ECLI:NL:PHR:2024:1371

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
15 december 2024
Zaaknummer
22/04160
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met valse sleutel en witwassen in de zaak Rabobank Aalten

In deze zaak gaat het om de verdachte, geboren in 1980, die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2022 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden voor medeplegen van diefstal met een valse sleutel en witwassen. De diefstal vond plaats op 23 maart 2017 bij de Rabobank in Aalten, waarbij de medeverdachte, die werkzaam was bij de storingsdienst van de bank, een bedrag van € 98.880 heeft weggenomen. De medeverdachte heeft de diefstal in scène gezet door te doen alsof hij was overvallen. De verdachte en de medeverdachte hadden voorafgaand aan de diefstal meerdere keren contact met elkaar, wat duidt op een uitgedacht plan. Het hof heeft de verdachte veroordeeld op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en locatiegegevens van telefoons. De verdachte heeft cassatie aangetekend, waarbij hij drie klachten heeft ingediend over de deugdelijkheid van bewijsmiddelen en de bewezenverklaring van medeplegen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de eerste klacht faalt, maar dat de tweede klacht over schending van de inzendtermijn slaagt. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/04160

Zitting17 december 2024
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 27 oktober 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens onder 1 “
medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels” en onder 2 “
witwassen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J.S. Nan, advocaat in 's‑Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel bevat klachten over (1) de deugdelijkheid van een bewijsmiddel, (2) de bewezenverklaring van medeplegen en (3) denaturering van een getuigenverklaring. Het tweede middel gaat over een schending van de inzendtermijn.

De zaak

4. De zaak betreft een diefstal die is gepleegd in de Rabobank in Aalten . [medeverdachte] , de medeverdachte, was werkzaam bij de storingsdienst en tevens als waardetransporteur van de Rabobank. Na een storingsmelding heeft hij € 98.880 weggenomen uit de kluis van de bank in Aalten . Vervolgens heeft hij zijn eigen overval in scène gezet. Voorafgaand aan de diefstal heeft de medeverdachte meermalen gebeld met de verdachte. Uit locatiegegevens van de telefoon van de verdachte blijkt dat hij op de betreffende dag telkens in de buurt was van de medeverdachte. Ook was hij op hetzelfde moment als de medeverdachte in Doetinchem, waar de politie de medeverdachte achterin de laadruimte van zijn bedrijfsauto met tiewraps om zijn polsen heeft aangetroffen. Later verklaart een getuige de verdachte daar gezien te hebben met een grote tas met daarin iets ‘vierkants’ en de verdachte en de medeverdachte blijken na 23 maart 2017 allebei over veel geld te beschikken. Het hof heeft de verdachte voor het medeplegen van diefstal met een valse sleutel en witwassen veroordeeld.

Het eerste middel

5. Het eerste middel bevat een drietal klachten. Geklaagd wordt (1) dat het hof gebruik heeft gemaakt van een ondeugdelijk bewijsmiddel, (2) dat uit de bewijsvoering niet blijkt dat de verdachte met de medeverdachte een plan heeft uitgedacht om de diefstal te plegen en (3) dat het hof de inhoud van een getuigenverklaring heeft gedenatureerd. Alle klachten hebben betrekking op de onder 1 ten laste gelegde diefstal met een valse sleutel.

