ECLI:NL:GHARL:2023:8700

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
200.315.282
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter bij vorderingen tegen Oostenrijkse exploitant skigebied na ongeval

In deze zaak heeft de familie hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van hun vorderingen tegen Alpbacher Bergbahn, een Oostenrijkse vennootschap. De zaak betreft een skiongeval dat plaatsvond op 7 maart 2019 in Oostenrijk, waarbij het slachtoffer, de echtgenoot van de echtgenote en vader van de kinderen, om het leven kwam. De familie houdt Alpbacher Bergbahn aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval en heeft in Nederland een procedure aangespannen. De kernvraag is of de Nederlandse rechter bevoegd is om over deze vorderingen te oordelen, gezien de locatie van het ongeval en de vestigingsplaats van de gedaagde partij.

Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, omdat de vordering niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening Brussel I-bis. De hoofdregel is dat partijen die woonplaats hebben in een lidstaat, voor de gerechten van die lidstaat moeten worden opgeroepen. De uitzonderingen voor consumentenovereenkomsten zijn niet van toepassing, omdat Alpbacher Bergbahn niet kan worden aangemerkt als een partij die commerciële activiteiten in Nederland ontplooide. Het hof heeft vastgesteld dat de activiteiten van Alpbacher Bergbahn zich uitsluitend in Oostenrijk afspelen en dat er geen aanwijzingen zijn dat zij zich op de Nederlandse markt richtte.

Daarnaast heeft het hof ook de argumenten van de familie over onrechtmatig handelen verworpen, omdat de schade voortvloeit uit een gebeurtenis die zich in Oostenrijk heeft voorgedaan. De conclusie van het hof is dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is en dat het hoger beroep van de familie niet slaagt. De familie wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Alpbacher Bergbahn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.315.282
zaaknummer rechtbank 397703
arrest van 17 oktober 2023
in de zaak van

1.[appellante1]

2. [appellant2]

3. [appellant3]

die allemaal wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisende partijen in de hoofdzaak en verwerende partijen in het incident
hierna: samen [de familie] en afzonderlijk [de echtgenote] , [de kinderen]
advocaat: mr. Z.J. Rittersma
tegen
de vennootschap naar Oostenrijks recht
Alpbacher Bergbahn Gesellschaft m.b.H. & Co. KG
die is gevestigd in Alpbach, Oostenrijk
en bij de rechtbank optrad als gedaagde partij in de hoofdzaak en eisende partij in het incident
hierna: Alpbacher Bergbahn
advocaat: mr. P. Oskam

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[de familie] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in incident dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 18 mei 2022 tussen partijen heeft uitgesproken [1] . Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep van 21 juli 2022, de memorie van grieven en de memorie van antwoord.

2.De kern van de zaak

2.1.
De vraag is of de Nederlandse rechter bevoegd is om over de vorderingen van [de familie] tegen het in Oostenrijk gevestigde Alpbacher Bergbahn te oordelen.
2.2.
Op 7 maart 2019 is [het slachtoffer] overleden bij een eenzijdig skiongeval op en naast een piste in Reith im Alpbachtal in Oostenrijk. [het slachtoffer] was de echtgenoot van [de echtgenote] en de vader van [de kinderen] . De piste waar het ongeluk heeft plaatsgevonden, ligt in een skigebied dat door Alpbacher Bergbahn wordt geëxploiteerd. [het slachtoffer] had (net als zijn gezin) een dag voor het ongeval aan de kassa van het skigebied een skipas gekocht om gebruik te kunnen maken van de skiliften van Alpbacher Bergbahn. [de familie] houdt Alpbacher Bergbahn aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval en heeft daarvoor in Nederland een procedure aanhangig gemaakt.
2.3.
In de hoofdzaak vordert [de familie] – na wijziging van eis en kort samengevat – dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat Alpbacher Bergbahn aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval op 7 maart 2019 en dat de rechtbank Alpbacher Bergbahn zal veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan [de familie] , en tot betaling van de proceskosten met wettelijke rente. [de familie] legt hieraan ten grondslag dat [het slachtoffer] met Alpbacher Bergbahn een overeenkomst tot het gebruik van het skigebied heeft gesloten en dat Alpbacher Bergbahn essentiële verplichtingen uit die overeenkomst niet is nagekomen, waardoor [het slachtoffer] van de piste is geraakt en vervolgens over de onbeveiligde rand van de piste is geschoten en dodelijk letsel heeft opgelopen. De schade die [de familie] heeft opgelopen is terug te voeren op de schending van de overeenkomst tussen [het slachtoffer] en Alpbacher Bergbahn, maar ook op de schending van de overeenkomst van [de familie] als zelfstandige contractanten met Alpbacher Bergbahn, aldus [de familie] . Naast de schending van de overeenkomsten is er volgens haar ook sprake van een onrechtmatige daad waardoor haar schade vergoed moet worden.
2.4.
De rechtbank heeft zich, na een daartoe strekkende incidentele vordering van Alpbacher Bergbahn, onbevoegd verklaard om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. De bedoeling van het hoger beroep van [de familie] is dat het hof zal beslissen dat de Nederlandse rechter wel bevoegd is en dat het hof de zaak zal verwijzen naar de rechtbank voor de verdere inhoudelijke behandeling van de zaak.

