moet worden gehouden dat de dief van die sleutels later terugkomt om met die sleutels ook een of meer van die auto's weg te nemen, acht het hof het mogelijk dat er verband bestaat tussen de inbraak en het langzaam voorbijrijden van de Ford Fiësta, waarvan de twee inzittende jongens naar de woning keken.
Bij een in deze Ford Fiësta met toestemming van de rechthebbende ingesteld onderzoek werden twee paspoorten aangetroffen: één tussen de zitting en de rugleuning en één op de zitting. Dat de verdachte - anders dan de verdediging heeft betoogd - tot dit onderzoek toestemming verleende leidt het hof af uit het dienaangaande gerelateerde in het ambtsedig proces-verbaal. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is geen aanwijzing naar voren gekomen dat op dit proces-verbaal niet kan worden vertrouwd en aan de enkele stelling van de verdediging waarmee dit proces-verbaal in zoverre wordt betwist, gaat het hof dan ook voorbij.
Die in de Ford Fiësta aangetroffen paspoorten stonden op naam van [betrokkene 1] en [aangever] , beiden wonende op het adres van de inbraak. Beide paspoorten komen voor op de bij de aangifte van die inbraak gevoegde lijst van goederen die bij die inbraak zijn weggenomen.
Bij de woninginbraak is ook een VW Golf met kenteken [kenteken 2] weggenomen. Op de in het opsporingsonderzoek aan mede-inzittende [betrokkene 3] toegeschreven telefoon is op 13 december 2017 te 21.34. uur een filmpje van een VW Golf met dit kenteken naar ene [betrokkene 5] verstuurd. Daarnaast zijn er die avond om 21.56 uur foto's van autosleutels verstuurd. Zowel de VW-Golf als de autosleutels op deze opnamen zijn herkend als ontvreemd bij de inbraak.
Het hof overweegt dat deze feiten en omstandigheden erop wijzen dat de mede-inzittende [betrokkene 3] kort na de inbraak, die moet hebben plaatsgevonden tussen 17:00 uur en 21:34 uur, diverse bij die inbraak weggenomen goederen tot zijn beschikking had.
Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte in de nacht na de inbraak samen was met degene vanaf wiens telefoon op de avond van de inbraak opnamen van bij die inbraak weggenomen goederen zijn verzonden. Bovendien lagen er toen op de achterbank van de bij hem toebehorende en door hem bestuurde auto andere bij deze inbraak kort tevoren weggenomen goederen, te weten de twee paspoorten.
Daarbij komt dat de verdachte de auto bestuurde die kort tevoren onder de hierboven in overweging genomen omstandigheden langs de plaats van de inbraak reed en waarvan de inzittenden een kennelijk opvallende belangstelling voor die woning hadden.
Bovendien is tijdens het opsporingsonderzoek bij uitlezing van de telefoon van de verdachte gebleken dat hij de avond van de inbraak op 20:30 uur aan zijn stiefbroer het volgende bericht heeft gestuurd: ‘heb net wat kleins gepakt maar we moeten terug’, waarop die stiefbroer reageert met ‘oke bro kijk je uit’. De verdachte heeft daarna driemaal om 00:09 uur op zijn telefoon gezocht naar de woordencombinatie ‘inbraak’, ‘ [plaats] ’ en ’13 december 2017’.
Het hof overweegt dat onder de hiervoor vastgestelde omstandigheden het bericht ‘ik heb net wat kleins gepakt maar we moeten terug’ kan worden opgevat als een verwijzing naar daderschap van de verdachte bij de woninginbraak. Dat in meervoud wordt gesproken duidt er op dat de verdachte niet alleen heeft geopereerd. Voorts is het hof van oordeel dat genoemde zoekgeschiedenis op verdachtes telefoon is aan te merken als daderwetenschap, nu op 14 december 2017 om 00:09 uur de woninginbraak enkel bekend was bij de familie waar was ingebroken, de politie en de daders.
