ECLI:NL:PHR:2023:1052

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
22/03499
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conclusie AG in Caribische moordzaak met vuurwapen en munitie

In deze zaak, die zich afspeelt in de Caribische regio, is de verdachte veroordeeld voor moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft op 15 september 2022 een vonnis uitgesproken waarin de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien jaren en zes maanden. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 21 januari 2018, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], door de verdachte met opzet is doodgeschoten. De verdachte heeft het slachtoffer benaderd met een vuurwapen en meerdere schoten gelost, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De verdediging heeft cassatie aangetekend, waarbij verschillende middelen zijn ingediend, waaronder bezwaren tegen de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en het gebruik van bewijsmateriaal. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij wordt gesteld dat de middelen in alle onderdelen falen. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk in de Caribische gebieden, vooral met betrekking tot de toepassing van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao en de beoordeling van getuigenverklaringen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/03499 C
Zitting21 november 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] , op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte
I.
Inleiding
Bij vonnis van 15 september 2022 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien jaren en zes maanden, met aftrek van het voorarrest, wegens 1. primair impliciet primair "moord " en 2. “overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd”. Daarnaast heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van NAF 2.205,53 en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 1:78 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao (verder: SrC) opgelegd, een en ander zoals in het vonnis bepaald.
Namens de verdachte heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Valkenswaard, een middel van cassatie voorgesteld.
II.
Het middel en de bespreking daarvan
Het middel
3. Het middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, keert zich met uiteenlopende deelklachten tegen de bewijsvoering van het Hof.
4. Alvorens deze bewijsklachten te bespreken, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van het Hof weer.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en (bewijs)overwegingen
5. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1 primair
hij op 21 januari 2018 te Curaçao, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met gezichtsbedekking die [slachtoffer] benaderd en met een vuurwapen drie, kogels afgevuurd in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] door twee kogels in het lichaam werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 21 januari 2018 te Curaçao, een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, en munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.”
6. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:

1.Een proces-verbaal van 27 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pagina 125 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant of één of meer van hen:
Op 21 januari 2018 omstreeks 01.00 uur werden wij gedirigeerd naar [A] voor het doen van een forensisch onderzoek in verband met een schietincident dat kort ervoor had plaatsgevonden. Daar vertelde de teamleider ons dat het slachtoffer [slachtoffer] na reanimatie door het ambulancepersoneel ter plaatse is overleden.
Het slachtoffer lag op een brancard in de ambulance. Hij vertoonde waarneembare letsels: schotwonden aan zijn rechterborst, rechter onderarm en rechter bovenrug ter hoogte van het schouderblad.
Om 02.10 uur constateerde politiearts [verbalisant 3] de dood van het slachtoffer [slachtoffer] . Het stoffelijk overschot is op last van de officier van justitie inbeslaggenomen en overgebracht naar het Analytisch Diagnostisch Centrum (ADC) voor een gerechtelijke sectie.
Wij hebben forensisch onderzoek ingesteld op de plaats delict.
Op de geasfalteerde plek voor de broodtruck troffen wij twee patroonhulzen aan van het kaliber 9mm Luger. Op de vloer in de broodtruck troffen wij een patroonhuls van datzelfde kaliber aan. Wij zagen onder de toonbank van de broodtruck een kogelperforatie.
2.Een proces-verbaal van gerechtelijke sectie van 25 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 4] (pagina 136 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant of één of meer van hen:
Op 22 januari 2018 werd een gerechtelijke sectie verricht op het lijk van het slachtoffer [slachtoffer] .
Schotwonden
A: Rechtsboven front thorax. Dit is een inschotwond.
B: Rechteroksel. Dit is een inschotwond.
C. Rechteroksel/overgang naar de rechter bovenarm. Dit is een uitschotwond.
D. Binnenkant rechter bovenarm dicht bij de oksel. Dit is een inschotwond
E. Aan de ellepijp rechterpols. Dit is een uitschotwond.
F. Aan de ellepijp, zijkant van de rechterhand. Dit is een inschotwond.
G. Rechterkant boven aan de rug. Dit is een uitschotwond.
Reconstructie kogelbanen:
Volgens deze conclusie is het lichaam door twee schoten geraakt.
