Conclusie
Nummer21/03513
Inleiding
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en 2. “
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren onder aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr.
De zaak
Het middel van het Openbaar Ministerie
een hoeveelheid” (terwijl 1136,6 kg was ten laste gelegd), aldus de steller van het middel.
De tenlastelegging, de bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen van het hof
Het beoordelingskader
elke gedraging die wordt bedoeld te dienen ter voorbereiding van een strafbaar feit zonder dat die gedraging reeds een begin van uitvoering van het feit oplevert (anders zou er, althans bij misdrijven, sprake zijn van strafbare poging)”. [6] Uit de parlementaire geschiedenis blijkt niet eenduidig wat onder ‘bevorderingshandelingen’ moet worden verstaan. [7]
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. De voorbereiding of bevordering van een misdrijf als bedoeld in het derde of vierde lid van art. 10 Opiumwet is in art. 10a, eerste lid, van de Opiumwet als zelfstandig delict strafbaar gesteld. Voor de verwezenlijking van dat delict is niet vereist dat van de handelingen reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf (als bedoeld in het derde of vierde lid van art. 10) deze dienen. Indien de voorbereidings- of bevorderingshandelingen wel gericht zijn op een misdrijf dat in de voorstelling van de verdachte concrete vormen heeft aangenomen, ontneemt het enkele feit dat de voorbereidingshandelingen niet meer kunnen dienen om het begaan van juist dat concrete misdrijf voor te bereiden of te bevorderen omdat inmiddels ingetreden omstandigheden aan de verwezenlijking van dat misdrijf in de weg staan, aan die handelingen niet hun zelfstandig strafbaar karakter.Dat geldt ook als met die voorbereidings- of bevorderingshandelingen een begin is gemaakt, nadat die verhinderende omstandigheid zich heeft voorgedaan(vgl. HR 13 maart 2001, LJN AB0494, NJ 2001/338).” [9]
De beoordeling van het middel
nadatde verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer geacht worden te kunnen strekken tot de invoer of het verdere vervoer en afleveren van verdovende middelen. [11] Omdat het hof heeft vastgesteld dat de onder 2 ten laste gelegde voorbereidings- c.q. bevorderingshandelingen door de verdachte zijn verricht ná de inbeslagneming van het merendeel van de in de zeecontainer aangetroffen cocaïne, heeft het hof de bewezenverklaring beperkt tot “
een hoeveelheid”, klaarblijkelijk niet zijnde de 1136,6 kilogram.
nietheeft geoordeeld dat geen sprake is geweest van voorbereidingshandelingen vanwege de omstandigheid dat met dergelijke handelingen een begin is gemaakt na het moment van inbeslagneming.
Het eerste middel van de verdachte
van elkaar in de tijd opvolgende gedragingen die zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.” Volgens de stellers van het middel heeft het hof bij de kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten ten onrechte geen eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 Sr of voortgezette handeling als bedoeld in artikel 56 Sr aangenomen.
Het beoordelingskader
NJ2019/114 m.nt. Mevis, is over (de verhouding tussen) de verschillende figuren (met weglating van de voetnoten) het volgende overwogen:
“2 Aan de beoordeling van het tweede middel voorafgaande beschouwing
.",
."
."
."
."
."
"
De bespreking van het eerste middel van de verdachte
afleverenen/of
vervoerenvan die cocaïne. In ‘afleveren’ en ‘vervoeren’ ligt ‘aanwezig hebben’ immers besloten. In de derde plaats hebben de strafbaarstellingen van de bewezen verklaarde feiten ontegenzeggelijk een vergelijkbare strekking. [14]
op zichzelf staande handelingen” betreffen c.q. waarom de onder 2 bewezen verklaarde voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen niet zien op het aanwezig hebben van de onder 1 bewezen verklaarde hoeveelheid cocaïne. Eveneens ontbreekt een nadere motivering omtrent de aan- of afwezigheid van één wilsbesluit dat ten grondslag ligt aan de verschillende feiten dan wel omtrent een niet overeenkomend feitencomplex.
“doorgaans van onvoldoende belang zijn om cassatie te rechtvaardigen omdat - kort gezegd - de opgelegde straf ver onder het strafmaximum ligt dat zou gelden als met de steller van het middel van eendaadse samenloop of voortgezette handeling zou worden uitgegaan”.