Onder deze omstandigheden mag naar het oordeel van het hof van de verdachte een aannemelijke verklaring worden verwacht hoe hij over de paspoorten in zijn auto is komen te beschikken zonder de inbraak waarbij zij zijn ontvreemd zelf te hebben gepleegd, alsmede hoe hij die avond of nacht in contact is gekomen met de mede-inzittende; wiens telefoon voornoemde belastende informatie bevat.
Verdachte heeft voor deze omstandigheden geen aannemelijke verklaring gegeven.
Hij ontkent zich bewust te zijn geweest van de aanwezigheid van de beide paspoorten in zijn auto, waarvan er blijkens de gebezigde bewijsmiddelen een voor het oog op de achterbank lag, met de enkele stelling waarvoor tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geen enkel opzicht bevestiging naar voren is gekomen dat hij de politie deze paspoorten uit het bagagevak aan de zijde van de bijrijder heeft zien halen.
Dat hij met zijn auto omstreeks 00.51 uur door de [a-straat ] in [plaats] reed, had als reden dat hij terwijl hij onderweg was naar [plaats] de verkeerde afslag had genomen. Wat hem in [plaats] bracht was dat hij met [betrokkene 3] bij de in [plaats] wonende moeder van [betrokkene 3] langs moest, maar toch is hij in [plaats] niet gestopt. In een volgende verklaring heeft hij in [plaats] toch [betrokkene 3] in de straat van zijn moeder opgehaald. [betrokkene 3] ’s moeder heeft weliswaar verklaard dat haar zoon die avond bij haar was, maar dat hij laat op de avond is weggegaan. Volgens de verdachte zou hij [betrokkene 3] pas nadat hij in [plaats] was geweest hebben opgehaald en dus ruimschoots na middernacht.
Al hetgeen hiervoor is overwogen in onderlinge samenhang beschouwd maakt dat het hof van oordeel is dat aan de gebezigde bewijsmiddelen de uitleg kan worden gegeven die maakt dat deze de overtuiging opleveren dat verdachte het primair bewezenverklaarde heeft begaan.
Het hof acht daarmee het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.”
Het verweer van de verdediging
7. Blijkens de pleitnotities die zijn overgelegd en gehecht aan het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2021, heeft de raadsvrouw ten overstaan van het hof, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd (hier weergegeven zonder voetnoten):
“
Inleiding
2. Van meet af aan heeft cliënt geroepen dat hij nooit in de bewuste woning is geweest waar hij niets te zoeken had, dat hij al helemaal niets gestolen heeft, dat hij niet wist waar die paspoorten ineens vandaan kwamen toen ze bij de doorzoeking van zijn auto uit het bijrijdersportier gevist werden en dat de paspoorten bovendien echt niet lagen waar de verbalisant in het p-v noteerde ze te hebben aangetroffen in de auto.
5. Wat kan nog gereconstrueerd worden van die bewuste avond? Aangevers zijn een avondje op stap, komen rond 23:00 uur thuis en ontdekken dan dat er is ingebroken. Ze maken een ronde door de woning om na te gaan wat ze eigenlijk allemaal missen en merken dat er onder andere 2 paspoorten ontbreken. De betreffende paspoorten worden later die nacht aangetroffen in het bijrijdersportier van de auto van cliënt. Cliënt is geen zwijgende verdachte, hij verklaart en geeft aan echt niet te snappen waar die paspoorten vandaan komen en sinds wanneer die daar liggen. Ze lagen immers niet in het zicht van cliënt als bestuurder.
10. Een van de weinige dingen die wél heel duidelijk blijkt uit het summiere dossier, is dat uit een huiszoeking in de woning van cliënt kort na zijn aanhouding niets is aangetroffen dat van de vermeende inbraak afkomstig is. Dit is tenminste opvallend indien men ervan uit zou gaan dat cliënt deze inbraak vlak voor zijn aanhouding heeft gepleegd?
