Voetnoten
1.Art. 5 lid 1 aanhef en onder a Uitleveringswet; art. 2 lid 1 Europees Verdrag betreffende uitlevering.
2.Zie ook de zich bij de stukken bevindende aanvullende informatie inzake de uitlevering (“Form A”): “Degree Of Participation:045.PERPETRATOR (0001.01).”
3.Bij de stukken trof ik evenmin de brief aan waarmee het uitleveringsverzoek door het ministerie van Veiligheid en Justitie naar het OM wordt doorgeleid, niet het origineel noch een kopie.
4.Vgl. art. 13 lid 1 Uitleveringswet i.v.m. art. 16 lid 2 EUV.
5.Aldus versta ik HR 18 juni 1991, DD 91.357 m.b.t. het langs diplomatieke weg aangeboden “Mandat en vue d’extradition”. Zie ook Cour de Cassation 19 januari 1982, waar de overdracht via de diplomatieke weg voldoende werd geacht voor de authenticiteit van het uitleveringsverzoek, naar welk arrest wordt verwezen in Code de procédure pénale Dalloz 2015, p. 1150 onder verwijzing naar Bull. crim. No. 16.
6.HR 3 november 1981, NJ 1982/512 r.o. 4.3; HR 4 november 1980, NJ 1981/157 r.o. 4; HR 11 september 1979, NJ 1980/354 r.o. 4 “Bij de stukken welke ingevolge art. 433 lid 3 Sv aan de griffier van de HR zijn gezonden en waarvan de Rb. geacht moet worden kennis te hebben genomen, bevindt zich noch het origineel noch een authentiek afschrift van het ‘arrest van veroordeling’ van het Hof van Assisen van 8 april 1972 doch slechts een niet gewaarmerkte fotokopie daarvan. Derhalve moet worden aangenomen, dat aan de Rb. een origineel of authentiek afschrift als evenbedoeld niet ter beschikking heeft gestaan.”
7.HR 6 december 1988, DD 89.173 “Het middel betogende dat van de door de Rechtbank vermelde stukken niet de originelen of authentieke afschriften zijn overgelegd faalt, nu het zich beroept op feiten en omstandigheden die door de Rechtbank niet zijn vastgesteld en waarvan uit het ‘proces-verbaal terechtzitting’ niet blijkt dat daarop door of namens de opgeëiste persoon een beroep is gedaan.”
8.Aanwijzingen voor deformalisering biedt ook Oberlandesgericht Düsseldorf, 5 augustus 1988, 4 Ausl (A) 144/88-62/88 III, Strafverteidiger 1989, p. 27-29 m.nt. F. Stange, waar genoegen wordt genomen met gekopieerde stukken zoals het aanhoudingsbevel. Anders dan in art. 18 lid 3 onder a Uitleveringswet, worden in de Duitse Gesetz über die internationale Rechtshilfe in Strafsachen geen formele eisen gesteld aan het door de verzoekende staat te overleggen aanhoudingsbevel. De voor de verzoekende staat, in vergelijking met het EUV, gunstigere bepalingen uit § 10 IRG Gesetz uber die internationale Rechtshilfe in Strafsachen gaan voor: OLG Dresden 14 januari 2011, Ausl 179/10, NStZ-RR 2011, 181; OLG Frankfurt am Main 17 januari 2001, 2 Ausl. I 58/00, NStZ-RR 2001, 156. In § 10 IRG worden geen formele eisen gesteld aan het door de verzoekende staat te overleggen aanhoudingsbevel. Zie M. Kubiciel in K. Ambos, S. Konig en P. Rackow (red.), Rechtshilfe in Strafsachen, Baden Baden: Nomos 2015, p. 200 nr.115 “Ein generelles Misstrauen gegenüber bestimmten Formen, etwas ‘neuen’ Medien, ist weder tatsachlich begründet noch normativ begründbar. Denn zum einen fallt die Herstellung einer falschen PDF-Datei nicht leichter als die Anfertigung einer falschen (beglaubigten) Kopie. Zum anderen hat die Form keinen Eigen-, sondern nur einen Funktionswert, der sich auf eine verlässliche Vermittlung der zur Entscheidung des Ersuchens erforderlichen Informationen bezieht. Die gewählte Form allein begründet aber keine Zweifel an der Verlässlichkeit der Informationen.”
9.Trb. 2012, 115, p. 2 (Nederland 5 juni 1983) en 3 (Zwitserland 9 juni 1985).
10.Aldus versta ik HR 18 juni 1991, DD 91.357 m.b.t. het langs diplomatieke weg aangeboden “Mandat en vue d’extradition”. Zie ook Cour de Cassation 19 januari 1982, Bull. crim. no. 16 waar de overdracht via de diplomatieke weg voldoende werd geacht voor de authenticiteit van het uitleveringsverzoek: “si les pièces qui accompagnent la demande d'extradition doivent être produites en original ou en expédition authentique, cette obligation ne s'étend pas à la demande présentée par le gouvernement requérant ni à l'échange de lettres susceptible d'intervenir entre les puissances contractantes en application de la convention elle-même, ces documents étant authentifiés par la transmission du Ministre des affaires étrangères et du Garde des Sceaux.” A.H.J. Swart m.m.v. K. Helder, Nederlands uitleveringsrecht, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1986, p. 26-30 nr. 25 is kritisch over de betekenis die in het kader van uitleveringsprocedures wordt gehecht aan het vertrouwensbeginsel. Zie m.b.t. art. 12 EUV ook Kamerstukken I/II 1993/94, 23421 (R1485), 17/1, p. 2 “Dit vormvereiste is bedoeld als waarborg voor de aangezochte Staat dat het een serieus uitleveringsonderzoek betreft. In de praktijk wordt in Nederland zowel door het Ministerie van Justitie als door de rechter ook steeds nagegaan of aan dit vereiste is voldaan.”