De bewijsconstructie van het hof

6. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezen verklaard dat:
“1. hij op 23 maart 2017 te Aalten , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen een bedrag van ongeveer 98.880 euro, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de Rabobank (filiaal Aalten gelegen aan de Hofstraat 6 ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die hoeveelheid geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een of meer valse sleutels, door gebruikmaking van een of meer toegangscodes en/of gebruikmaking van een of meer kluissleutels tot welk gebruik verdachte en/of zijn mededaders niet gerechtigd waren;”
7. De bewezenverklaring berust op de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de aanvulling op het arrest en naar de inhoud waarvan ik verwijs. Voor de beoordeling van het eerste middel zijn de bewijsmiddelen 15 en 33 van belang. Deze neem ik hier om die reden wel op:
“15.een proces-verbaal van aangifte, ZD p. 443-447, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als de op 23 maart 2017 afgelegde verklaring van aangever [medeverdachte] :
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd bij plaats delict, tussen donderdag 23 maart 2017 te 13:30 uur en donderdag 23 maart 2017 te 15:40 uur:
Ik doe aangifte van vrijheidsbeneming, ik ben tijdens mijn werk klemgereden, onder dwang van twee mannen met beide een vuurwapen, uitgestapt en achterin de laadruimte van de auto gezet, hier ben ik gekneveld.
Ik reed over de A12 richting de A18. Ik ben de A18 afgereden en aan het einde ben ik rechtsaf de N18 opgereden. Ik ben vervolgens de N318, Oostelijke Rondweg opgereden, in de richting van Aalten . Op de Oostelijke Rondweg richting Aalten reed ik onder een viaduct door. Vrij kort daarna zag ik een zwarte Audi A6 Stationmodel met een Duits kenteken. Ik zag dat deze Audi voor mij tot stilstand kwam. Ik ben zelf op de rijbaan tot stilstand gekomen.
Ik omschrijf deze beide personen als volgt: persoon 1, hij droeg een zwarte broek. Hij droeg een donkere jas, tegen het zwarte aan.
Ik omschrijf persoon 2 als volgt: Hij was helemaal in het zwart gekleed. Hij droeg een broek die op een spijkerbroek leek. De jas was zwart, glad gewatteerd en had geen capuchon. Hij droeg een zwarte bivakmuts.
Ik werd schuin naar de rechter achterzijde van de laadruimte van de Caddy geduwd, daarmee bedoel ik de zijde aan de passagierskant. De slanke man is bij mij in de laadruimte gegaan. Onverwacht werd er een donkere zak over mijn hoofd heengetrokken.
Voor mijn gevoel zijn we vooruit weggereden en niet omgedraaid. Na ongeveer 10 minuten rijden kwamen we tot stilstand. Toen hoorde ik een van de deuren open gaan, dit was niet de schuifdeur. Ongeveer 5 minuten later hoorde ik de deur weer dicht gaan. Ik voelde dat we weer gingen rijden. Voor mijn gevoel was dit een lange rit, wel drie kwartier tot een uur.
De mannen hebben mij hebben mij niet naar de codes gevraagd om een pinautomaat of
waarderuimte te openen.
33.een proces-verbaal van bevindingen, ZD p. 539-540, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als het relaas van verbalisant [verbalisant] , d.d. 12 april 2017:
Op 06-04-2017 confronteerde ik de getuige [betrokkene 1] met een fotoselectie van 12 personen.
Ik vroeg aan de getuige: Bevond de door u bedoelde persoon zich in de selectie?
De getuige antwoordde: Ja, ik denk het wel, omdat ik foto zeven het meest erop vind lijken.
Na afloop van de confrontatie deelde de confrontatieleider mij mee dat in de genoemde selectie de foto van de betrokkene [verdachte] op plaats 7 stond.”
8. Het hof heeft de bewezenverklaring als volgt gemotiveerd:
