ECLI:NL:PHR:2024:1214

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
24/02849
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering aan Zwitserland en de vereisten van de Uitleveringswet

In deze zaak gaat het om de uitlevering van een opgeëiste persoon aan Zwitserland, die wordt verdacht van het samen met anderen begaan van onrechtmatige handelingen met verdovende middelen. De rechtbank Gelderland heeft op 12 juli 2024 de uitlevering toelaatbaar verklaard. De opgeëiste persoon heeft cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoert dat er essentiële stukken ontbreken, zoals een origineel afschrift van het aanhoudingsbevel en de relevante Zwitserse rechtsvoorschriften die de strafbaarheid van de deelnemingsvormen ‘medeplegen’ en ‘deelname aan een criminele organisatie’ onderbouwen. De rechtbank heeft overwogen dat de stukken voldoende zijn en dat de opgeëiste persoon zijn onschuld niet kan aantonen op basis van de overgelegde documenten. De Hoge Raad heeft in deze conclusie geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de stukken genoegzaam zijn en dat de uitlevering kan doorgaan. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/02849 U
Zitting12 november 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de opgeëiste persoon.

1.Inleiding

1.1
De rechtbank Gelderland heeft bij uitspraak van 12 juli 2024 de uitlevering van de opgeëiste persoon aan Zwitserland toelaatbaar verklaard met het oog op strafvervolging voor de in haar uitspraak vermelde feiten, begaan in de periode van 5 december 2022 tot en met juli 2023 in Zwitserland. Deze feiten betreffen het samen met meer dan twee anderen begaan van onrechtmatige handelingen met verdovende middelen en zijn omschreven in het aanhoudingsbevel bij het uitleveringsverzoek.
1.2
Namens de opgeëiste persoon heeft R.B.J.G. Baggen, advocaat in Arnhem, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt dat art. 18 van de Uitleveringswet (hierna: UW) en art. 12 van het Europees verdrag betreffende uitlevering (hierna: EUV) zijn geschonden door het ontbreken van stukken, te weten (i) een origineel of geautoriseerd afschrift van het aanhoudingsbevel en (ii) Zwitserse rechtsvoorschriften waaruit de strafbaarheid blijkt van de deelnemingsvormen ‘medeplegen’ en ‘deelname aan een criminele organisatie’.
2.2
De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak overwogen:
“De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitlevering ontoelaatbaar is wegens ongenoegzaamheid van de stukken. Tussen de stukken bevindt zich geen authentiek afschrift van het aanhoudingsbevel, zoals vereist in artikel 12 lid 2 sub a van het Europees Verdrag betreffende uitlevering (hierna: EUV). Als dit niet leidt tot ontoelaatbaarheid van de uitlevering, dan moet de minister in de gelegenheid worden gesteld de stukken aan te vullen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de feitenomschrijving onvoldoende duidelijk is als het gaat om de rol van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Het is niet duidelijk of hij pleger is, medepleger of dat sprake is van deelname aan een criminele organisatie. Bovendien ontbreken de toepasselijke Zwitserse wetsartikelen met betrekking tot de strafbaarheid van de deelnemingsvorm. Doordat de omschrijving onvoldoende duidelijk is kan de opgeëiste persoon zijn onschuld niet aantonen. Primair heeft de raadsman verzocht de uitlevering gelet op het voorgaande ontoelaatbaar te verklaren. Subsidiair is verzocht de Minister te vragen om inlichtingen. […]
[…]
Genoegzaamheid van de stukken
Uit de stukken volgt dat er tegen de opgeëiste persoon een verdenking bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 19 lid 1 en 2 van de Zwitserse wet op verdovende middelen, te weten – kort gezegd – de grootschalige en langdurige invoer van cocaïne, amfetamine, MDMA en crystal meth vanuit Nederland door Duitsland naar Zwitserland, in de periode van 5 december 2022 tot en met half juli 2023 in Zwitserland. Het is in de uitleveringsprocedure in beginsel niet aan de rechter om te toetsen of die verdenking gegrond is.
Op grond van artikel 12, tweede lid, EUV moet bij het uitleveringsverzoek een origineel of authentiek afschrift van een aanhoudingsbevel of van een andere akte die dezelfde kracht heeft, opgemaakt in de vorm voorgeschreven door de wet van de verzoekende partij, worden overgelegd.
Vooropgesteld wordt dat in de strafrechtspleging in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van digitale dossiers, veelal originele documenten die worden ingescand en aldus gedigitaliseerd. Zo ook in deze uitleveringszaak. De rechtbank beschikt niet over enig papieren document.
Bij de stukken bevindt zich een digitaal afschrift van het aanhoudingsbevel van 14 maart 2024. Dit aanhoudingsbevel is voorzien van een stempel met de tekst ‘fotokopie mit original ubereinstimmend’ en een handtekening. De officier van justitie heeft ter zitting toegelicht dat het originele aanhoudingsbevel bij AIRS ligt en bij het originele uitleveringsverzoek was gevoegd. Gebruikelijk is dat het door de verzoekende staat ingediende dossier door het ministerie van justitie dan wel het openbaar ministerie wordt ingescand en langs digitale weg verzonden naar de rechtbank. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit van het aanhoudingsbevel en is van oordeel dat het een “authentiek afschrift” is in de zin van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, EUV. Daarnaast valt niet in te zien welk rechtens te respecteren belang de opgeëiste persoon heeft bij het kunnen beschikken over een authentiek papieren afschrift van het aanhoudingsbevel. Niet gesteld of gebleken is dat zich onregelmatigheden voordoen hierbij.
