ECLI:NL:GHARL:2023:8700
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Nederlandse rechter bij vorderingen tegen Oostenrijkse exploitant skigebied na ongeval
In deze zaak heeft de familie hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van hun vorderingen tegen Alpbacher Bergbahn, een Oostenrijkse vennootschap. De zaak betreft een skiongeval dat plaatsvond op 7 maart 2019 in Oostenrijk, waarbij het slachtoffer, de echtgenoot van de echtgenote en vader van de kinderen, om het leven kwam. De familie houdt Alpbacher Bergbahn aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval en heeft in Nederland een procedure aangespannen. De kernvraag is of de Nederlandse rechter bevoegd is om over deze vorderingen te oordelen, gezien de locatie van het ongeval en de vestigingsplaats van de gedaagde partij.
Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, omdat de vordering niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening Brussel I-bis. De hoofdregel is dat partijen die woonplaats hebben in een lidstaat, voor de gerechten van die lidstaat moeten worden opgeroepen. De uitzonderingen voor consumentenovereenkomsten zijn niet van toepassing, omdat Alpbacher Bergbahn niet kan worden aangemerkt als een partij die commerciële activiteiten in Nederland ontplooide. Het hof heeft vastgesteld dat de activiteiten van Alpbacher Bergbahn zich uitsluitend in Oostenrijk afspelen en dat er geen aanwijzingen zijn dat zij zich op de Nederlandse markt richtte.
Daarnaast heeft het hof ook de argumenten van de familie over onrechtmatig handelen verworpen, omdat de schade voortvloeit uit een gebeurtenis die zich in Oostenrijk heeft voorgedaan. De conclusie van het hof is dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is en dat het hoger beroep van de familie niet slaagt. De familie wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Alpbacher Bergbahn.