ECLI:NL:PHR:2023:258

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
21/03941
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt in gehuurde woning met vrijspraak in eerste aanleg en veroordeling voor aanwezig hebben van hennep

In deze zaak gaat het om de verdachte die in eerste aanleg werd vrijgesproken van hennepteelt, maar in hoger beroep door het gerechtshof Amsterdam werd veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep. De verdachte ontkent betrokkenheid bij de hennepkwekerij die op 2 november 2018 in een door hem gehuurd pand in Amsterdam werd aangetroffen. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep dat namens de verdachte is ingesteld, waarbij twee middelen van cassatie zijn voorgesteld. Het eerste middel betreft klachten over de bewijsvoering. De verdachte heeft verklaard dat hij het pand op zijn naam heeft gehuurd voor derden, die illegale gokactiviteiten zouden ontplooien. Hij ontkent echter dat hij op de hoogte was van de hennepkwekerij. Het hof oordeelt dat de verdachte, door niet te verifiëren wat er in het pand gebeurde, onzorgvuldig heeft gehandeld. Het tweede middel bevat klachten over de bewezenverklaring en de strafmotivering. De Hoge Raad concludeert dat het hof voldoende bewijs heeft gevonden voor de aanwezigheid van hennep in het pand en dat de strafmotivering toereikend is. De conclusie van de A-G strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/03941
Zitting7 maart 2023
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte
Het cassatieberoep
1. Na een integrale vrijspraak [1] in eerste aanleg is de verdachte bij arrest van 14 september 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens "
handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3. Het eerste middel bevat een aantal klachten over de bewijsvoering. Voordat ik het middel bespreek, geef ik de tenlastelegging, de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen weer.
De tenlastelegging, bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
4. Aan de verdachte is ten laste gelegd:

primair
hij op of omstreeks 2 november 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [a-straat 1/2] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 154 hennepplanten en/of 4342,80 gram hennep, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair
een of meer onbekend gebleven persoon/personen op of omstreeks 2 november 2018 te Amsterdam met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand de [a-straat 1/2] ) ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 154 hennepplanten en/of 4342,80 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 2 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- in opdracht van die onbekend gebleven persoon/personen een bedrijf (‘ [A] ') in het register van de KvK op zijn naam te zetten en/of
- (vervolgens) op naam van dit bedrijf (' [A] ’) voornoemd pand te huren en/of
- (vervolgens) elke maand van die onbekend gebleven persoon/personen contant geld te ontvangen en/of
- (vervolgens) dit geld op zijn prive en/of zakelijke rekening te storten en/of
- (vervolgens) de huur van voornoemd pand te betalen en/of
- aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
5. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:

hij op 2 november 2018 te Amsterdam aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [a-straat 1/2] ) een grote hoeveelheid hennepplanten.”
6. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating verwijzingen):

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2021.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb een gokschuld opgebouwd bij verschillende mensen. In 2015 was het zo’n 8 à 9.000 euro. Het liep steeds hoger op en toen zeiden deze mensen of je betaalt nu terug, of je zet een pand op je naam waar wij kunnen gokken. Ik heb dat pand op mijn naam gezet als huurder. Ik kreeg 1400 euro contant per maand voor huur en gas, licht en water van hen. Ik moest dat geld dan op mijn rekening zetten en de huur, het gas, licht en water overmaken. Ik ben enkele malen in het pand aan de [a-straat 1/2] te Amsterdam geweest. Ik werd dan gebeld om geld op te halen voor de huur. Ik kreeg mijn post en het geld.
Deze mensen zeiden dat het een gokhuis zou worden en ik wist wel dat dat niet legaal zou zijn. Ik heb geen goklocatie of gokactiviteiten gezien toen ik daar was.
Deze mensen zeiden dat ik mij bij de Kamer van Koophandel moest inschrijven. Het bedrijf was dus verder niet in bedrijf. Een nepbedrijf dus.
U vraagt mij of ik iets meer kan vertellen over deze mensen.