Onder de stukken bevindt zich het aanhoudingsbevel, een uiteenzetting van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd en de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen van de verzoekende staat. De uiteenzetting van de feiten hoeft niet zodanig gedetailleerd te zijn, dat de opgeëiste persoon aan de hand daarvan zijn onschuld kan aantonen (zie bijv. HR 23 mei 1978, NJ 1979/9). Ook hoeft in dit geval uit de door de verzoekende staat overgelegde stukken niet te blijken van een vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon aan de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht (zie bijv. HR 24 juni 1975, NJ 1976/85; HR 7 april 1987, NJ 1988/313). De verzoekende slaat hoeft geen bewijsmiddelen over te leggen (HR 22 juli 1985, NJ 1987/323). Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken voldoende gebleken op basis waarvan en voor welke strafbare feiten de uitlevering van de opgeëiste persoon is verzocht.
De rechtbank concludeert dat de stukken genoegzaam zijn en verwerpt gelet hierop het verweer van de raadsman.”
2.3
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
- Art. 18 UW:
“1. Een verzoek tot uitlevering kan slechts in overweging worden genomen, indien het voldoet aan de vereisten omschreven in de navolgende leden van dit artikel.
[…]
3. Het verzoek moet vergezeld gaan van:
a. het origineel of een authentiek afschrift
hetzij van een, voor tenuitvoerlegging vatbaar, tegen de opgeëiste persoon gewezen strafvonnis,
hetzij van een door de daartoe bevoegde autoriteit van de verzoekende staat gegeven bevel tot zijn aanhouding, of van een stuk dat dezelfde rechtskracht heeft,
een en ander opgemaakt in de vorm voorgeschreven door het recht van die staat, en betrekking hebbende op de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd;
[…]
c. de tekst van de toepasselijke rechtsvoorschriften of, voorzover ongeschreven recht van toepassing is, een voor de beoordeling van het verzoek voldoende verklaring omtrent de inhoud van dat recht”.
- Art. 12 lid 2 EUV, in de Nederlandse vertaling:
“Tot staving van het verzoek dienen te worden overgelegd:
(a) het origineel of een authentiek afschrift, hetzij van een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling, hetzij van een bevel tot aanhouding of van een andere akte die dezelfde kracht heeft, opgemaakt in de vorm voorgeschreven door de wet van de verzoekende Partij;
[…]
(c) een afschrift van de toepasselijke wetsbepalingen of, indien zulks niet mogelijk is, een verklaring aangaande het toepasselijke recht, […].”
2.4
In cassatie wordt ten eerste geklaagd over het ontbreken van een origineel aanhoudingsbevel. Volgens de steller van het middel had de rechtbank de beschikking over kopieën en/of gescande documenten, maar kunnen deze stukken niet worden aangemerkt als origineel. In de schriftuur wordt gewezen op een arrest waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat op grond van art. 12 lid 1 EUV tot staving van een uitleveringsverzoek een origineel of authentiek afschrift van een aanhoudingsbevel moet zijn overgelegd, terwijl zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding geen stuk bevond dat als origineel of authentiek afschrift kon worden aangemerkt. [1] Uit de conclusie voorafgaand aan dat arrest blijkt dat in die zaak de stukken van het geding alleen kopieën van het aanhoudingsbevel bevatten, terwijl nergens in de stukken was aangegeven dat het een authentiek afschrift van het aanhoudingsbevel betrof. [2]
2.5
Dat ligt in de voorliggende zaak anders. De scan van het aanhoudingsbevel die zich bij de stukken bevindt, wijst erop dat de verzoekende staat een ‘authentiek afschrift’ van het aanhoudingsbevel heeft overgelegd. Onderaan het gescande aanhoudingsbevel (“Haftbefehl”) staat immers een stempel van het Kanton Zürich met daarnaast een stempel “Fotokopie mit original ubereinstimmend” met daaronder “Bundesambt für Justiz” en daarnaast een handtekening. Daarom heeft de rechtbank tot het oordeel kunnen komen dat bij het uitleveringsverzoek een authentiek afschrift in de zin van art. 12 lid 2, aanhef en onder a, EUV is overgelegd.
2.6
De klacht faalt.
2.7
Ten tweede wordt door de steller van het middel geklaagd over het ontbreken van de Zwitserse rechtsvoorschriften waaruit de strafbaarheid blijkt van de deelnemingsvormen ‘medeplegen’ en ‘deelname aan een criminele organisatie’. De steller van het middel voert aan dat, als in het uitleveringsverzoek wordt verwezen naar deelnemingsvormen, ook de bepalingen daarover door de verzoekende staat moeten worden overgelegd. Volgens de steller van het middel is de verzoekende staat voor meerdere ankers gaan liggen door te stellen dat de opgeëiste persoon als ‘pleger’, ‘medepleger’ of ‘deelnemer aan een criminele organisatie’ heeft gehandeld, maar wordt in de stukken alleen vermeld dat de ‘pleger’ strafbaar is.
2.8
Het dossier bevat de volgende vertaling van de toelichting op het arrestatiebevel en van de toepasselijke wetsbepaling:

1. Toedracht
De beschuldigde
[opgeëiste persoon]heeft
♦ Verdovende middelen onrechtmatig op voorraad genomen, verzonden, vervoerd, ingevoerd, uitgevoerd, of doorgevoerd,
♦ Verdovende middelen onrechtmatig verkocht, voorgeschreven, op andere wijze aan iemand verschaft of op de markt gebracht,
♦ Verdovende middelen onrechtmatig in bezit gehad, bewaard, verkregen of op andere wijze verworven
• waarbij hij wist of moest aannemen, dat het misdrijf direct of indirect de gezondheid van veel mensen in gevaar kan brengen, en
• als lid van een bende handelde, die zich had verenigd om de illegale handel in narcotica voort te zetten, evenals
• door beroepsmatige handel een grote omzet of een aanzienlijke winst behaalde,
doordat hij
samen met meer dan twee andere medebeschuldigden op basis van gezamenlijke planning en in een even belangrijke samenwerking bij de uitvoering van het misdrijf, waarbij elk van hen uitdrukkelijk of ten minste stilzwijgend heeft ingestemd met de strafbare handelingen van de ander voor zover deze deel uitmaakten van het plan om het strafbare feit te plegen.
sinds onbepaalde tijd, minstens sinds december 2022 tot nu toe meerdere kilogrammen cocaïne, amfetamine, MDMA en crystal meth vanuit Nederland door Duitsland naar Zwitserland met Duitse huurauto's, onder andere met het kenteken [kenteken 1] en [kenteken 2] invoerde,
waarbij hij uitdrukkelijk of in ieder geval impliciet besloten had om met zijn medeplichtigen in verschillende combinaties door te gaan met het importeren van grote hoeveelheden cocaïne, amfetamine, MDMA en crystal meth in Zwitserland en deze in Zwitserland te verkopen,
en handelde met de bedoeling om inkomsten te verwerven en met de bereidheid, herhaaldelijk in een onbepaald aantal gevallen of bij elke geboden gelegenheid te handelen, waarbij hij gedurende een lange periode en met grote frequentie handelde
in verhouding tot de totale duur van zijn strafbaar feit, zodat hij met de inkomsten die hij verkreeg uit de criminele activiteit die werd uitgevoerd in het kader van een beroep, een grote omzet behaalde van ten minste Fr 100’000.—of een aanzienlijke winst van minstens Fr. 10‘000,-- behaalde,
o.a. het volgende deed:
[…]