Juridisch kader, primair en subsidiair conform tenlastelegging
Feit t.l.l. primair, diefstal (in vereniging) met braak
11. Er is in het geheel geen sprake van enig bewijs dat mijn cliënt op enig moment in de betreffende woning kan plaatsen. Hij is daar niet gezien, maar ook zijn er geen DNA-sporen of andere sporen van hem aangetroffen in en om de woning. Als de officier van justitie de moeite had genomen de in de auto aangetroffen paspoorten op sporen te laten onderzoeken, zou direct zijn gebleken dat cliënt ook die nooit in handen heeft gehad.
12. De betrokkenheid van cliënt bij de inbraak wordt door het OM kennelijk hoofdzakelijk opgehangen aan de 2 paspoorten die in de auto van cliënt zijn aangetroffen, het feit dat
een op zijn auto lijkende autorond 19:30 uur in de [a-straat ] zou zijn gezien op camerabeelden, het gegeven dat ‘zijn telefoon’ een zendmast aan de Reeweg zou hebben aangestraald omstreeks 19:24 uur en het feit dat hij later die avond door aangever en zijn zoon in de [a-straat ] wordt gezien. Even ter herinnering: niemand weet hoe laat die inbraak heeft plaatsgevonden en dit blijkt ook nergens uit het dossier. Het moet ‘ergens’ tussen 17:00 en 23:00 uur zijn geweest - een tijdsbestek van 6 uur - en in dat licht zouden dan een aangestraalde zendmast in de buurt vanuit de auto van cliënt en een op zijn auto lijkende auto qua vorm en kleur in de straat bewijzen dat hij in een woning heeft ingebroken?! De verdediging meent dat geen van deze zaken überhaupt kan dienen als bewijsmiddel dat kan bijdrage aan enige bewezenverklaring.
13. De paspoorten die in de auto van cliënt zijn aangetroffen, lijken van groot belang te zijn in deze. Juist daarom is het vreemd dat bij aangever en zijn zoon niet is geverifieerd of zij zeker wisten dat de paspoorten daadwerkelijk die bewuste avond zijn weggenomen en zo ja, hoe zij dat zeker konden weten.
Het is immers niet ondenkbaar dat het ontbreken van de paspoorten in de woning van aangever pas werd opgemerkt op het moment dat na de geconstateerde inbraak een inventarisatie werd opgemaakt van verdwenen spullen.Op basis van het voorliggende dossier kan dan ook geenszins worden geconcludeerd dat de aangetroffen paspoorten juist die bewuste avond uit de woning zijn weggenomen en derhalve nadien in de auto van cliënt terecht moeten zijn gekomen. Het is niet onmogelijk dat zij daar al eerder lagen, zonder dat cliënt het wist. Het had op de weg van het openbaar ministerie gelegen hierover uitsluitsel te verkrijgen bij aangever, temeer nu zij de verdediging het dossier pas 3 maanden na de aanhouding (en slechts enkele dagen voor de zitting in eerste aanleg) toezond.
14. Kennelijk hebben 2 verbalisanten op beelden gezien dat er rond 19:30 een grijskleurige personenauto richting de [a-straat ] rijdt. Er wordt niet gesproken over een kenteken en de overeenkomsten met de auto van cliënt zouden liggen in de ‘vorm en kleur’. De beelden zelf blijken te zijn gewist, zodat deze voor de verdediging niet te bekijken en verifiëren zijn geweest. Dit alles is veel te vaag om te kunnen dienen als bewijs. Vooral omdat cliënt zelf aangeeft: ‘Volgens mij was ik toen nog thuis.’ Het klinkt wellicht wat populair, maar cliënt en de auto zijn uiteraard geen onlosmakelijk onderdeel van elkaar. Dat cliënt die nacht in de auto wordt aangehouden met medeverdachte [betrokkene 3] , zegt uiteraard niet dat zij de hele avond in die auto hebben gezeten.
15. Cliënt heeft nooit ontkend dat hij die nacht door de [a-straat ] is gereden. Hij was onderweg naar [plaats] , reed verkeerd, kwam uit in [plaats] en is toen via daar alsnog via [plaats] terug naar Rotterdam gereden.