“ [medeverdachte] is op 23 maart 2017 voor zijn werkgever G4S in een bedrijfsauto (Volkswagen Caddy) op pad gegaan om storingen aan geldautomaten te verhelpen. Tot de dienstuitrusting van [medeverdachte] behoorden toegangssleutels tot de verschillende banken, diensttelefoon, een werk-tablet, en een MUMO (alarmknop). [medeverdachte] had verder een privé-telefoon bij zich, die uit stond, en een kleine zwarte telefoon.
Normaal gesproken voerde [medeverdachte] geldwaardetransporten uit, maar sinds enige tijd vroeg hij storingsdiensten aan en benaderde hij collega’s om storingsdiensten over te nemen. Zo ook dus op 23 maart 2017.
Via zijn werk-tablet krijgt [medeverdachte] om 13.06 uur de melding van een storing bij de Rabobank in Aalten binnen en de opdracht om daarheen te gaan. Deze Rabobank kent geen camerabewaking in de ruimte waarin zich de geldautomaten bevinden; [medeverdachte] was al meerdere malen bij deze bank geweest voor werkzaamheden. Alleen [medeverdachte] en de medewerker die bij G4S de storingen naar de monteurs uitzet, [betrokkene 2] , weten van deze opdracht. De melding wordt om 13.07 uur geaccepteerd. De bedrijfsauto van [medeverdachte] en de daarin aanwezige tablet en MUMO bewegen zich vervolgens blijkens camerabeelden (Caddy), zendmastgegeven (tablet) en een controlebericht (Mumo) naar Aalten . Van 14.07 tot 14.16 uur geeft de tablet een GPS-signaal af op de locatie van de Rabobank in Aalten . Om 14.08 uur wordt de toegangsdeur van de kluis van de Rabobank in Aalten geopend, en om 14.15 uur weer gesloten; er is een bedrag van € 98.880,- weggenomen. Om 15.04 uur geeft de tablet een signaal af in Doetinchem; de Caddy wordt dan ook gezien door een getuige. Om 15.19 uur zet [medeverdachte] zijn privé-telefoon aan en alarmeert zijn werkgever. Hij stelt te zijn overvallen door twee personen in een zwarte Audi A6 in de omgeving van Varsseveld, in de laadruimte van de Caddy te zijn gezet (samen met een van de beide overvallers) waarbij een vuilniszak losjes over zijn hoofd werd getrokken, te zijn gekneveld, waarna hij langdurig is rondgereden, waarbij de auto tenminste één maal is gestopt voor een langere periode. Om 15.30 uur treft de politie [medeverdachte] aan in de Caddy, met tiewraps rond de polsen.
[medeverdachte] heeft verklaard op de N318 in Varsseveld te zijn overvallen. Op camerabeelden van een bedrijf gelegen aan de N318 ( [A] ) passeert op enig moment de Caddy van [medeverdachte] en ook een aantal andere voertuigen. [medeverdachte] heeft verklaard dat de auto van de (beweerde) overvallers zijn auto blokkeerde. Op de camerabeelden van [A] zijn geen rijbewegingen te zien die passen bij een blokkade op een van de weghelften. Daarnaast heeft geen enkele automobilist melding gemaakt van een ontvoering of overval, ook niet na diverse oproepen waarin getuigen verzocht werden zich te melden. Er is verder gesproken met een vrachtwagenchauffeur die achter [medeverdachte] reed op de N318. Deze heeft rond het tijdstip van het passeren van de Caddy van [medeverdachte] niets bijzonders waargenomen.
Uit de GPS-coördinaten van de tablet blijkt dat [medeverdachte] op het traject N318 van de overval tussen 13.46.08 uur en 13.49.07 uur een afstand van 3 kilometer afgelegd heeft. Uit het proces-verbaal van bevindingen rijroute blijkt dat het niet mogelijk is om binnen die tijd de route af te leggen en daarnaast overvallen te worden, gelet op een tijdsduur van minimaal 32 seconden die benodigd is voor de door [medeverdachte] beschreven overval. [betrokkene 2] heeft verder verklaard dat de auto van [medeverdachte] blijkens diezelfde tablet niet stil heeft gestaan op het traject.
