Conclusie
Nummer23/03329 P
Het cassatieberoep
Het middel
De strafzaak
“medeplichtigheid bij het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel”.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Liander. Ik betaal op dit moment Liander terug. Liander heeft gedreigd mij privé af te sluiten en ik ben door die druk gezwicht. De vordering is ten onrechte.
De toelichting op het middel
geen kosten zijn die ten behoeve van het verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel zijn gemaakt”. De steller van het middel acht het oordeel dat aftrek achterwege kan blijven onvoldoende met redenen omkleed.
Het beoordelingskader
“kosten die in directe relatie staan tot het delict dat ten grondslag ligt aan de becijfering van het wederrechtelijk verkregen voordeel”, zijnde de formulering waarmee de Hoge Raad de hiervoor onder (1) bedoelde voorwaarde tot uitdrukking brengt, moeten die kosten worden gerekend die bespaard zouden zijn geweest als het delict dat in de voordeelberekening wordt betrokken, niet zou zijn gepleegd. [2] Met andere woorden, voor aftrek in aanmerking komen de kosten van goederen of diensten die rechtstreeks hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het wederrechtelijke voordeel waarop de ontnemingsmaatregel betrekking heeft. Niet vereist is dat het hierbij steeds gaat om ‘noodzakelijke kosten’, dat wil zeggen om kosten die onvermijdelijk waren.
De bespreking van het middel
geen kosten zijn die ten behoeve van het verkregen wederrechtelijk voordeel zijn gemaakt”.
onverplichtis overgegaan tot het treffen van de betalingsregeling en tot vergoeding van de uit de diefstal voortvloeiende schade. Ik merk terzijde nog op dat dit oordeel van het hof strookt met het door en namens de betrokkene ingenomen standpunt: de vordering van Liander is volgens de betrokkene “
ten onrechte”; de betrokkene is door Liander – onder dreiging met afsluiting van het elektriciteitsnet – gedwongen te betalen. Uit het onverplichte karakter van de betaling van schadevergoeding leidt het hof – kennelijk – af dat deze betaling geen kosten betreft die op de voet van artikel 36e lid 8 Sr voor aftrek in aanmerking komen.
in directe relatie staan totde verhuur van een gedeelte van het pand aan henneptelers. Het hof heeft die vraag met zoveel woorden ontkennend beantwoord (
“geen kosten (…) die ten behoeve van het verkregen wederrechtelijk voordeel zijn gemaakt”), maar dat oordeel m.i. niet toereikend gemotiveerd. De klacht is in zoverre terecht voorgesteld.