1. Penetrerend, dodelijk schot met inschotwond A aan de rechterkant, boven front bij de thorax, met een baan in de thorax tussen de 4e en 5e rib, schamp op de middelste lob van de linkerlong, de middenrib perforerend, perforatie en scheurvorming in de lever, perforatie van de maag, twaalfvingerige darm, de dunne darm, de dikke darm en scheuren van de linker ileum slagader en ader met eindstand van de kogel naast het sacrale bot. De kogelbaan daalde af en ging iets van rechts naar links. Dit schot leidde tot een hematopertioneum en een interne bloeden tot de dood. Tijdens de inwendig schouw werd één intacte kogel naast het sacrale bot aangetroffen.
2. Inschotwond F aan de rechterhand (ellepijp zijde), uitschotwond E op de rechterpols. Deze kogel vervolgde zijn baan en maakte een tweede inschotwond D aan de binnenkant van de rechter bovenarm, tweede uitschotwond C nabij de rechteroksel en een derde inschotwond B op de rechteroksel met uitschotwond G rechtsboven van de rug. Dit schot kwam niet in de rechter thoracale holte en beschadigde geen vasculaire of organen. Dit schot was licht stijgend en ging iets van rechts naar links.
Conclusie [slachtoffer] kwam om het leven door inwerking van uitwendig perforerend geweld (schieten) dat bij leven is ontstaan.
3.Een proces-verbaal van verhoor van 21 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (pagina 10 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 januari 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik ben de eigenaar van de broodtruck " [A] ". Ik was gisteren in de broodtruck aan het werk met wijlen " [slachtoffer] ", [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Met " [slachtoffer] " bedoel ik [slachtoffer] .
Op 21 januari 2018, na twaalf uur, zaten er twee klanten bij de broodtruck. Het waren twee bekenden van [slachtoffer] . [slachtoffer] was eten voor hen aan het klaarmaken en ze zaten met elkaar te joken. De klant bleef tegen [slachtoffer] zeggen dat hij hem vandaag zeker een mep zal geven. Volgens mij zaten ze geintjes met elkaar te maken. Hierna gingen de geintjes over in een handgemeen. Ze bleven eventjes met elkaar bezig met het handgemeen en geintjes uithalen. Hierna hoorde ik de klant tegen [slachtoffer] zeggen dat hij hem zal schieten. De klant liep naar mij toe, wees een tatoeage met de naam van zijn moeder op een van zijn armen aan en zwoer dat hij [slachtoffer] vandaag zeker zal doodschieten. Ik zag dat de man geen geintje aan het uithalen was. Ik vroeg hem of hij klaar was om naar de gevangenis te gaan. Hij zei dat hij [slachtoffer] zal doodschieten en dat hij niet naar de gevangenis zal gaan. De man gaf [slachtoffer] daarna een stoot in zijn gezicht. Hij zei tegen mij dat wanneer de broodtruck dicht gaat, [slachtoffer] zal weten wat er gaat gebeuren. Tegen [slachtoffer] zei hij dat hij dertig scherpe patronen voor [slachtoffer] heeft. Hierna stapten die twee klanten in een grijze Kia Spectra en reden ze weg met de klant die problemen met [slachtoffer] had als inzittende.
Even later kwam een andere klant eten kopen. [slachtoffer] heeft die klant geholpen. Op gegeven moment zag ik dat een man met bedekt gezicht in de richting van de broodtruck kwam rennen. Ik zei tegen [slachtoffer] dat hij moest uitkijken. De schutter schreeuwde luid: "Hala, hala" (letterlijke vertaling verbalisant: "Opzij, Opzij"). Daarna heeft de schutter drie schoten op [slachtoffer] afgevuurd. Ik zag dat [slachtoffer] op de grond van de broodtruck viel. De schutter rende weg in de richting van [B] . [betrokkene 3] en ik renden naar de broodtruck om te kijken wat met [slachtoffer] was gebeurd en om hem te helpen. Ik hoorde enkele omstanders schreeuwen dat de schutter wegrende en instapte in een grijze Kia Spectra.
Ik heb een foto van de schutter op Facebook gekregen. Het betrof de foto van de schutter. Hij is genaamd [verdachte] . Ik ken de klant met wie [slachtoffer] problemen had van gezicht. Hij komt elke week eten kopen bij de broodtruck.