Zij waren in ieder geval drie mannen. U heeft gelijk, ik wil geen antwoord geven. Zij waren ongure types.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 13 november 2020.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U vraagt mij of ik vanaf 2014 tot en met 2018 een eigen bedrijf had. Dat klopt:
U houdt mij voor dat dat bedrijf [A] heette. Dat klopt.
U vraagt mij om een verklaring voor de contante stortingen op de ondernemingsrekening en privérekening in de periode van 1 september 2015 tot en met 2 november 2018.
Ik had van beide bankrekeningen een bankpas. Deze bankpassen gebruikte ik allebei voor het storten van de contante bedragen en het betalen van de huur aan [B] .
3. Een proces-verbaal ‘aantreffen hennepkwekerij’ (…) van 2 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, alsmededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op het adres [a-straat 1/2] , Amsterdam, staat het bedrijf [C] BV ingeschreven.
Op de [a-straat 1/2] werd op 2 november 2018 ter opsporing en inbeslagneming op grond van artikel 9, lid 1 onder b, van de Opiumwet binnengetreden.
Na binnenkomst roken wij meteen een herkenbare geur welke wordt veroorzaakt door hennepplanten. Genoemde geur was sterker dan de geur van een opgestoken joint.
Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij met planten aanwezig was. Het pand betreft een bedrijfspand.
Na het binnentreden zagen wij het volgende:
Ruimte A (3.60 m Breedte x 9.60 m Lengte)
154 hennepplanten
Wij, verbalisanten, constateerden op basis van onze ervaring, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen.
Schriftelijke bescheiden
Er zijn geopende brieven aangetroffen.
Brief 1
Afzender ABN-AMRO
Datum 19 oktober 2018
Bestemd voor:
[verdachte]
h/o [A]
[a-straat 1]
[postcode] Amsterdam
Brief 2
Afzender [D]
Datum 5 oktober 2018
Bestemd voor:
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] Amsterdam
Uit navraag op het adres [a-straat 1/2] te Amsterdam kwam een mutatie, bekend onder het registratienummer (…), met daarin het volgende:
- Dat collega's op 21 augustus 2018 omstreeks 00:55, een snorfiets, zagen staan voor het perceel op de [a-straat 1/2] te Amsterdam.
- Dat de snorfiets voorzien was van het kenteken [kenteken] .
- Dat deze op naam gesteld was van [verdachte] .
- Dat [verdachte] volgens het GBA stond ingeschreven in Diemen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 14 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] , en [verbalisant 3] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven,als mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Na aanleiding van de gedane vordering van verstrekking historische gegevens verklaren wij het volgende:
Terugkoppeling Liander
Op het adres [a-straat 1/2] hebben wij als Liander alleen een aansluiting in het pand genummerd op [a-straat 2] . Op deze aansluiting is 25-09-2015 een leveringscontract via NUON op naam van [A] .
Terugkoppeling [C] BV
Het pand gelegen aan de [a-straat 1/2] te Amsterdam wordt gehuurd door: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] -1975 te [geboorteplaats] , [b-straat 1] , [postcode] [plaats] . Hij zit daar gevestigd met het volgende bedrijf:
[A] , Eenmanszaak, Startdatum onderneming 24-07-2015.
Terugkoppeling NUON
De levering stond op naam van: [A]
Contractperiode: 25 september 2015 - 20 november 2018.
7. Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft het hof bovendien het volgende overwogen:

“Bewijsoverwegingen

Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte op 2 november 2018 huurder was van het pand aan de [a-straat 1/2] te Amsterdam waar op die dag een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen.
De verdachte ontkent betrokkenheid bij het opzetten en in werking houden van de aangetroffen hennepkwekerij. Hij verklaart het bedrijfspand enkel op zijn naam te hebben gehuurd ten behoeve van anderen, en geen weet te hebben gehad van de hennepkwekerij. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De advocaat-generaal acht het primair tenlastegelegde in de vorm van medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Het hof overweegt als volgt.