2.Kwalificatie en informatie over de verjaring

Het gedrag van de beschuldigde
[opgeëiste persoon]komt volgens Zwitsers Recht neer op gekwalificeerd overtreden van de wet op verdovende middelen zoals bedoeld in Art. 19 lid 1 en lid 2 van de Zwitserse wet op verdovende middelen. Het strafkader bedraagt minstens 1 jaar gevangenisstraf tot maximaal 20 jaar gevangenisstraf. De verjaringstermijn bedraagt 15 jaar.
[…]
Bijlage:
Federale wet over verdovende middelen en psychotrope stoffen (Wet verdovende middelen, BetmG) van 3 oktober 1951 (stand op 1 september 2023)
Art. 19
1. Met gevangenisstraf van maximaal drie jaar of boete wordt bestraft, hij die:
a. verdovende middelen onrechtmatig verbouwt, produceert of op andere wijze ontwikkelt;
b. verdovende middelen onrechtmatig op voorraad heeft, verzendt, vervoert, invoert, uitvoert of doorvoert;
c. verdovende middelen onrechtmatig verkoopt, voorschrijft, of op andere wijze aan iemand verschaft of op de markt brengt;
d. verdovende middelen onrechtmatig in bezit heeft, bewaart, verwerft of op andere wijze verkrijgt;
e. de onrechtmatige handel in verdovende middelen financiert of zijn financiering verschaft;
f. in het openbaar tot consumptie van verdovende middelen aanmoedigt of in het openbaar een gelegenheid tot verkrijging of consumptie van verdovende middelen bekendmaakt,
g. aanstalten maakt tot een overtreding volgens letters a-f.
2. De dader wordt met een gevangenisstraf van minimaal een jaar bestraft, wanneer hij:
a. weet of moet aannemen, dat de overtreding direct of indirect de gezondheid van veel mensen in gevaar kan brengen;
b. handelt als lid van een bende, die is gevormd voor de voortgezette uitoefening van de onrechtmatige handel in verdovende middelen;
c. door beroepsmatige handel een grote omzet of een aanzienlijke winst behaalt;
d. in opleidingsplaatsen overwegend voorjongeren of in de onmiddellijke omgeving daarvan beroepsmatig verdovende middelen aanbiedt, afgeeft of op andere wijze toegankelijk maakt.
3. Het gerecht kan in de volgende gevallen de straf naar eigen goeddunken verminderen:
a. bij een onrechtmatige handeling volgens lid 1 letter g;
b. bij een onrechtmatige handeling volgens lid 2, wanneer de dader afhankelijk is van verdovende middelen en deze onrechtmatige handeling ter financiering van de eigen verdovendemiddelenconsumptie had moeten dienen.
4. Volgens de bepalingen van lid 1 en 2 is ook strafbaar, hij die het misdrijf in het buitenland heeft begaan, zich in Zwitserland bevindt en niet uitgeleverd wordt, voor zover het misdrijf ook op de plek waar het werd begaan strafbaar is. Is de wet op de plaats waar het misdrijf werd begaan voor de dader milder, dan is deze toepasselijk. Artikel 6 van het Strafgesetzbuch [WvS] is toepasselijk.”
2.9
Het uitleveringsverzoek ziet er onder meer op dat de opgeëiste persoon “als lid van een bende handelde, die zich had verenigd om de illegale handel in narcotica voort te zetten”. De opgeëiste persoon zou dat onder meer hebben gedaan doordat hij “samen met meer dan twee andere medebeschuldigden op basis van gezamenlijke planning en in een even belangrijke samenwerking bij de uitvoering van het misdrijf, waarbij elk van hen uitdrukkelijk of ten minste stilzwijgend heeft ingestemd met de strafbare handelingen van de ander voor zover deze deel uitmaakten van het plan om het strafbare feit te plegen”, “waarbij hij uitdrukkelijk of in ieder geval impliciet besloten had om met zijn medeplichtigen in verschillende combinaties door te gaan met het importeren van grote hoeveelheden cocaïne, amfetamine, MDMA en crystal meth in Zwitserland en deze in Zwitserland te verkopen”.
2.1
De deelnemingsvorm waarop het uitleveringsverzoek ziet, is specifiek strafbaar gesteld in het hiervoor geciteerde art. 19 Federale wet over verdovende middelen en psychotrope stoffen. Daarin staat immers in lid 2, aanhef en onder b, dat een minimumstraf van een jaar geldt wanneer de dader “handelt als lid van een bende, die is gevormd voor de voortgezette uitoefening van de onrechtmatige handel in verdovende middelen”. De Zwitserse rechtsvoorschriften waaruit de strafbaarheid van de deelnemingsvorm blijkt, zijn dus wel degelijk bij het uitleveringsverzoek overgelegd. Daaraan doet niet af dat geen wettelijke bepaling is overgelegd die ziet op algemene deelnemingsvormen, zoals in het Nederlandse recht medeplegen of medeplichtigheid.
2.11
De klacht mist feitelijke grondslag.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1402, r.o. 2.2 en 2.3.
2.Conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Vegter van 14 juni 2016, ECLI:NL:PHR:2016:592, onder 12.