Er zijn geen stofverstoringen waargenomen tijdens forensische onderzoeken van de auto van [medeverdachte] . Het verpakkingsmateriaal dat zich rechts in de laadruimte van de auto bevond was niet beschadigd of ingedeukt, terwijl [medeverdachte] heeft verklaard dat één van de (beweerde) overvallers daar zat. De vuilniszak die [medeverdachte] zegt te hebben gedragen tijdens zijn vrijheidsbeneming was (nagenoeg) droog van binnen en van buiten, en op een enkele plek na is geen vocht waargenomen, als te verwachten zou zijn na het 1,5 uur over het hoofd dragen van (en dus uitademen in) een vuilniszak. De vuilniszak zat daarnaast nog deels dicht (aan elkaar geplakte helften als gevolg van de wijze van verpakken in een rol).
Bij de reconstructie bleek dat de auto van [medeverdachte] van binnenuit eenvoudig te openen was, terwijl [medeverdachte] heeft beweerd dat hij de deur niet zelf kon openmaken.
De auto van [medeverdachte] is om 14.01 uur in Aalten op camerabeelden te zien als deze op de Bocholtsestraat rijdt richting de Rabobank. Op de beelden is een blanke man op de bijrijdersstoel te zien, met witte bovenkleding en een korte mouw. De bovenkleding van G4S is wit. [medeverdachte] droeg die dag een wit shirt met korte mouwen. [medeverdachte] heeft verklaard dat zijn overvallers donkere kleding droegen. De auto met dezelfde inzittende is weer op camerabeelden van 14.18 uur te zien, na het tijdstip van de diefstal.
[medeverdachte] heeft zijn MUMO-alarm niet gebuikt toen de overvallers op hem afkwamen, terwijl hij weet hoe dat alarm gebruikt moet worden. Het MUMO-alarm is blijkens een controlesignaal om 14.03 uur in Aalten en wordt daarna uitgezet.
[medeverdachte] heeft verklaard geen codes en dergelijke aan de overvallers te hebben gegeven. Om in de kluisruimte en de kluis van de pinautomaat van de Rabobank te komen is kennis van zaken nodig, zijn diverse codes nodig en moet een specifieke procedure worden doorlopen. Om 14.04 uur wordt de openingscode voor de kluisruimte aangevraagd via de tablet. De openingscode wordt naar de werktelefoon van [medeverdachte] gestuurd. Om 14.08 uur wordt de deur naar de kluisruimte geopend en het alarm uitgezet. Er zijn binnenin de kluisruimte geen foutieve (veiligheids-)handelingen verricht. Om 14.10 uur wordt de kluisdeur geopend en om 14.15 uur wordt de toegangsdeur afgesloten en vindt een correcte afmelding plaats. Om 14.16 uur wordt het alarm correct ingeschakeld. Medewerkster [betrokkene 3] van de Rabobank heeft gewone geluiden van werkzaamheden gehoord. Er is niets bijzonders rond de pinautomaat waargenomen.
[medeverdachte] heeft op 23 maart 2017 - naast de beschikking over de diensttelefoon en zijn privé-telefoon - de beschikking over een kleine zwarte telefoon met nummer [telefoonnummer 1] . De verpakking van de simkaart wordt bij [medeverdachte] thuis aangetroffen. [verdachte] heeft de beschikking over telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Hij heeft verklaard zijn telefoon met dit nummer niet te hebben uitgeleend. Uit printgegevens van 23 maart 2017 blijkt dat deze telefoonnummers om 11.01 uur en om 11.07 uur contact met elkaar hebben. Het toestel van [medeverdachte] straalt op beide tijdstippen een zendmast aan in Duiven, het toestel van [verdachte] eerst ook in Duiven, en om 11.07 uur in Velp. Vervolgens hebben de toestellen driemaal contact als [medeverdachte] onderweg is. Na 11.20 uur is het nummer van [medeverdachte] niet meer in gebruik. Om 13.46 uur is de tablet van [medeverdachte] op de N318 in Varsseveld. De telefoon van [verdachte] is om 13.45 uur ook in Varsseveld. Hij heeft op dat tijdstip met zijn ex-schoonmoeder [betrokkene 4] gebeld. Na dit tijdstip zijn nog meerdere momenten vast te stellen waarop de telefoon van [verdachte] en de iPad van [medeverdachte] zeer dicht bij elkaar in de buurt waren.