De processtukken houden onvoldoende in op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die aldaar de hennepkwekerij heeft opgezet, heeft onderhouden of daarbij anderszins zodanig betrokken is geweest dat hij als (mede)dader van de tenlastegelegde opzettelijk verrichte gedragingen met betrekking tot hennep kan worden aangemerkt.
Ook voor het bewijs van medeplichtigheid aan hennepteelt zoals subsidiair tenlastegelegd, door het pand ter beschikking te stellen aan een of meer ander(en), is opzet vereist op het bevorderen of vergemakkelijken van dat misdrijf en tevens dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op het door die ander(en) gepleegde feit.
Het hof is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk hennep heeft geteeld dan wel aanwezig heeft gehad, noch dat hij daaraan medeplichtig is geweest, waarvoor ook dubbel opzet is vereist. De verklaring van de verdachte met betrekking tot de reden van het huren van het bedrijfspand, de wijze waarop de huur werd betaald, zijn aanwezigheid in het pand en de vele contante stortingen op zijn bankrekeningen leidt weliswaar tot veel vragen, die grotendeels onbeantwoord zijn gebleken, maar alles welbeschouwd acht het hof die verklaring niet zo onaannemelijk dat deze zonder meer terzijde kan worden geschoven.
Uit de verklaring van de verdachte kan wel worden afgeleid dat hij - naar eigen zeggen - een bedrijfspand heeft gehuurd ten behoeve van derden, wiens naam de verdachte niet wil noemen, die daar illegale activiteiten zouden ontplooien. Hij heeft daartoe op hun verzoek een ‘nepbedrijf’ opgericht en dat bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Ook nam hij van deze derden contant geld in ontvangst en betaalde hij de energie-, waterrekeningen en de huur en is hij (in ieder geval) enkele keren in voormeld pand aanwezig geweest.
Een huurder is tot op zekere hoogte verantwoordelijk voor hetgeen zich afspeelt in het door hem gehuurde pand. De verdachte had in dit geval extra opmerkzaam moeten zijn, nu hij wist dat er in het door hem gehuurde pand illegale activiteiten zouden gaan plaatsvinden. De verdachte is enkele malen in het pand geweest en heeft zich er toen niet van vergewist dat er in het pand geen strafbare activiteiten plaatsvonden. Door onderzoek naar de activiteiten in het pand na te laten, ondanks voornoemde wetenschap, heeft de verdachte in verwijtbare mate onzorgvuldig gehandeld en is het in ieder geval aan zijn schuld te wijten dat de hennepplanten aldaar aanwezig waren.
De klachten van het eerste middel
8. Het middel valt uiteen in drie deelklachten, die zich lenen voor een gezamenlijke bespreking. Het middel klaagt in de eerste plaats dat uit de bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer, kan volgen dat in het pand hennep aanwezig was op de momenten dat de verdachte het pand heeft bezocht. Dat de verdachte destijds hennep had kunnen ontdekken, blijkt dus niet uit de bewijsmiddelen. Ik begrijp de stellers van het middel zo dat nu de verdachte de hennep destijds niet had kunnen ontdekken hem ook geen verwijt treft van de aanwezigheid van de hennep.
9. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen niet dat de verdachte over een sleutel van het pand beschikte, zodat ook om die reden niet kan worden gesteld dat de verdachte feitelijke beschikkingsmacht over de hennep had. Ik begrijp de stellers van het middel zo dat de verwerping van het vrijspraakverweer én het oordeel dat het in ieder geval aan verdachtes schuld te wijten is dat de hennepplanten in het pand aanwezig waren – op de voorgaande gronden – ontoereikend zijn gemotiveerd.