16. Wat staat hiermee vast? Cliënt reed ergens tussen 00:00 en 01:00 over de [a-straat ] in [plaats] en werd omstreeks 01:45 uur in Rotterdam aangehouden. Op geen enkele wijze kan worden vastgesteld dat cliënt tussen 17:15 en 23:00 uur - het tijdsbestek waarin de inbraak zou moeten hebben plaatsgevonden - in de woning aan de [a-straat 1] is geweest of anderzijds betrokken is geweest bij de inbraak.
17. Het OM lijkt er van meet af aan van uit te zijn gegaan dat cliënt en [betrokkene 3] de inbraak hebben gepleegd, waardoor het opsporingsonderzoek uitsluitend lijkt te zijn ingericht op het vinden van bewijs daarvoor. Er is in het opsporingsonderzoek duidelijk geenszins rekening gehouden met de mogelijkheid dat het anders zou kunnen zijn.
18. De auto die bij aangever is gestolen die bewuste avond, is blijkens het dossier continu in beweging geweest gedurende de eerste maand dat cliënt gedetineerd was. Dit had voor het OM reden kunnen zijn om de mogelijkheid van een alternatief scenario te erkennen, maar in plaats daarvan trekt het OM hieruit slechts de conclusie dat er derden - naast cliënt en [betrokkene 3] - betrokken zullen zijn geweest bij de inbraak. De paspoorten worden aangetroffen in de auto van cliënt, maar er wordt nagelaten bij aangever even te verifiëren of hij heel zeker weet dat deze paspoorten daadwerkelijk die avond zijn weggenomen. Aan cliënt werd niet gevraagd of hij zijn auto weleens uitleende aan derden.
19. De verdediging meent dat dit alles behoort te leiden tot de conclusie dat cliënt van het primair ten laste gelegde feit behoort te worden vrijgesproken.”
Het juridisch kader
8. Het is vaste rechtspraak dat de feitenrechter – binnen de door de wet getrokken grenzen – vrij is om van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Over de keuzes die de feitenrechter daarin maakt hoeft hij geen verantwoording af te leggen. Ook de motiveringsplicht van de tweede volzin van het tweede lid van art. 359 Sv doet niet af aan het uitgangspunt dat de selectie en waardering van het beschikbare feitenmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter. Wel brengt die bepaling mee dat de feitenrechter in een aantal gevallen zijn beslissing nader zal dienen te motiveren. Dat is onder meer het geval indien door of namens de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal. Wil het ingenomen standpunt de verplichting tot beantwoording scheppen, dan dient het duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren te worden gebracht.Is sprake van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv en wijkt de rechter in zijn vonnis of arrest van dit standpunt af, dan is hij gehouden in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid. Omtrent de aan de mate van motivering te stellen eisen komt onder meer betekenis toe aan de aard van hetgeen aan de orde is gesteld en aan de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. De motiveringsplicht gaat niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.
9. Met het oog op de beoordeling van de middelen wijs ik voorts op hetgeen ik onder meer in mijn conclusie van 24 januari 2023, ECLI:NL:PHR:2023:94 heb vooropgesteld. Ten eerste.Aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang. Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde. Ten tweede.Voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, hetgeen een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht impliceert. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Ik merk daarbij op dat het niet noodzakelijk is dat de medepleger zelf de gehele delictsomschrijving vervult; het accent ligt veeleer op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling(en) heeft verricht. Dat betekent dat de verdachte in strafrechtelijke zin ook aansprakelijk kan worden gehouden voor een uitvoeringshandeling die (uitsluitend) door de medeverdachte is verricht. Ten derde.Indien de verdachte kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte van belang is voor de beantwoording van de vraag of kan worden bewezen dat de verdachte de diefstal heeft medegepleegd. Dit geldt zowel wanneer is vastgesteld dat de diefstal door “verenigde personen” is begaan, als in het geval dat weliswaar met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan. De bespreking van de middelen
10. Volgens de steller van de middelen (ik parafraseer):
- heeft het hof niet gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging (zie hierboven randnummer 7) terwijl in de gebezigde bewijsmiddelen bijzondere redenen voor afwijking van dat standpunt ontbreken, nu de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen niet inhouden dat de verdachte “in of nabij de woning is geweest op het moment dat de inbraak plaatsgevonden zou hebben” (het eerste cassatiemiddel);
- kan weliswaar “het voorhanden hebben van goederen die afkomstig zijn van een misdrijf (inbraak)” uit de bewijsmiddelen worden afgeleid, maar volgt ten aanzien van de verdachte noch uit de gebezigde bewijsmiddelen, noch uit ’s hofs bewijsoverweging dat “sprake is van uitvoeringshandelingen ten aanzien van het medeplegen van een diefstal met braak”, hetgeen eveneens meebrengt dat de bewezenverklaring onvoldoende toereikend is gemotiveerd (het tweede cassatiemiddel).
