ECLI:NL:PHR:2023:945

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
21/04990
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek getuigenverhoor in strafzaak met betrekking tot bedreiging en spugen

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1976, door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling, maar zonder straf of maatregel opgelegd. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen de afwijzing van het hof om drie verbalisanten als getuigen te horen. De verdediging heeft aangevoerd dat het hof de verzoeken tot het horen van deze getuigen ontoereikend heeft gemotiveerd. Het hof heeft de verzoeken afgewezen op de grond dat het belang bij het horen van de getuigen onvoldoende was onderbouwd. De conclusie van de advocaat-generaal is dat deze afwijzing niet begrijpelijk is, gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad na het Keskin-arrest, waarin is bepaald dat het belang bij het oproepen van getuigen moet worden voorondersteld als de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen. De advocaat-generaal stelt dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen ontoereikend gemotiveerd is en dat de zaak moet worden terugverwezen naar het hof voor herbehandeling. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling van de zaak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer21/04990

Zitting7 november 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 22 november 2021 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld wegens onder 1 en 2 primair “bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd”. Het hof heeft de verdachte met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel opgelegd. Voorts heeft het hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en aan de verdachte telkens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest is vermeld.
Namens de verdachte hebben J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld, beiden advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

3. In het eerste middel wordt geklaagd dat het hof ter terechtzitting van 21 augustus 2020 de verzoeken van de verdediging tot het horen van de tijdig bij appelschriftuur opgegeven getuigen [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] heeft afgewezen op daartoe ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden.
4. De raadsvrouw van de verdachte is op de terechtzitting in hoger beroep van 21 augustus 2020 (een regiezitting) in de gelegenheid gesteld de bij appelmemorie van 2 juni 2020 gedane verzoeken tot het horen van de getuigen [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ter terechtzitting te doen en toe te lichten. Zij heeft daartoe het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities, die voor zover relevant het volgende inhouden: [1]