Om 15.09 uur straalt de telefoon van [verdachte] een mast aan nabij De Gaarde in Doetinchem. Dit is de plaats waar de auto van [medeverdachte] wordt aangetroffen. De tablet van [medeverdachte] straalt om 15.04 uur dezelfde locatie aan. Op deze plaats bij de auto ziet getuige [betrokkene 1] rond 15.00 uur een man, die donkere kleding draagt en een big shopper bij zich heeft. De tas lijkt zwaar en er zit iets vierkants in. Het signalement van [verdachte] past bij het signalement dat getuige [betrokkene 1] opgegeven heeft van de man bij de auto. Getuige [betrokkene 1] heeft bij een fotoconfrontatie verklaard bijna zeker te weten dat de persoon op foto 7 - [verdachte] - de man is die ze heeft gezien.
[medeverdachte] heeft zijn privé-telefoon (met nummer eindigend op [telefoonnummer 3] ) aangezet om 15.19 uur. Hij heeft daarmee zijn werkgever gebeld om te vertellen dat hij overvallen was. Hij had deze telefoon ‘s ochtends om 10.38 uur uitgezet.
[verdachte] had naast de telefoon met nummer [telefoonnummer 2] ook een telefoon met nummer [telefoonnummer 4] . Dit laatste nummer stond uit tot 23 maart 15.35 uur. [verdachte] heeft hier geen verklaring voor kunnen geven.
[medeverdachte] en [verdachte] hebben over de telefoons met de nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] in een later stadium verklaard dat zij deze gebruikten in verband met wietteelt of handel. Dit is echter op geen enkele manier aannemelijk geworden.
[verdachte] heeft voor de dag van 23 maart 2017 verklaringen gegeven die niet kloppen. Hij heeft verklaard een hogedrukspuit te hebben teruggebracht naar [medeverdachte] en zijn vrouw in Arnhem. Dit klopt niet met de printgegevens van zijn telefoon. Verder heeft [verdachte] verklaard dat hij op 23 maart 2017 niet buiten Arnhem is geweest. Zijn telefoonnummer [telefoonnummer 2] straalt echter op diverse momenten tussen 13.45 uur en 14.19 uur masten in Aalten aan. Hij heeft met dit nummer ook telefonisch contact gehad met zijn ex-schoonmoeder [betrokkene 4] . Het nummer van [betrokkene 4][D.A. Ik begrijp hier en hierna: [betrokkene 4] ]
verplaatst zich op 23 maart 2017 na 13.45 uur vanuit Arnhem naar Doetinchem. [betrokkene 4] heeft verklaard dat zij een keer [verdachte] heeft opgehaald op zijn verzoek, waarschijnlijk in Doetinchem.
Thuis bij [verdachte] zijn zwarte tiewraps aangetroffen die soortgelijk zijn aan de tiewraps waarmee [medeverdachte] is vastgebonden. Zij waren op dezelfde manier aan elkaar vastgemaakt als de tiewraps waarmee [medeverdachte] was vastgemaakt.
[medeverdachte] en [verdachte] blijken na 23 maart 2017 over veel geld te beschikken. Hoewel [medeverdachte] schulden had rond een bedrag van € 60.000,- heeft hij in mei en juni een bank, een bed en een auto aangeschaft en deze grotendeels contant betaald.
[verdachte] heeft onder meer nieuwe meubels en een televisie aangeschaft. Bij de doorzoeking van zijn huis wordt ruim € 4.000.- aan contant geld gevonden. Via de rekening van de dochter van zijn betalingen verricht voor in totaal ruim € 6.700,-. Dit terwijl hij nagenoeg geen saldo had op zijn betaal- en spaarrekeningen.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de diefstal van het geldbedrag. Er was daarbij sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] . Verdachte is - zo leidt het hof uit het voorgaande af - volgens een door hem en (in ieder geval ook door) [medeverdachte] uitgedacht plan met [medeverdachte] naar Aalten gereden, en heeft na de diefstal de buitgemaakte 98.880 euro vanuit Doetinchem veiliggesteld.”