10. De derde deelklacht neemt tot uitgangspunt dat ‘schuld’ geen te bewijzen bestanddeel is van de overtredingsvariant van ‘het aanwezig hebben’ van hennep, bedoeld in artikel 3 aanhef en onder C jo. artikel 11 lid 1 Opiumwet, en dat hennep in die zin reeds ‘aanwezig is’ wanneer de hennep bereikbaar en ter beschikking van de verdachte is. In dat geval nemen de stellers van het middel aan dat hetgeen de verdediging ter terechtzitting heeft aangevoerd, heeft te gelden als een beroep op afwezigheid van alle schuld. Volgens de stellers van het middel is de (in het arrest besloten liggende) verwerping van dit verweer onvoldoende met redenen omkleed.
Het juridische kader
11. In de delictsomschrijving van artikel 3 aanhef en onder C jo. artikel 11 lid 1 Opiumwet is het bestanddeel ‘schuld’ niet opgenomen. Dit brengt mee dat voor een veroordeling voor dit delict niet hoeft te worden vastgesteld dat de verdachte schuld (in de zin van ‘culpa’) heeft aan het aanwezig hebben van de middelen. [2] Volstaan kan worden met de constatering dat de verdachte de verdovende middelen aanwezig heeft gehad. Wel vervalt de strafrechtelijke aansprakelijkheid ingeval de verdachte een beroep toekomt op de strafuitsluitingsgrond ‘afwezigheid van alle schuld’. [3]
12. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘aanwezig hebben’ moet komen vast te staan dat de verdachte over de verdovende middelen
feitelijkemacht kan uitoefenen in de zin dat hij daarover
de factokan beschikken. Voor het bewijs hoeft daarentegen niet te kunnen worden vastgesteld dat de middelen (in eigendom) toebehoren aan de verdachte of dat hij
bevoegdis over deze middelen beschikkingsmacht of beheer uit te oefenen. [4] Het gaat er dus niet om dat de middelen zich bevinden in de
juridische, maar in de
feitelijke‘machtssfeer’ van de verdachte.
13. Daarbij is de juridische verhouding tot de plaats waar de middelen zich bevinden mijns inziens niet zonder enige betekenis, aangezien een juridische bevoegdheid feitelijke mogelijkheden kan bieden die er voor een willekeurige derde niet zijn. Volgens Seijlhouwer volgt uit de hoedanigheid van eigenaar of huurder van een pand bijvoorbeeld dat de eigenaar of huurder enige zeggenschap heeft over de aldaar aanwezige hennepplanten. [5] Zij voegt daaraan toe: “
Als de verdachte ook toegang heeft tot het pand, zal het oordeel dat die planten zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden snel voor de hand liggen.”
De bespreking van het middel
14. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een bedrijfspand heeft gehuurd ten behoeve van derden, wier naam hij niet wil noemen. Deze derden zouden daar illegale gokactiviteiten ontplooien. Op verzoek van hen heeft de verdachte een nepbedrijf opgericht en dat bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Ook nam de verdachte van hen contant geld in ontvangst en betaalde hij de energie- en waterrekeningen en de huur van het pand. Tevens is hij enkele keren in voormeld pand aanwezig geweest.
15. Het hof heeft bovendien geoordeeld dat een huurder tot op zekere hoogte verantwoordelijk is voor hetgeen zich afspeelt in het door hem gehuurde pand. Nu de verdachte wist dat in het door hem gehuurde pand illegale activiteiten zouden gaan plaatsvinden en de verdachte enkele malen in het pand is geweest en zich er toen niet van heeft vergewist dat in het pand geen strafbare activiteiten plaatsvonden, heeft de verdachte in verwijtbare mate onzorgvuldig gehandeld en is het aan zijn schuld te wijten dat de hennepplanten aanwezig waren, aldus oordeelde het hof.