[verbalisant 1] en [verbalisant 2]
3. De eerste twee opgegeven getuigen zijn de verbalisanten die cliënt hebben aangehouden op straat. Zij hebben tegenstrijdige verklaringen afgegeven over de reden van de staande en aanhouding. Tevens zijn er meerdere discrepanties tussen de verklaring van cliënt en deze verbalisanten. Voor de beantwoording van de vragen van 348 en 350 Sv is het van belang deze getuigen te horen.
4. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 8 mei 2020 van [verbalisant 1] blijkt dat hij en zijn collega een melding hebben gekregen van overlast en ter plaatse treffen zij cliënt en spreken hem daarom cliënt aan. Cliënt ontkent overlast te hebben veroorzaakt en mag in beginsel weer weg. Cliënt vindt het op dat moment al vervelend dat hij wordt aangesproken terwijl hij niets verkeerds doet.
5. Terwijl hij bezig is met weggaan, merkt [verbalisant 1] op dat cliënt geen slot op zijn fiets heeft en spreekt cliënt vervolgens daarop aan. De fiets is gewoon van cliënt en dat geeft hij ook aan. Hij loopt vervolgens door.
6. Kennelijk was het niet de bedoeling dat cliënt door zou lopen. Hij moet blijven staan. Zoals ik dat lees heeft dat op dat moment te maken met de fiets van cliënt, waarvan men denkt dat deze is gestolen. Op geen enkel moment is echter dat aan cliënt duidelijk kenbaar gemaakt, noch is cliënt daarvoor aangehouden, want hij wordt uiteindelijk aangehouden - blijkens het proces-verbaal - voor verstoring van de openbare orde. Niet blijkt echter hoe cliënt op dat moment de orde zou verstoren.
7. Vervolgens blijkt dan uit het proces-verbaal van aanhouding opgemaakt door [verbalisant 2] dat cliënt op heterdaad zou zijn aangehouden voor weer een ander feit namelijk voor een bedreiging.
8. Cliënt heeft aangegeven dat voorafgaand aan het moment dat hij werd meegenomen naar het bureau ook nog is gezegd dat hij mee moest vanwege een signalering op naam van [betrokkene 1] , de overleden neef van cliënt. Dit is weliswaar niet gerelateerd in de processen-verbaal van aanhouding en de bevindingen daaromtrent, maar uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 39 blijkt in ieder geval wel dat men ook daarmee bezig is geweest. Ook gaf verbalisant [verbalisant 4] aan mij telefonisch te kennen dat zij bezig waren te onderzoeken of cliënt niet eigenlijk [betrokkene 1] was - waarop ik haar te kennen gaf cliënt al jaren te kennen als [verdachte] .
9. Wat daar ook van zij, voor cliënt is onduidelijk geweest waarvoor hij werd aangehouden en meegenomen. En of dit voor een overtreding of een misdrijf is geweest, hetgeen uiteraard consequenties zou hebben voor het verdere traject. De vraag of de aanhouding rechtmatigheid is geweest, dient door middel van aanvullende vragen aan de getuigen te worden beantwoord.
10. De verdediging wenst de getuigen dus onder meer te bevragen naar de aanleiding van de staande houding en aanhouding en de rechtmatigheid daarvan.
11. Daarnaast heeft cliënt de bedreiging ontkend en wil ik hen bevragen over de precieze woorden die cliënt zou hebben geuit. Was dit op een vragende toon of juist stellender wijs.
12. Bovendien wil ik [verbalisant 1] horen over het spugen door cliënt. Cliënt stelt dat hij niet in het gezicht van [verbalisant 3] heeft gespuugd zoals door [verbalisant 1] zou zijn gezien, maar tegen de deur. Cliënt wil hem met die ontkenning confronteren.
13. Ook wil de verdediging vragen stellen over hoe dat spugen ging, waar hij stond, wat zag hij precies, waar zou het eventuele speeksel zijn collega hebben geraakt etc.
[…]
[verbalisant 3]
19. De laatste getuige waarom de verdediging heeft verzocht betreft de verbalisant waarbij cliënt is voorgeleid, [verbalisant 3] . Deze verbalisant heeft aangifte gedaan, omdat cliënt hem in het gezicht zou hebben gespuugd. Verbalisant [verbalisant 1] bevestigde dat. Cliënt ontkent dat hij in het gezicht heeft gespuugd. Hij stelt dat hij slechts de deur heeft geraakt.
20. De camerabeelden van dagverblijf 041 zijn niet meer beschikbaar volgens de politie, waardoor de verklaring van [verbalisant 3] niet door de verdediging kan worden gecontroleerd. Gelet op de verklaring van cliënt dat hij tegen de deur heeft gespuugd, is het van belang [verbalisant 3] te horen als getuige. Voor de beantwoording van de vragen van 348 en 350 Sv is het van belang deze getuige te horen. De verdediging wenst hem onder meer te bevragen op welke afstand van de deur [verbalisant 3] stond ten tijde van het spugen en of het spugen in zijn richting was.”
5. Het hof heeft op de terechtzitting van 21 augustus 2020 het verzoek tot het oproepen en horen van de betreffende getuigen afgewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting bevat ten aanzien daarvan het volgende:
“De voorzitter deelt als beslissingen van het hof op de onderzoekswensen het volgende mede:
- de verzoeken tot het doen oproepen als getuigen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] worden afgewezen. Het hof acht het belang van de verdediging bij het horen van deze getuigen onvoldoende onderbouwd.
- […]
- het verzoek tot het doen oproepen als getuige van verbalisant [verbalisant 3] wordt afgewezen. Het hof acht het belang van de verdediging bij het horen van deze getuige onvoldoende onderbouwd.”