De toelichting op het eerste middel

9. Met de eerste deelklacht wordt naar voren gebracht dat bewijsmiddel 15, de aangifte van de medeverdachte, een ondeugdelijk bewijsmiddel is omdat het hof de inhoud van die aangifte kennelijk als ‘onwaar’ heeft aangemerkt. Een verklaring van een medeverdachte kan volgens de steller van het middel alleen voor het bewijs worden gebruikt als deze door de rechter als waar wordt bestempeld.
10. De tweede deelklacht heeft betrekking op de overweging dat “
er (…) sprake [was] van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte]” en van een door de verdachte “
en (in ieder geval ook door) [medeverdachte] uitgedacht plan”. De steller van het middel brengt naar voren dat de bewijsmiddelen hiervan geen blijk geven.
11. Met betrekking tot de derde deelklacht betoogt de steller van het middel dat het hof de verklaring van de getuige [betrokkene 1] heeft gedenatureerd nu daaruit niet volgt dat zij “
heeft verklaard bijna zeker te weten” dat de persoon op foto nr. 7 de man is die zij heeft gezien.

Het beoordelingskader

De ‘redengevendheid’ van bewijsmiddelen
12. Op grond van artikel 359 lid 3 Sv geldt de eis dat de rechter die over de feiten oordeelt de bewezenverklaring doet steunen op bewijsmiddelen waarin de feiten en omstandigheden zijn opgenomen die (naar het oordeel van de rechter) reden geven voor de bewezenverklaring. [1] De rechter beslist in dit verband wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. [2] Het voorgaande betekent dat een bewijsmiddel waarvan de rechter de inhoud onaannemelijk of ongeloofwaardig acht, in principe niet tot het bewijs kan dienen en dus (in beginsel) ook niet in de verzameling van gebezigde bewijsmiddelen moet worden opgenomen. [3]
De denaturering van verklaringen
13. Indien de rechter – in weerwil van de bedoeling van degene die een mededeling heeft gedaan – aan die mededeling een wezenlijk andere betekenis of strekking geeft, wordt het verbod van denaturering geschonden. Zodanige schending doet zich echter niet voor indien de rechter bij de weergave van die mededeling – onder correctie van de bewoordingen waarin zij oorspronkelijk is vervat – daaraan de juiste, in essentie bedoelde betekenis of strekking geeft. [4]
De bespreking van de eerste deelklacht: het gebruik van een valse aangifte tot het bewijs
14. Zoals gezegd komt de klacht op tegen het gebruik van de verklaring van [medeverdachte] (de medeverdachte) tot het bewijs. Het hof heeft de aangifte van de [medeverdachte] als zou hij zijn overvallen en beroofd van het geld inderdaad als bewijsmiddel 15 tot het bewijs gebezigd, hoewel het hof de inhoud van die aangifte kennelijk als ‘vals’ (onwaar) heeft bestempeld. Het hof heeft namelijk geen geloof gehecht aan [medeverdachte] lezing dat hij overvallen zou zijn. De aangifte van [medeverdachte] draagt aldus bezien niet bij aan het bewijs van het bewezen verklaarde.
15. Niettemin kan uit de bewijsmiddelen, beschouwd in samenhang, wel worden afgeleid welke bewijsbetekenis het hof aan bewijsmiddel 15 heeft gegeven. De aangifte, hoewel vals, is door het hof aangemerkt als redengevend voor de bewezenverklaring, in die zin dat daarmee wordt vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte van plan waren het te doen lijken alsof het buitgemaakte geld gestolen zou zijn terwijl de verdachte dat geld in werkelijkheid zou veiligstellen. Het bewijsmiddel heeft zodoende een ondersteunende functie voor het oordeel van het hof dat de verdachte en de medeverdachte een (vooropgezet) plan hadden om ongestraft weg te komen met de diefstal. Daarmee geeft dit bewijsmiddel ook steun aan de bewezenverklaring van medeplegen van diefstal.
16. De eerste deelklacht faalt.