De klant is een man van ongeveer 1,65 meter hoog. Hij was gekleed in een donkere spijkerbroek, volgens mij een wit t-shirt en hij had zwarte Adidas slippers aan. De schutter was gekleed in een donkere spijkerbroek en had zwarte Adidas slippers aan. Hij had een donkerblauw trainingspakhemd aan met lange mouwen en witte strepen aan de mouwen. Zijn gezicht was bedekt met een zwarte muts. Je kon zijn ogen zien. Ik herken de schutter als die klant die even tevoren tegen [slachtoffer] zei dat hij hem vandaag zal doodschieten. Ik herken hem aan zijn stem, de donkere spijkerbroek en de Adidas slippers die hij aan had en aan zijn ogen, die ik door de zwarte muts die hij aan had zag.
4.Een proces-verbaal van fotoconfrontatie van 24 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , (pagina 16 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Na het bekijken van de fotosheet A verklaarde de getuige [betrokkene 1] het volgende: "De man afgebeeld onder nummer 8 is de man die eerder als klant kwam bij [slachtoffer] om eten te kopen en die later terug kwam om [slachtoffer] dood te schieten."
5.Een proces-verbaal van bevindingen bij de fotoconfrontatie van 24 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (pagina 19 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 24 januari 2018 is een meerkeuzen fotoconfrontatie met de getuige [betrokkene 1] gedaan. De getuige wees de man, afgebeeld als nummer 8 op fotosheet A aan. Ik verklaar dat op fotosheet A onder 8 is afgebeeld: [verdachte] .
6.Een proces-verbaal van verhoor van 21 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (pagina 30 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 januari 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
lk was gisteren bij de broodtruck " [A] ". Ik werk samen met [slachtoffer] (het Hof begrijpt: [slachtoffer] ) in de keuken. Omstreeks 01.15 uur kwam een klant zijn eten bij [slachtoffer] afhalen. Die klant was samen met een andere man. Deze man was de bestuurder van de auto waarin zij kwamen. Het betrof volgens mij een grijze auto van het merk Kia. Ik zag dat de bestuurder in de auto ging, terwijl de klant bleef discussiëren met [slachtoffer] . Ik besteedde geen aandacht aan de discussie. Hierna kwam [slachtoffer] naar buiten. De klant bleef discussiëren met [slachtoffer] . Ik zag dat de klant [slachtoffer] een klap in zijn gezicht gaf. Na deze klap hoorde ik [slachtoffer] tegen deze klant in het Papiaments zeggen: "No mishi ku mi kara, Bai" (vrije vertaling verbalisant: raak mijn gezicht niet en ga weg). De klant zei in het Papiaments tegen [slachtoffer] , dat hij een vuurwapen heeft en dat hij 30 kogels heeft. Ik zag dat de klant, toen hij dit zei, met zijn linker wijsvinger op zijn rechter onderarm wees. Daarna stapte hij in de auto en reden ze weg.
Binnen tien minuten zag ik een onbekende man aan komen lopen. De man was gekleed in donkere kledingstukken en had een vuurwapen in zijn hand. Aan de manier van lopen en de handelingen die hij deed met zijn armen en handen, herkende ik hem meteen doordat hij dezelfde handelingen deed als de klant die eerder aanwezig was. Hij had tevens hetzelfde postuur.
Toen hij dichterbij kwam, hoorde ik hem iets zeggen. Bij het horen van zijn stem herkende ik hem als de klant die eerder aan het discussiëren was met [slachtoffer] . Ik hoorde dat de dader iets tegen [slachtoffer] zei. Tegelijkertijd loste hij een schot. Ik zag dat [slachtoffer] opzij ging. Vervolgens hoorde ik nog een schot. Ik zag dat [slachtoffer] vermoedelijk geraakt werd, doordat hij toen op de grond van de truck viel. Hierna zag ik dat de dader naar de toonbank liep en volgens mij nog twee schoten loste. Daarna rende hij weg.
Ik denk dat de dader de klant is die eerder bij de broodtruck was. Ik herken hem aan zijn postuur, handelingen die hij deed met zijn armen en handen en aan zijn stem. Voor mij is hij dezelfde persoon.
De klant had een donkerkleurig t-shirt met korte mouwen, een donker kleurige bermuda short, zwarte sikken en zwarte slippers aan.
De dader had een zwart jack met lange mouwen, donker kleurige lange trainingsbroek en had een vuurwapen in zijn hand.
7.Een proces-verbaal van fotoconfrontatie van 24 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (pagina 37 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Na het bekijken van de fotosheet B verklaarde de getuige [betrokkene 4] het volgende: "De man afgebeeld onder nummer 4 is de man die discussie had met [slachtoffer] en die op [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij hij om het leven kwam."