6. Op de terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2021 is het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen vanwege een gewijzigde samenstelling van het hof. De afwijzende beslissingen van het hof met betrekking tot het horen van de getuigen [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zijn daarbij in stand gebleven, aangezien het gaat om beslissingen in de zin van art. 287 lid 3 Sv, [2] terwijl beslissingen in de zin van art. 287 en 288 Sv op grond van art. 322 lid 4 Sv in stand blijven wanneer het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen.
7. Dit betekent dat over de afwijzende beslissing van het hof van 21 augustus 2020, waartegen het middel zich keert, in cassatie kan worden geklaagd.
8. Voordat ik overga tot de bespreking van het middel, sta ik kort stil bij de jurisprudentie van de Hoge Raad na het Keskin-arrest van het EHRM van 19 januari 2021. [3]
9. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, naar aanleiding van het Keskin-arrest van het EHRM, bepaald dat bij de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld als het gaat om een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dat geval mag van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang worden verlangd. Uit dit arrest blijkt ook dat de rechter het verzoek om zo’n getuige op te roepen en te horen niettemin kan afwijzen, onder meer als hij tot het oordeel komt dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. [4]
10. In de onderhavige zaak wordt opgekomen tegen de grond voor afwijzing van de verzoeken van de verdediging tot het horen van de getuigen [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , te weten dat de verdediging het belang bij het horen van deze getuigen onvoldoende heeft onderbouwd. Daartoe voeren de stellers van het middel onder meer aan dat de verdediging het belang bij het horen van de getuigen in het licht van de Keskin-jurisprudentie genoegzaam heeft onderbouwd en dat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mocht worden verlangd.
De getuige [verbalisant 3]
11. Ik bespreek eerst de klacht over de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige [verbalisant 3] . Uit de op de terechtzitting van 21 augustus 2020 voorgedragen pleitaantekeningen blijkt dat de verdediging heeft verzocht om [verbalisant 3] als getuige op te roepen en te horen. Aan dit verzoek is onder meer ten grondslag gelegd dat de verdachte heeft verklaard dat hij tegen de deur heeft gespuugd en niet, zoals [verbalisant 3] heeft verklaard, in het gezicht van [verbalisant 3] . Het hof heeft het verzoek tot het horen van [verbalisant 3] op de terechtzitting van 21 augustus 2020 afgewezen met de motivering dat het belang van de verdediging bij het horen van deze getuige onvoldoende is onderbouwd.
12. Onder 2 is ten laste gelegd dat de verdachte [verbalisant 3] heeft bespuugd. De verklaring van [verbalisant 3] houdt onder meer in dat de verdachte hem in zijn gezicht heeft gespuugd. Deze verklaring heeft een belastende strekking en is in zoverre van belang voor het aannemen van de bewezenverklaring. De verdachte heeft gesteld dat hij slechts de deur heeft geraakt. Daarmee heeft hij een voor de bewezenverklaring relevant onderdeel van de verklaring van [verbalisant 3] betwist. Hij ontkent immers dat hij [verbalisant 3] heeft bespuugd. Voorts geldt dat de verdediging niet eerder in de gelegenheid is gesteld om het ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuige uit te oefenen.
13. Gelet op de latere Keskin-jurisprudentie, is de beslissing tot afwijzing van het getuigenverzoek niet zonder meer begrijpelijk. [5] Er is immers sprake van een geval waarin het belang bij het oproepen en horen van de getuige moet worden voorondersteld en van de verdediging dus geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Verder heeft het hof geen grond in aanmerking genomen die maakt dat het belang tot het horen van [verbalisant 3] in deze zaak ontbreekt.
14. Ik heb mij nog afgevraagd of in ‘s hofs afwijzing het kennelijke oordeel besloten ligt dat het oproepen en horen van [verbalisant 3] voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toevoegde waarde zal hebben, omdat de door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan, te weten door de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] (bewijsmiddel 4), waaruit blijkt dat de verdachte “de hulpofficier” in het gezicht spuugde. Nu steunbewijs voor een verklaring van een getuige die door de verdediging niet kon worden ondervraagd, niet kan worden gevonden in een verklaring van een andere getuige die door de verdediging evenmin kon worden ondervraagd, [6] is hiervoor in de onderhavige zaak geen ruimte.
15. Het hof heeft het verzoek tot het horen van [verbalisant 3] dan ook ontoereikend gemotiveerd afgewezen. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
De getuige [verbalisant 2]
16. Dan het verzoek tot het oproepen en horen van de getuige [verbalisant 2] . Ter terechtzitting is aangevoerd dat de verdediging [verbalisant 2] onder meer zou willen ondervragen over de precieze woorden die de verdachte zou hebben geuit, evenals of dit op een vragende toon of juist stellenderwijs was, aangezien de verdachte de bedreiging heeft ontkend.