De bespreking van de tweede deelklacht: het bewijs van het vooropgezette plan

17. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte op 23 maart 2017 ter uitvoering van een – samen met de medeverdachte – uitgedacht plan vrijwel gelijktijdig met de medeverdachte naar Aalten is gereden en het geld dat de medeverdachte daar heeft buitgemaakt vervolgens vanuit Doetinchem heeft veiliggesteld. Bij dit oordeel neemt het hof – samengevat – de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
(i) voorafgaand aan de diefstal hebben de verdachte en de medeverdachte meerdere keren telefonisch contact;
(ii) de verdachte bevindt zich gedurende de dag telkens op dezelfde plekken als de medeverdachte;
(iii) rond 14 uur neemt de medeverdachte een bedrag van € 98.880 weg uit de kluis van de Rabobank in Aalten ;
(iv) iets na 15 uur zijn de verdachte en de medeverdachte op dezelfde plek in Doetinchem waarna het geld uit de auto van de medeverdachte is verdwenen;
(v) om ongeveer 15 uur ziet een getuige een man met het signalement van de verdachte bij de auto van de medeverdachte;
(vi) de man droeg een big shopper die zwaar leek en waar iets ‘vierkants’ in zat.
18. Bij gebreke van een plausibele alternatieve verklaring, heeft het hof kunnen oordelen dat de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden blijk geven van een gecoördineerde operatie. Hieruit kon het hof opmaken dat de verdachte en de medeverdachte onderling overleg hebben gehad over een plan van aanpak voor het plegen van de diefstal.
19. De tweede deelklacht faalt.

De bespreking van de derde deelklacht

20. Het hof heeft overwogen dat de getuige bij een fotoconfrontatie heeft verklaard “
bijna zeker te weten dat de persoon op foto 7 – [verdachte] – de man is die ze heeft gezien.” Uit bewijsmiddel 33 volgt dat de getuige op de vraag of de zich door haar bedoelde persoon zich in de selectie bevond heeft geantwoord “
Ja, ik denk het wel, omdat ik foto zeven het meest erop vind lijken.
21. Mijns inziens wijkt de weergave van de verklaring van de getuige in de bewijsoverweging niet dermate af van de formulering in bewijsmiddel 33 dat het hof daaraan een wezenlijk andere betekenis heeft gegeven dan de getuige voor ogen heeft gestaan. Voor zover de klacht betrekking had op de enigszins voorzichtige wijze waarop de getuige zich uitdrukt, merk ik op dat het hof dat voldoende tot uitdrukking heeft gebracht door het gebruik van het woord ‘bijna’.
22. De derde deelklacht faalt.

Het tweede middel

23. Het tweede middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
24. Namens de verdachte is op 9 november 2022 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 24 november 2023 bij de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden met ruim vier maanden overschreden. Het middel klaagt daarover terecht.
25. Verder merk ik ambtshalve op dat de termijn van twee jaren na het instellen van het cassatieberoep niet is gehaald. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.

Slotsom

26. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt.
27. Andere ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
28. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BAO042
2.HR 5 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1413; A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers,
3.HR 17 augustus 2019, ECLI:NL:HR:2019:1358, rov. 2.3., en zie HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3442. Wat betreft de verklaring van de verdachte ligt dit anders als de rechter oordeelt dat deze kennelijk leugenachtig is. In dat geval wordt niet zozeer die verklaring, maar de leugenachtigheid ervan tot het bewijs gebruikt.
4.Een voorbeeld van denaturering is te vinden in HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6386. De verdachte werd veroordeeld wegens (onder meer) verkrachting. Als bewijsmiddel was als verklaring van de verdachte opgenomen dat hij zijn hand bij de ‘lies’ van het slachtoffer wilde brengen, terwijl uit het proces-verbaal bleek dat hij had gezegd dat hij haar met zijn hand bij de ‘les’ wilde brengen. De Hoge Raad casseerde.