16. De stellers van het middel betwisten dat ‘s hofs bewijsoordeel over het aanwezig hebben van de hennep voldoende steun vindt in deze vaststellingen, maar wat mij betreft tevergeefs. Uit de vaststellingen van het hof volgt dat de hennep is aangetroffen in een door de verdachte gehuurd pand. De verdachte heeft verklaard dat hij enkele keren in dit pand aanwezig is geweest om zijn post en geld voor de huur op te halen. Deze verklaring in combinatie met het door het hof als bewijsmiddel gebezigde proces-verbaal van het aantreffen van de hennepkwekerij – waaruit volgt dat in het pand alleen recent gedateerde post van de verdachte is gevonden en dat zijn scooter op 21 augustus 2018 bij het perceel is gezien – wijst uit dat de verdachte niet al te lang voor het aantreffen van de hennepkwekerij in het pand aanwezig is geweest. Uit het voorgaande heeft het hof naar mijn inzicht
kunnenafleiden dat de verdachte feitelijk toegang had tot het door hem gehuurde pand en
kunnenoordelen dat de hennep zich binnen de machtssfeer van de verdachte bevond. Het oordeel dat de verdachte deze hennep aanwezig heeft gehad, is aldus bezien niet onbegrijpelijk en bovendien toereikend gemotiveerd. Verder reikt de toets in cassatie niet.
17. Hetgeen namens de verdachte ter terechtzitting is aangevoerd, kan mijns inziens niet worden opgevat als een beroep op afwezigheid van alle schuld. Dat – zoals de stellers van het middel opmerken – uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte de hennep eerder had kunnen ontdekken, is niet relevant.
18. De omstandigheid dat het hof in zijn bewijsoverwegingen uiteen heeft gezet dat de aanwezigheid van de hennepplanten aan verdachtes schuld te wijten was, doet – wat daar verder ook van zij – niet af aan de toereikendheid van de bewijsmotivering en de begrijpelijkheid van de bewezenverklaring.
19. Het middel faalt.
Het tweede middel
20. Het tweede middel bevat een drietal deelklachten. De eerste twee klachten betreffen de bewezenverklaring en lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. De derde klacht betreft de strafmotivering. Deze klacht behandel ik separaat.
De eerste en de tweede deelklacht van het tweede middel
21. Het middel klaagt allereerst dat het arrest, althans de bewezenverklaring, innerlijk tegenstrijdig is. Daartoe is aangevoerd dat het hof bewezen heeft verklaard dat de verdachte ‘een grote hoeveelheid hennepplanten’ aanwezig heeft gehad. Ik begrijp de stellers van het middel zo dat, nu het hof de verdachte van het overige heeft vrijgesproken – waaronder van de ten laste gelegde ‘154 hennepplanten’ – terwijl het hof wel een proces-verbaal voor het bewijs heeft gebruikt waarin is gerelateerd dat de verbalisanten in het bewuste pand op de ten laste gelegde pleegdatum 154 hennepplanten hebben aangetroffen, het arrest en/of de bewezenverklaring innerlijk tegenstrijdig is. Voorts klaagt het middel dat het hof daarbij ook nog eens kennelijk toepassing heeft willen geven aan het begrip ‘een grote hoeveelheid’ zoals bedoeld in artikel 11 lid 5 Opiumwet. Dit ten onrechte, omdat volgens artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit pas sprake is van ‘een grote hoeveelheid’ als het gaat om minstens tweehonderd hennepplanten.
De bespreking van de eerste en de tweede deelklacht
22. Voor zover het middel klaagt dat het arrest, althans de bewezenverklaring, innerlijk tegenstrijdig is op de grond dat het hof bewezen heeft verklaard dat de verdachte een grote hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad, terwijl het hof ten aanzien van deze bewezenverklaring een bewijsmiddel heeft gebezigd waaruit blijkt dat de verdachte 154 hennepplanten aanwezig heeft gehad, meen ik dat het faalt. Het aantal van 154 hennepplanten en de gangbare betekenis van ‘een grote hoeveelheid’ komen mij niet tegenstrijdig voor.
23. Met betrekking tot artikel 11 lid 5 Opiumwet jo. artikel 1 lid 2 Opiumwetbesluit merk ik op dat de stellers van het middel er terecht op wijzen dat deze bepaling alleen toepassing vindt (1) ingeval de verdachte
opzettelijkheeft gehandeld in strijd met artikel 3 Opiumwet, en (2) indien dit strafbare feit betrekking heeft op ten minste tweehonderd hennepplanten. Ik meen echter dat het hof geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 11 lid 5 Opiumwet, nu uit de bewezenverklaring blijkt dat het hof de verdachte heeft vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging dat luidt: als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet. Ook voor het overige biedt het arrest geen aanknopingspunten voor de lezing van de bewezenverklaring die de stellers van het middel voorstaan.