17. Het hof heeft het verzoek tot het horen van [verbalisant 2] op de terechtzitting van 21 augustus 2020 afgewezen met de motivering dat het belang van de verdediging bij het horen van deze getuige onvoldoende is onderbouwd. Ook hier doet zich – net als bij het verzoek met betrekking tot [verbalisant 3] – de situatie voor waarin het belang bij het oproepen en horen van de getuige moet worden voorondersteld. Ik zal dat toelichten.
18. Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat hij [verbalisant 2] en/of [verbalisant 5] heeft bedreigd door de woorden: “Ik heb Corona moet ik je in je gezicht hoesten ofzo, maar je hebt nu toch al Corona dus het maakt niet uit”, of woorden van gelijke dreigende aard of strekking. De verklaring van [verbalisant 2] houdt onder andere in dat zij de verdachte hoorde zeggen: “Ik heb corona. Moet ik jullie in jullie gezicht hoesten ofzo?”. De verklaring heeft dus een belastende strekking en is in zoverre van belang voor het aannemen van de bewezenverklaring. Uit hetgeen aan het verzoek ten grondslag ligt, blijkt dat de verdachte de bedreiging ontkent. De verdediging is bovendien niet eerder in de gelegenheid gesteld om het ondervragingsrecht uit te oefenen ten aanzien van deze getuige.
19. Nu het belang bij het horen van [verbalisant 2] moet worden voorondersteld en het hof geen grond in aanmerking heeft genomen die maakt dat het belang bij het horen van [verbalisant 2] in deze zaak ontbreekt, heeft het hof het verzoek tot het horen van [verbalisant 2] ontoereikend gemotiveerd afgewezen. Ook in zoverre is het middel terecht voorgesteld.
De getuige [verbalisant 1]
20. Tot slot geldt met betrekking tot de getuige [verbalisant 1] het volgende. Ter terechtzitting is onder meer aangevoerd dat de verdediging [verbalisant 1] wil ondervragen over de precieze bewoordingen van de bedreiging en de wijze waarop de woorden werden geuit (feit 1). Voorts is aangevoerd dat de verdediging [verbalisant 1] wil horen over het spugen door de verdachte (feit 2), meer in het bijzonder over hoe dat spugen ging, waar hij stond, wat de getuige precies zag, waar het eventuele speeksel zijn collega zou hebben geraakt. Daarnaast wil de verdediging deze getuige confronteren met de verklaring van de verdachte dat hij tegen de deur heeft gespuugd en niet in het gezicht van [verbalisant 3] , zoals [verbalisant 1] zou hebben gezien.
21. Ook dit verzoek heeft het hof op de terechtzitting van 21 augustus 2020 afgewezen met de motivering dat het belang van de verdediging bij het horen van deze getuige onvoldoende is onderbouwd.
22. Voor zover het verzoek betrekking heeft op feit 1, acht ik ’s hofs afwijzing niet onbegrijpelijk, aangezien de verklaring van [verbalisant 1] niets bevat over het onder 1 tenlastegelegde feit.
23. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit houdt de verklaring van [verbalisant 1] in dat hij zag dat de verdachte de hulpofficier van justitie in het gezicht spuugde. Deze verklaring heeft een belastende strekking en is in zoverre van belang voor het aannemen van de bewezenverklaring van feit 2. De verdachte heeft gesteld dat hij slechts de deur heeft geraakt. Daarmee heeft hij een voor de bewezenverklaring relevant onderdeel van de verklaring van [verbalisant 1] betwist. Hij ontkent immers dat hij [verbalisant 1] heeft bespuugd. Voorts is de verdediging niet eerder in de gelegenheid gesteld om het ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuige uit te oefenen.
24. Daarmee doet zich opnieuw het geval voor waarin het belang bij het oproepen en horen van de getuige moet worden voorondersteld en dat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd, terwijl het hof bij de afwijzing van het getuigenverzoek geen grond in aanmerking heeft genomen die met zich brengt dat het belang tot het horen van deze getuige ontbreekt. Ook dit getuigenverzoek is aldus ontoereikend gemotiveerd afgewezen.
25. Het eerste middel slaagt.
26. Nu het eerste middel slaagt en de zaak daarom moet worden teruggewezen naar het hof, behoeven het tweede en het derde middel geen bespreking. Indien de Hoge Raad daarover anders mocht oordelen, ben ik uiteraard bereid nader te concluderen.

Slotsom

27. Het eerste middel slaagt. Het tweede en het derde middel behoeven geen bespreking.
28. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
29. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Met weglating van voetnoten. Onderstrepingen als in origineel.
2.Het betreffen beslissingen uit hoofde van art. 287 lid 3 Sv, aangezien de verdediging bij appelmemorie heeft verzocht om [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen te horen, de advocaat-generaal zich heeft verzet tegen toewijzing van deze verzoeken en de verdediging deze verzoeken ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw heeft gedaan.
3.EHRM 19 januari 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0119JUD000220516 (
4.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
5.Vgl. HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1494, r.o. 2.5.1.
6.HR 12 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:2, r.o. 3.3.2; HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418,