3.Het oordeel van het hof

[de familie] krijgt geen gelijk
3.1.
Het hof is net zoals de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om deze zaak te behandelen. Hierna zal worden uitgelegd hoe het hof tot deze beslissing komt.
Het toetsingskader van Verordening Brussel I-bis
3.2.
De vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegdheid toekomt, moet aan de hand van de Verordening Brussel I-bis [2] worden beantwoord. De rechter moet zich bij het onderzoek naar deze bevoegdheid niet beperken tot de stellingen van de eisende partij, maar moet acht slaan op alle hem ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en, in voorkomend geval, op de stellingen van de verwerende partij. Wel geldt in dit verband de beperking dat geen plaats is voor bewijslevering, zodat het bewijsaanbod van [de familie] wordt gepasseerd. [3] De internationale bevoegdheidsregels zijn in procesrechtelijke zin van openbare orde. [4]
3.3.
In artikel 4 Verordening Brussel I-bis is bepaald dat, onverminderd deze verordening, zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Gelet op deze hoofdregel dient Alpbacher Bergbahn in beginsel dus voor de Oostenrijkse rechter te worden opgeroepen.
3.4.
Op de hoofdregel van artikel 4 bestaat onder meer een afwijking ingeval van bepaalde consumentenovereenkomsten. Als sprake is van een overeenkomst die door een consument voor niet beroeps- of bedrijfsmatig gebruik is afgesloten, kan de consument op grond van artikel 18 lid 1 en artikel 17 lid 1 punt c Verordening Brussel I-bis zijn wederpartij ook oproepen voor het gerecht van zijn eigen woonplaats. Voor de toepasselijkheid van deze uitzondering is vereist dat de wederpartij commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en dat de overeenkomst onder die activiteiten valt. Deze uitzondering is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden (artikel 17 lid 3).
3.5.
Omdat artikel 17 lid 1 punt c Verordening Brussel I-bis een afwijking vormt van zowel de algemene bevoegdheidsregel van artikel 4 als de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 7 punt 1 onder a, moet deze afwijking noodzakelijkerwijs strikt worden uitgelegd. Verder moet worden bedacht dat in het systeem van deze verordening artikel 17 lid 1 punt c dezelfde plaats inneemt en dezelfde functie vervult van bescherming van de consument als zwakste partij als artikel 13, eerste alinea, punt 3, van het (EEG) Executieverdrag. Hoewel artikel 17 lid 1 punt c Verordening Brussel I-bis gericht is op de bescherming van de consument, betekent dit niet dat deze bescherming absoluut is. [5] Voor zover [de familie] in haar bezwaren tegen het vonnis een niet-restrictieve uitleg heeft bepleit, wordt zij daarin niet gevolgd.
Niet voldaan aan artikel 17 lid 1 punt c
3.6.
Partijen verschillen van mening over de vraag of is voldaan aan de voorwaarden van de bevoegdheidsgrond voor consumentenovereenkomsten. Alpbacher Bergbahn heeft onder meer aangevoerd dat de vordering van [de familie] niet is gebaseerd op een contractuele relatie tussen haar en Alpbacher Bergbahn en dat bovendien sprake is van een vervoerovereenkomst, zodat volgens haar ook daarom de artikelen 17 en 18 Verordening Brussel I-bis niet van toepassing zijn. Deze argumenten hoeven geen afzonderlijke bespreking. Er is in dit geval namelijk onvoldoende gebleken dat Alpbacher Bergbahn voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst in maart 2019 commerciële activiteiten ontplooide in Nederland of haar commerciële activiteiten richtte op (mede) Nederland zoals bedoeld in artikel 17 lid 1 punt c Verordening Brussel I-bis. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.7.
Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest in de gevoegde zaken Pammer en Alpenhof [6] overwogen dat het erom gaat of de ondernemer, blijkens zijn activiteiten, de wil heeft gehad om zijn activiteiten op bepaalde lidstaten te richten. Die wil kan tot uitdrukking komen doordat hij in die staten reclame maakt op “klassieke wijze”, via bijvoorbeeld pers, radio en televisie, maar die wil is niet steeds aanwezig wanneer hij reclame maakt via internet. Aangezien deze vorm van communicatie naar zijn aard een mondiaal bereik heeft, is reclame die een ondernemer op een internetsite maakt in beginsel in alle lidstaten en bijgevolg in de gehele Europese Unie toegankelijk, ongeacht de wil van de ondernemer om zich al dan niet te richten op consumenten buiten het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd. Er moet daarom bij internetuitlatingen worden onderzocht of de ondernemer de wil had om via zijn website commerciële betrekkingen aan te knopen met consumenten in een of meer andere lidstaten, waaronder de staat waar de consument woont. Het vermelden van een e-mailadres, het geografische adres of een telefoonnummer zonder internationaal kengetal vormen daarvoor geen aanwijzingen. De vermelding van de ondernemer dat hij zijn diensten of goederen aanbiedt in één of meerdere bij name genoemde lidstaten duidt daarentegen wel erop dat de ondernemer de wil heeft om met consumenten in een bepaalde lidstaat te contracteren. Andere aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld zijn:
het betalen voor een zoekmachineadvertentiedienst,
het internationale karakter van de betrokken activiteit, zoals bepaalde toeristische activiteiten,
de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal,
het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is of het gebruik van een neutrale topleveldomeinnaam,
routebeschrijvingen vanuit één of meerdere andere lidstaten naar de plaats waar de dienst wordt verricht,
de verwijzing naar een internationale clientèle dat is samengesteld uit klanten die in verschillende lidstaten woonplaats hebben, met name door de weergave van getuigenissen van deze klanten,
de mogelijkheid op de internetsite om een andere taal of andere munteenheid te gebruiken dan gebruikelijk in de staat waar de ondernemer is gevestigd.
3.8.
De feitelijke activiteiten van Alpbacher Bergbahn komen neer op de exploitatie van transport- en kabelbanen binnen het skigebied en het prepareren van de skipisten. Die activiteiten vinden naar de aard daarvan alleen plaats in Oostenrijk. Van het ontplooien van activiteiten in Nederland is dus geen sprake. Evenmin kan worden aangenomen dat de activiteiten (mede) op Nederland waren gericht. De omstandigheid dat het skigebied toeristen uit andere lidstaten ontvangt, waaronder uit Nederland, biedt daarvoor onvoldoende basis. Dat geldt ook voor het enkele feit dat Alpbacher Bergbahn een website (skijuwel.com) onderhield die voor deze (Nederlandse) toeristen toegankelijk was. In 2019 bestond niet de mogelijkheid om vanuit Nederland (al dan niet via genoemde website) op afstand een skipas aan te schaffen. [het slachtoffer] heeft zijn skipas ter plaatse in het skigebied gekocht. Hoewel de aanschaf op afstand op zich niet is vereist voor de toepassing van artikel 17 lid 1 punt c Verordening Brussel I-bis, kan de mogelijkheid hiervan wel een aanwijzing vormen dat commerciële activiteiten op een land gericht zijn. [7] Een dergelijke aanwijzing ontbreekt hier dus.
3.9.
Er is verder niet gebleken dat Alpbacher Bergbahn in of vóór 2019 op klassieke wijze reclame maakte in Nederland, zodat ook hieruit geen op Nederland gerichte commerciële activiteiten kunnen worden afgeleid. [de familie] heeft weliswaar gewezen op een aantal, deels Nederlandstalige, brochures en vakantiemagazines, maar Alpbacher Bergbahn heeft gemotiveerd weersproken dat deze brochures van haar afkomstig zijn. Er kan niet worden vastgesteld dat deze uitlatingen aan Alpbacher Bergbahn kunnen worden toegerekend. Daarnaast is relevant dat de website van Alpbacher Bergbahn zich begin 2019 niet in het bijzonder op Nederland richtte. Zo was deze website niet in het Nederlands te raadplegen, bevatte de website geen kant en klare routebeschrijving vanuit Nederland en evenmin verwijzingen naar klanten uit verschillende lidstaten, waaronder Nederland, bijvoorbeeld met reviews van deze klanten. De omstandigheden dat de website wel in het Engels te raadplegen was en een .com-domeinnaam betrof, dat er een internationaal kengetal bij het telefoonnummer was opgenomen en dat er een mogelijkheid bestond om zelf de plaats van vertrek in te vullen via een link naar een andere website (alpbachtal.at, beheerd door Tourismusverband Alpbachtal & Tiroler Seenland (hierna: Tourismusverband)), die wel in het Nederlands was te raadplegen, leggen daartegenover (onderling en in samenhang bezien) onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen spreken van op Nederland gerichte commerciële activiteiten.
