Conclusie
1.Feiten en procesverloop
Pammeren
Hotel Alpenhof [3] (rov. 3.7), heeft het hof vervolgens, voor zover in cassatie van belang, overwogen:
2.Bespreking van het cassatiemiddel
Pammeren
Hotel Alpenhof, waarin is overwogen dat het bij de toepassing van art. 17 Verordening Brussel I-bis gaat om de vraag of de ondernemer, blijkens zijn activiteiten, de wil heeft gehad zijn activiteiten op bepaalde lidstaten te richten. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat daarbij niet relevant is dat de activiteiten van Alpbacher Bergbahn neerkomen op de exploitatie van transport- en kabelbanen binnen het skigebied en het prepareren van skipisten, omdat dit niet uitsluit dat de exploitatie van het skigebied een activiteit met een internationaal karakter betreft. De exploitatie van transport- en kabelbanen binnen het skigebied en het prepareren van de skipisten zijn slechts hulpmiddelen voor de exploitatie van het skigebied en zijn slechts ondersteunend om liftpassen aan buitenlandse toeristen te kunnen verkopen. Het ligt in de aard van een skigebied dat deze zich richt op internationale toeristen en daarmee ook op Nederlandse toeristen. Onjuist is het oordeel van het hof dat de omstandigheid dat het skigebied toeristen uit andere lidstaten ontvangt, waaronder uit Nederland, niet volstaat om aan te nemen dat de activiteiten van Alpbacher Bergbahn mede waren gericht op Nederland. Het hof heeft miskend dat het feit dat Alpbacher Bergbahn een website onderhield die ook voor Nederlandse toeristen toegankelijk was, duidt op internationale ondernemingsactiviteiten en het rechtstreeks ontplooien van commerciële activiteiten, ook in Nederland, aldus het onderdeel.
Pammeren
Hotel Alpenhofaandacht besteed aan het gebruik van een website door de ondernemer. Het HvJEU heeft overwogen dat het erom gaat of de ondernemer, blijkens zijn activiteiten, de wil heeft gehad om zijn activiteiten op een bepaalde lidstaat te richten. Dat is duidelijk wanneer hij in die lidstaten reclame maakt op ‘klassieke wijze’ via bijvoorbeeld pers, radio en televisie, maar die wil is niet steeds aanwezig wanneer hij reclame maakt via internet. Het HvJEU heeft overwogen:
Pammeren
Hotel Alpenhofoverwogen dat het vermelden van een e-mailadres, het geografische adres, of een telefoonnummer zonder internationaal kengetal daarvoor geen aanwijzingen vormen:
Mühlleitnerheeft het HvJEU verder verduidelijkt dat het voor de toepassing van art. 15 lid 1, onder c. Verordening Brussel I (thans art. 17 lid 1, onder c, Verordening Brussel I-bis) niet nodig is dat de consument zijn overeenkomst op afstand heeft gesloten. [11] Dit kan volgens het HvJEU echter wel een aanwijzing vormen dat de overeenkomst verband houdt met een activiteit die is gericht op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Ook als de consument op afstand contact heeft opgenomen met de ondernemer, dan vormt dat aan aanwijzing. [12] In het arrest
Emrekheeft het HvJEU verduidelijkt dat art. 15 lid 1, onder c, Verordening Brusssel I (thans art. 17 lid 1, onder c, Verordening Brussel I-bis) niet vereist dat er een causaal verband bestaat tussen het middel – een website – dat wordt gebruikt om de commerciële of beroepsactiviteit te richten op de lidstaat waar de consument woont, en het sluiten van de overeenkomst met deze consument. Wel vormt ook het bestaan van een dergelijk causaal verband een aanwijzing dat de overeenkomst verband houdt met een dergelijke activiteit. [13]
Emrekbenadrukt dat sprake is van een niet-uitputtende opsomming van aanwijzingen die de nationale rechter kunnen helpen bij het beoordelen of is voldaan aan de voorwaarde van een op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft gerichte activiteit. [14] Het is aan de nationale rechter om de omstandigheden waarin de consumentenovereenkomst is gesloten globaal te beoordelen, om op basis van het bestaan of het ontbreken van aanwijzingen die al dan niet voorkomen in die niet-uitputtende opsomming, te beslissen of art. 17 lid 1, onder c, Verordening Brussel I-bis van toepassing is. [15] Het HvJEU heeft in het arrest