11. Ik meen dat beide middelen falen en licht dat hieronder toe.
11. Het hof heeft de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld:
- op 13 december 2017 tussen 17:15 uur en 23:00 is ingebroken in de woning van de aangever aan de [a-straat 1] ;
- bij deze inbraak zijn diverse voorwerpen weggenomen, waaronder sieraden, meerdere autosleutels, een kluis en twee paspoorten;
- de verdachte was de bestuurder van de Ford Fiësta die omstreeks 00.51 uur in de nacht van 13 december 2017 stapvoets langs de woning aan de [a-straat 1] reed;
- hij en medeverdachte [betrokkene 3] keken toen naar die woning;
- kort na de inbraak zijn, in aanwezigheid van de verdachte en medeverdachte [betrokkene 3] , in die auto enkele voor de bewezenverklaring redengevende voorwerpen aangetroffen, te weten twee paspoorten die op naam staan van [betrokkene 1] en [aangever] , de bewoners van de woning aan de [a-straat 1] ;
- de verdachte was toen samen met medeverdachte [betrokkene 3] die kennelijk diverse bij de inbraak ontvreemde goederen tot zijn beschikking had, aangezien om 21:56 uur met diens telefoon foto’s zijn verstuurd van autosleutels die zijn herkend als ontvreemd bij de inbraak;
- de verdachte stuurde de avond van de inbraak om 20:30 uur aan zijn stiefbroer via WhatsApp het bericht: “heb net wat kleins gepakt maar we moeten terug”;
- de verdachte heeft om 00:09 uur driemaal op die telefoon gezocht naar ‘inbraak’, ‘ [plaats] ’ en ‘13 december 2017’, welke informatie op dat moment enkel bekend was bij de familie waar was ingebroken, de politie en de daders;
- de verdachte heeft voor al deze omstandigheden geen aannemelijke verklaring gegeven.
13. Op grond van deze vaststellingen, waaronder begrepen de afwezigheid van een aannemelijke verklaring van de verdachte die onder meer voornoemde voor het bewijs van het tenlastegelegde redengevende omstandigheden zou kunnen ontzenuwen, heeft het hof mede overwogen dat het bericht: “ik heb net wat kleins gepakt maar we moeten terug” (i) een verwijzing inhoudt naar het daderschap van de verdachte en (ii) impliceert dat de verdachte in elk geval niet alleen heeft geopereerd. Het onder meer daarop gebaseerde oordeel van het hof dat sprake is van medeplegen acht ik, tegen de achtergrond dat er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte zijn gebleken, bepaald niet onbegrijpelijk. Ook als het verweer van de verdediging moet worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv, wat ik betwijfel, zijn in de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van het hof in voldoende mate de redenen opgegeven die tot afwijking van dat standpunt hebben geleid. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden. Uit het voorgaande volgt tevens dat de bewezenverklaring, ook in het licht van het verweer van de verdediging, naar de eis der wet voldoende met redenen is omkleed, inclusief het medeplegen. Volledigheidshalve memoreer ik dat voor een bewezenverklaring van medeplegen niet is vereist dat de verdachte zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht (zie hierboven randnummer 9).