3.10.
[de familie] heeft erop gewezen dat Nederlandse toeristen zich via de website skijuwel.com konden abonneren op een nieuwsbrief in de Engelse taal over de diensten van Alpbacher Bergbahn. Daargelaten of daaruit een op Nederland gerichte commerciële activiteit kan worden afgeleid, blijkt uit de overgelegde stukken niet dat deze nieuwsbrief er begin 2019 al was. Alpbacher Bergbahn heeft dit gemotiveerd betwist en zich op het standpunt gesteld dat deze digitale nieuwsbrief pas eind 2020 is geïntroduceerd. Ook dit vormt dus geen aanknopingspunt.
3.11.
Daarnaast heeft [de familie] gewezen op internetuitlatingen van derden over het skigebied. Dit gaat om berichten op een aantal websites, waaronder in het bijzonder de (ook in het Nederlands te raadplegen) website alpbachtal.at. Deze website is van Tourismusverband. Tourismusverband heeft volgens [de familie] nauwe banden met Alpbacher Bergbahn. Zij is namelijk één van de commanditaire vennoten van Alpbacher Bergbahn en ook een (minderheids)aandeelhouder in Alpbacher Bergbahn GmbH, die beherend vennoot van Alpbacher Bergbahn is.
3.12.
Hoewel er in dit geval inderdaad banden bestaan tussen Alpbacher Bergbahn en Tourismusverband, zijn ze niet met elkaar te vereenzelvigen en kunnen uitlatingen van Tourismusverband niet reeds daarom aan Alpbacher Bergbahn worden toegerekend. Er is bovendien niet gebleken dat Alpbacher Bergbahn voor dergelijke uitlatingen (al dan niet tegen betaling) opdracht heeft gegeven of daaraan heeft meegewerkt, of dat zij anderszins via deze uitlatingen van derden haar wil tot uitdrukking heeft gebracht om commerciële betrekkingen aan te knopen met consumenten in Nederland. Dat geldt ook voor de overige door [de familie] genoemde websites (www.oostenrijk.nl, www.wildschoenau.com, www.visittirol.nl, www.austria.info en www.skiresort.nl) en het aangehaalde YouTubefilmpje (van Alpbachtal met aan het slot feestende en in het Nederlands zingende skiërs).
3.13.
Een dergelijke wil kan evenmin worden afgeleid uit een uitlating van Schatzbergbahn (Gesellschaft m.b.H & Co. KG) in een andere procedure. Volgens [de familie] heeft deze samenwerkende partner van Alpbacher Bergbahn in een zaak bij de rechtbank Noord-Nederland [8] erkend dat het hele skigebied zich mede op de Nederlandse markt richt. Een dergelijke uitlating bindt Alpbacher Bergbahn echter niet in deze procedure. Alpbacher Bergbahn heeft bovendien naar voren gebracht dat het gaat om twee afzonderlijke entiteiten die elk hun eigen skiliften en skigebied exploiteren. Ook ten aanzien van deze uitlating (waarvan Schatzbergbahn overigens is teruggekomen) kan dus niet worden gezegd dat deze aan Alpbacher Bergbahn kan worden toegerekend of als een wilsuiting van Alpbacher Bergbahn kan worden gezien.
3.14.
Ten slotte biedt ook de registratie door Alpbacher Bergbahn van het teken “SKI JUWEL Alpbachtal Wildschönau” als Uniemerk geen aanknopingspunt. Daaruit kan niet worden opgemaakt dat Alpbacher Bergbahn zich daadwerkelijk met commerciële activiteiten richt op (onder meer) Nederland. Terecht wijst Alpbacher Bergbahn erop dat de registratie op zich geen actief handelen impliceert dat gericht is op en resulteert in de werving van klanten uit andere lidstaten waaronder Nederland.
3.15.
Het hof komt in het licht van alle omstandigheden, zowel onderling als in samenhang beschouwd, tot de slotsom dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 17 lid 1 punt c Verordening Brussel I-bis.
Ook geen bevoegdheid op grond van artikel 7
3.16.
Ook artikel 7 punt 1 onder a Verordening Brussel I-bis, dat buiten de hiervoor besproken consumentenregeling een bijzondere bevoegdheidsgrond biedt voor een verbintenis uit overeenkomst, kan [de familie] niet baten. Deze bepaling leidt opnieuw ertoe dat Alpbacher Bergbahn voor de Oostenrijkse rechter moet worden opgeroepen, aangezien Reith im Alpbachtal de plaats is waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is of moest worden uitgevoerd. Dat op grond van deze bepaling geen bevoegdheid voor de Nederlandse rechter kan worden aangenomen, is tussen partijen overigens ook niet in geschil.