Grubergeoordeeld dat bij een tweeledig doel van de overeenkomst – deels beroepsmatig en deels niet-beroepsmatig – het voordeel van de twijfel in beginsel moet uitgaan naar de persoon die zich op de hoedanigheid van consument beroept, als op grond van de objectieve omstandigheden uit het dossier niet rechtens genoegzaam kan worden aangetoond dat in niet-onbelangrijke mate een beroepsmatig doel werd nagestreefd. [16] Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat het voor de nuttige werking van de bevoegdheidsregels inzake door consumenten gesloten overeenkomsten noodzakelijk is dat de consument het voordeel van de twijfel verkrijgt voor
alleomstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst. [17]
Pammeren
Hotel Alpenhofvolgt dat het internationale karakter van de betrokken activiteit, zoals bij bepaalde toeristische activiteiten, een relevante omstandigheid kan zijn. In dat licht is niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof de aard van de activiteiten van Alpbacher Bergbahn in zijn beoordeling heeft betrokken. Uit het oordeel van het hof volgt ook niet dat het zou hebben miskend dat de exploitatie van een skigebied is gericht op het aantrekken van buitenlandse toeristen en daarmee een internationaal karakter heeft. Het hof heeft immers uitdrukkelijk onder ogen gezien dat het skigebied toeristen uit andere lidstaten, waaronder Nederland, ontvangt en dat Alpbacher Bergbahn een website onderhield die voor deze buitenlandse, waaronder Nederlandse, toeristen toegankelijk was. In wezen komt het oordeel van het hof erop neer dat het enkele feit dat Alpbacher Bergbahn haar activiteiten (mede) richtte op het
buitenland, althans dat het voor buitenlanders (waaronder Nederlanders) mogelijk was om haar website te raadplegen en ter plaatse een skipas aan te schaffen, nog niet volstaat om aan te nemen dat zij haar activiteiten ook specifiek richtte op
Nederland. Uit art. 17 lid 1, onder c, Verordening Brussel I-bis volgt dat activiteiten gericht moeten zijn
op die lidstaatof
op meerdere lidstaten met inbegrip van die lidstaat. Daaruit volgt dat het niet voldoende is dat activiteiten zich richten op het buitenland in het algemeen. Vereist is daarentegen dat de activiteiten zich (mede) richten op de specifieke lidstaat waar de consument woont, of op een specifieke groep (lid)staten, waaronder de lidstaat waar de consument woont. Dit vereiste strookt ook met de doelstelling van de verordening dat de bevoegdheidsregels voorspelbaar moeten zijn. Een andere opvatting zou immers meebrengen dat Alpbacher Bergbahn kan worden aangesproken voor de gerechten van elke lidstaat waar (toevallig) een consument de website van Alpbacher Bergbahn raadpleegt en vervolgens besluit om het skigebied van Alpbacher Bergbahn te bezoeken. Dit laatste zou ook in strijd zijn met de benadering van het HvJEU in het arrest inzake
Pammeren
Hotel Alpenhof, waarin het enkele feit dat een website vanuit Nederland toegankelijk is, niet volstaat om aan te nemen dat activiteiten op Nederland worden gericht. Het oordeel van het hof geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het onderdeel faalt dus.
andereprocedure, en dat Schatzbergbahn later van haar uitlating is teruggekomen. Tegen deze laatste overwegingen – die zelfstandig het oordeel van het hof kunnen dragen dat de wil om commerciële betrekkingen aan te knopen met consumenten in Nederland niet kan worden afgeleid uit de uitlating van Schatzbergbahn – zijn geen klachten gericht, zodat de klachten van het onderdeel reeds om die reden falen bij gebrek aan belang.