24. De eerste twee deelklachten van het tweede middel falen.
De derde deelklacht van het tweede middel
25. De derde deelklacht komt op tegen de strafmotivering. Door ten aanzien van de strafoplegging te overwegen dat de verdachte heeft bijgedragen aan de teelt van hennep, terwijl het hof niet bewezen heeft verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt dan wel medeplichtigheid daaraan, is de strafmotivering niet toereikend gemotiveerd. Bewezen verklaard is slechts dat de verdachte hennep aanwezig heeft gehad. Uit de overwegingen van het hof kan voorts worden afgeleid dat het hof kennelijk van oordeel is dat de verdachte heeft bijgedragen aan eerdere oogsten en dat de verdachte daarvoor geen verantwoordelijkheid heeft genomen, waardoor het niet aannemelijk is dat de verdachte het laakbare van zijn handelen inziet, hetgeen duidelijk iets anders is dan hetgeen bewezen is verklaard, aldus de stellers van het middel.
De strafmotivering
26. Het arrest bevat de volgende strafmotivering:

“Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde (opzetvariant) zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de , omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hennepkwekerij in een bedrijfspand. De verdachte treft het verwijt dat hij verregaand onzorgvuldig heeft gehandeld, als gevolg waarvan hij bijgedragen heeft aan de teelt van hennep. Het aanwezig hebben van hennep op deze schaal is verboden vanwege de schadelijke gevolgen daarvan. De consumptie van hennep is nadelig voor de volksgezondheid, terwijl de handel in hennep gepaard pleegt te gaan met andere vormen van strafbaar handelen. De verdachte heeft hiervoor geen verantwoordelijkheid genomen, waardoor niet aannemelijk is geworden dat hij het laakbare van zijn handelen inziet.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 augustus 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het beoordelingskader
27. De strafrechter beschikt over een ruime straftoemetingsvrijheid. Binnen de grenzen die de wet stelt, is de feitenrechter vrij “
in de keuze van de op te leggen straf – waaronder ook is te verstaan de strafsoort – en in de keuze en de weging van de factoren die hij daarvoor in de concrete zaak van belang acht”. De Hoge Raad stelt zich terughoudend op bij de beantwoording van de vraag of de motivering van de beslissing met betrekking tot de straftoemeting toereikend is. [6]
De bespreking van de derde klacht
28. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Hiermee heeft het hof mijns inziens de juiste maatstaf aangelegd. Bovendien meen ik dat het hof daarbij als ‘omstandigheid waaronder het feit is begaan’, mocht betrekken dat de verdachte “
onzorgvuldig heeft gehandeld, als gevolg waarvan hij bijgedragen heeft aan de teelt van hennep”. Dat ten laste van de verdachte enkel bewezen is verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van hennep, en niet aan het telen van hennep, doet niet af aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof.
29. Ten slotte merk ik op dat uit de overweging van het hof dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor het aanwezig hebben van hennep mijns inziens niet volgt “
dat het hof kennelijk van mening is dat er sprake is van eerdere oogsten waaraan de verdachte heeft bijgedragen” (aldus de stellers van het middel). Ook voor het overige biedt het arrest geen aanknopingspunten voor deze lezing. Het voorgaande brengt mee dat de strafoplegging toereikend is gemotiveerd.
30. Het middel faalt.
Slotsom
31. De middelen falen.
32. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
33. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40, rov. 2.5.
2.M. Kessler,
3.HR 24 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1317,
4.HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945,
5.N. Seijlhouwer-de Visser, ‘De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar of huurder van een henneppand’,
6.HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975, rov. 3.4-3.5.4, en HR 19 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1472, rov. 2.3.2.