II.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
3. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“op 1 juli 2019 te Almere, opzettelijk een politieambtenaar, te weten [aangeefster] , ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in het openbaar bij geschrift, heeft beledigd, door die [aangeefster] (indirect en via een bericht op LinkedIn gericht aan [verbalisant 1] ) de woorden toe te voegen: “
[aangeefster] is een jodenhaater!”.”
4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] , nummer PL0900-2019194767-1, opgemaakt door [verbalisant 2] , werkzaam bij politie Eenheid Midden-Nederland en gesloten op 2 juli 2019, onder meer inhoudende (pagina 1 e.v.):
“Ik doe aangifte van smaad/laster gepleegd op maandag 1 juli 2019. Op deze datum en tijd werd mij bekend dat er door [verdachte] een openbaar bericht geplaatst was op LinkedIn met onder andere de tekst:
“ [aangeefster] is een Jodenhater”.
Dit betreft een openbaar bericht op internet wat voor iedereen te lezen is. Door deze tekst voelde ik mij in mijn eer en goede naam aangetast.”
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, nummer PL0900-20194767-2, opgemaakt door [aangeefster] , werkzaam bij politie Eenheid Midden-Nederland en gesloten op 2 juli 2019, onder meer inhoudende (pagina 4 e.v.):
Op maandag 1 juli 2019, ontving ik een whatsapp bericht van mijn collega [verbalisant 1] . Ik las dat collega [verbalisant 1] schreef dat iemand iets had gezet onder zijn openbare bericht op LinkedIn.
Onder de tekst van mijn collega [verbalisant 1] stond het volgende: “ [verdachte] : [aangeefster] ken ik heel erg goed, kan mij dan ook niet voorstellen dat je juist met haar een educatief prog gaat opzetten… [aangeefster] is een jodenhaater!...
Ik voel mij door die tekst in mijn goede naam en eer aangetast. Ik vind het heel erg, omdat het een openbaar bericht is wat iedereen kan lezen op internet. Mijn collega [verbalisant 1] heeft een heel groot bereik op LinkedIn.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte, nummer PL-0900-20194767-4, opgemaakt door [verbalisant 3] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland en [verbalisant 4] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland en gesloten op 16 juli 2019, onder meer inhoudende (pagina 9 e.v.):
V: Weet u waarvoor u ontboden bent om een verdachtenverhoor af te leggen?
A: Ik heb woord alleen gelezen, belediging, verder weet ik niets. Ik kan wel gokken.
Het begon op internet. Ik weet de datum niet precies maar het was rond 1 juli 2019.
Het speelt zich af met LinkedIn. Ik heb een ‘vriendschap’ met [verbalisant 1] op LinkedIn. Het begon met een schriftelijke conversatie op een pagina van LinkedIn waarin [verbalisant 1] zegt van ‘ik heb een afspraak met [aangeefster] ”. En het gaat om deze [aangeefster] .
V: De opmerking die u gemaakt heeft op LinkedIn over [aangeefster] . Heeft u zich gerealiseerd dat heel veel mensen dit kunnen lezen?
A: Als het om de opmerking Jodenhater gaat, maakt het me niet zo heel veel uit hoe de rechten of plichten van tegenpartij zijn.
V: [verbalisant 1] heeft samen met [aangeefster] een educatief programma opgezet over Anne Frank. U heeft het op internet gezet: “ [aangeefster] ken ik heel er goed, ik kan mij ook niet voorstellen dat je juist met haar een educatief prog gaat opzetten. [aangeefster] is een Jodenhaater!...:
A: Ik vind dat [verbalisant 1] , als hij een heldhaftig karakter gehad, had hij mij gevraagd wat ik bedoelde. Maar hij heeft mij adhoc van zijn account afgegooid. Als het zo zwaarwegend was geweest had dit me moeten worden gevraagd. Ik vind dit fout van [verbalisant 1] .”
5. De politierechter heeft het bewezenverklaarde als volgt gemotiveerd:
“De inhoud van dit/deze bewijsmiddel/en levert de feiten en omstandigheden op, die redengevend zijn voor de hiernavolgende bewezenverklaring.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt, dat:
- De aan verdachte bekende politieman [verbalisant 1] verslag doet van een politie-activiteit, waaraan zijn collega [aangeefster] heeft meegewerkt;
- Op dat verslag heeft verdachte publiekelijk gereageerd je, een heeft hij zijn verbazing daarover geuit omdat [aangeefster] zich zou hebben bezondigd aan “jodenhaat”;
- [aangeefster] daardoor in de eer en goede naam is aangerand.
In wat door en namens verdachte naar voren is gebracht, in de kern inhoudend dat verdachte [aangeefster] niet kent, haar eerder wel eens heeft gesproken, en dat verdachte slechts op een fictief persoon heeft gedoeld, verdient geen geloof.
Naar het oordeel van de politierechter is wat door verdachte over [aangeefster] is geschreven op zichzelf beschouwd beledigend en bovendien ondubbelzinnig gekoppeld aan de persoon van [aangeefster] , in de context van haar politiewerk.”