3.17.
[de familie] legt aan haar vorderingen ook onrechtmatig handelen van Alpbacher Bergbahn ten grondslag. In afwijking van de hoofdregel van artikel 4 schept artikel 7 punt 2 Verordening Brussel I-bis een bijzondere bevoegdheid ingeval van een onrechtmatige daad. Dit artikel bepaalt dat voor verbintenissen uit onrechtmatige daad bevoegd is het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Dit kan betrekking hebben op zowel de plaats waar de gebeurtenis heeft plaatsgevonden die de oorzaak is van de schade (‘Handlungsort’) als de plaats waar de schade is ingetreden (‘Erfolgsort’). [9] De plaats van het intreden van de schade is de plaats waar de gestelde schade zich concreet voordoet. [10] Dit kan niet zo ruim worden uitgelegd dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen voelbaar zijn van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt. [11] Het gaat dus om de plaats waar de rechtstreekse (ook wel: initiële) schade zich manifesteert als gevolg van een onrechtmatige gedraging die in het Handlungsort is verricht.
3.18.
De door [de familie] gestelde materiële en immateriële schade vloeit voort uit het ongeluk dat volgens de stellingen van [de familie] heeft plaatsgevonden omdat de piste(rand) niet veilig was. Het gestelde onrechtmatig handelen heeft zich voorgedaan in Oostenrijk en dat is ook de plek waar de schade is ontstaan, ook al zijn de gevolgen pas later merkbaar in Nederland. De Nederlandse rechter is dus niet op grond van artikel 7 punt 2 Verordening Brussel I-bis bevoegd om van de vordering kennis te nemen voor zover die betrekking heeft op onrechtmatig handelen. Dit heeft [de familie] in hoger beroep ook niet meer bestreden.
Geen aanleiding voor prejudiciële vragen
3.19.
[de familie] heeft in haar memorie van grieven de mogelijkheid van het stellen van prejudiciële vragen aan de orde gesteld. Het hof ziet in deze zaak echter geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen, omdat er geen gegronde twijfel bestaat over de uitlegging van het Unierecht.
De conclusie en de proceskosten
3.20.
De conclusie is dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is en dat het hoger beroep niet slaagt. Omdat [de familie] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [12]
3.21.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 mei 2022;
4.2.
veroordeelt [de familie] tot betaling van de volgende proceskosten van Alpbacher Bergbahn:
€ 783,- aan griffierecht
€ 1.183,- aan salaris van de advocaat van Alpbacher Bergbahn (1 procespunt x appeltarief II);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag, en bepaalt dat als niet op tijd wordt betaald, die kosten dan worden verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Bakker, A.W. Steeg en M.G. van ’t Westeinde, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.

Voetnoten

2.de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1 (Verordening Brussel I-bis).
3.Zie bijv. HvJ 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37, r.o. 58-65, Kolassa/Barclays Bank, HvJ 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449, r.o. 42-46, Universal Music/Schilling.
4.HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1077.
5.HvJ 6 september 2012, ECLI:EU:C:2012:542, r.o. 26, 27, 29 en 33, Mühlleitner.
6.HvJ 7 december 2010, ECLI:EU:C:2010:740 Pammer en Alpenhof.
7.HvJ 6 september 2012, ECLI:EU:C:2012:542, r.o. 44, Mühlleitner.
8.rechtbank Noord-Nederland 16 december 2020 en 13 april 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1279.
9.Vaste rechtspraak sinds HvJ 30 november 1976, ECLI:EU:C:1976:166, r.o. 25, Kalimijnen.
10.HvJ 12 september 2018, ECLI:EU:C:2018:701, r.o. 27, Löber/Barclays Bank.
11.HvJ 19 september 1995, ECLI:EU:C:1995:289, r.o. 14, Marinari en HvJ 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:533, r.o. 31, FlyLAL/Air Baltic.
12.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.