2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 november 2010 is door de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van moord. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte naar de woning is gegaan om zijn spullen op te halen in de wetenschap dat het slachtoffer niet thuis was; eenmaal binnen bleek dat hij de woning niet kon verlaten omdat de deur op slot zat, reden waarom hij zich genoodzaakt zag daar te wachten; toen het slachtoffer thuiskwam bleef het "angstvallig stil" beneden waardoor de verdachte het idee kreeg mogelijk in de val gelokt te worden; uit angst heeft hij de messen gepakt en is naar beneden gelopen, waar hij door het slachtoffer met een spijkertrekker werd aangevallen en in een tijdsbestek van enkele seconden het slachtoffer tweemaal met de messen heeft gestoken. Volgens de raadsman is er geen sprake van voorbedachte raad en kan moord derhalve niet worden bewezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken alsmede uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 november 2010 stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is op 2 juli 2008 rond 21:00 uur naar de woning gegaan en via het balkon van de buren van nummer [1] binnengekomen. De verdachte heeft boven in de woning de komst van het slachtoffer afgewacht. Toen het slachtoffer thuis kwam, heeft de verdachte een tweetal messen gepakt en vervolgens minstens tien minuten boven aan de trap staan wachten. Daarna is hij met de twee messen in zijn linkerhand naar beneden gegaan; daar heeft een confrontatie met het slachtoffer plaatsgevonden, waarbij de verdachte het slachtoffer met die messen heeft gestoken.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het slachtoffer een aantal vrienden mee had genomen naar huis niet aannemelijk; dit alleen al aangezien de verdachte naar eigen zeggen na thuiskomst van het slachtoffer tenminste tien minuten heeft staan luisteren bovenaan de trap en gedurende al die tijd niets heeft gehoord. Gezien het nachtelijke tijdstip waarop het slachtoffer was thuisgekomen, gecombineerd met de stilte daarna, lag het veeleer voor de hand om aan te nemen dat het slachtoffer na thuiskomst naar bed was gegaan. Dat dit waarschijnlijk ook het geval is geweest, kan worden afgeleid uit het feit dat het slachtoffer later slechts in zijn onderbroek gekleed is aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard aanvankelijk rustig en vervolgens stampend de trap af te zijn gegaan, naar hij zegt om het slachtoffer af te schrikken. Het hof acht deze reden voor het stampen van de verdachte niet aannemelijk. Als de verdachte bang zou zijn geweest voor het slachtoffer zou het veeleer in de rede hebben gelegen dat hij zich zo stil mogelijk had gehouden om ongezien weg te kunnen komen via de voordeur. Hij had naar eigen zeggen bij het afdalen van de trap immers al gezien dat de sleutel inmiddels in het slot van de voordeur stak. Het stampen van de verdachte op de trap wijst er naar het oordeel van het hof op dat de verdachte bewust de confrontatie heeft opgezocht met het slachtoffer.
Hoewel het hof het zeer wel mogelijk acht dat het slachtoffer door het stampen van de verdachte op de trap gealarmeerd is geraakt en wellicht op dat moment een spijkertrekker heeft gepakt om zich tegen een eventuele aanval van een voor hem onverwachte bezoeker te kunnen verweren, acht het hof het, gelet op het ontbreken van (ernstige) verwondingen anders dan enkele schaafwondjes aan de hand van de verdachte waarmee hij - alweer naar eigen zeggen - een slag van de spijkertrekker tegen zijn hoofd heeft afgeweerd, niet aannemelijk dat het slachtoffer de verdachte heeft geslagen met de spijkertrekker.
Ook het feit dat de verdachte ervoor heeft gekozen om niet eens te proberen de woning te verlaten via dezelfde weg als waarlangs hij gekomen was, wijst erop dat hij een confrontatie met het slachtoffer niet uit de weg is gegaan.
Op grond van het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg en dat dit handelen niet is ingegeven door een ogenblikkelijke gemoedsbeweging door een onverhoedse aanval van de zijde van het slachtoffer. Tenminste vanaf het moment dat de verdachte met twee messen in de hand luidruchtig van de trap naar beneden liep, terwijl hij van daaruit de sleutel in het slot kon zien zitten en het latere slachtoffer zich toen niet in het halletje bij de voordeur bevond, moet dat voornemen bij hem aanwezig zijn geweest. Hierbij heeft het hof tevens acht geslagen op hetgeen de verdachte vlak na zijn aanhouding uit eigen beweging tegen de verbalisanten die transporteerden, heeft gezegd: "Ik hoop dat hij doodgaat!" en "Als hij niet dood is, [slachtoffer], dan kom ik na zeven jaar terug, dan pak ik hem opnieuw, dan vermoord ik hem alsnog" (zie het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2008, p.39). Hoewel uit deze uitlatingen alléén niet de voorbedachte raad kan worden afgeleid, passen zij eerder bij een zojuist ondernomen doelbewuste poging het slachtoffer om het leven te brengen dan bij het hebben gehandeld uit angst voor, dan wel ten verwere tegen, een aanval van het slachtoffer.
Naar het oordeel van het hof is vast komen te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Het hof acht alles in aanmerking genomen dan ook bewezen dat er bij de verdachte sprake was van opzet en voorbedachte raad om het slachtoffer van het leven te beroven."