8.Een proces-verbaal van bevindingen bij de fotoconfrontatie van 24 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (pagina 40 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 24 januari 2018 is een meerkeuzen fotoconfrontatie met de getuige [betrokkene 4] gedaan. Hij wees de man aan afgebeeld bij nummer 4 op fotosheet B. Ik verklaar dat op fotosheet B onder 4 is afgebeeld: [verdachte] .
9.De door de verdachte afgelegde verklaring ter terechtzitting op 25 augustus 2022, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 21 januari 2018 was ik samen met [betrokkene 5] bij de [A] Grill '. Ik was daar wat aan het geinen met [slachtoffer] . Op een gegeven moment werd het serieuzer. Er vielen wat woorden, het werd een beetje zwaar.”
7. Het bestreden vonnis bevat de volgende overwegingen (hier weergegeven inclusief de voetnoot):

Verweren tot bewijsuitsluiting
[…]
De raadsman heeft bij pleidooi voorts uitvoerig stilgestaan bij de door hem gestelde onbetrouwbaarheid van de in deze zaak afgelegde getuigenverklaringen van in het bijzonder
[betrokkene 1]en
[betrokkene 4], de onderlinge tegenstrijdigheden in hun verklaringen en het feit dat zij telkens wisselend hebben verklaard. Dit alles rechtvaardigt in de ogen van de raadsman geen andere conclusie dan dat die getuigenverklaringen en in het verlengde daarvan hun herkenning van de verdachte als schutter, niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het Hof heeft de vraag te beantwoorden of en zo ja, in hoeverre de verklaringen van genoemde [betrokkene 1] en [betrokkene 4] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt, zulks te meer nu de verdachte iedere betrokkenheid bij het feit, waarover zij ten aanzien van hem hebben verklaard, ontkent en bestrijdt dat hetgeen in die verklaringen over hem is gezegd juist is en de verdediging de betrouwbaarheid van die verklaringen ook gemotiveerd in twijfel heeft getrokken.
Ter beoordeling van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring staan in het algemeen diverse wegen open. Zo kan worden gekeken of hetgeen met betrekking tot een bepaalde verdachte of overigens is verklaard overeenkomt met of steun vindt in - zo te noemen - objectieve feitelijke gegevens, of de betreffende verklaring 'uit zichzelf (dat wil zeggen, zonder wetenschap vooraf van hetgeen uit het onderzoek reeds naar voren is gekomen) is afgelegd, of de verklaring op andere onderdelen steeds consistent is en of onderdelen van de verklaring zich verdragen met andere in het onderzoek naar voren gekomen gegevens. Daarnaast kan de ouderdom en de complexiteit van de feiten, waarover is verklaard, bij de beoordeling een rol spelen, evenals een mogelijk motief voor het afleggen van de verklaring.
Ten aanzien van [betrokkene 1]
Uit de stukken in het dossier blijkt dat [betrokkene 1] diverse verklaringen heeft afgelegd, bij de politie en bij de rechter-commissaris.
[betrokkene 1] heeft voor het eerst een verklaring afgelegd op 21 januari 2018, voor zover relevant opgenomen onder de bewijsmiddelen in dit vonnis, in de kern erop neerkomend dat hij de schutter herkent als de klant die eerder bij de [A] aanwezig was.
Gevraagd naar aanvullingen op zijn eerdere verklaring, verklaart de getuige [betrokkene 1] in zijn tweede verklaring op 25 januari 2018 over de jongen die samen met de klant bij de [A] aanwezig was (naar het Hof is gebleken: [betrokkene 5] ). Hij verklaart dat [betrokkene 5] , toen de klant en [slachtoffer] met elkaar discussieerden, naar de auto is gelopen en een tas is gaan halen en toen tegen hem zei dat de klant [slachtoffer] niets kon doen omdat hij (het Hof begrijpt: [betrokkene 5] ) het vuurwapen bij zich had, daarbij wijzend op de tas. [betrokkene 1] herhaalt dat de klant tegen hem heeft gezegd dat [betrokkene 1] [slachtoffer] na sluitingstijd niet naar huis moest laten gaan omdat hij [slachtoffer] vandaag zou vermoorden. De klant zwoer op naam van zijn moeder dat hij [slachtoffer] zou vermoorden.
Op 24 januari 2018 heeft een fotoconfrontatie plaatsgevonden waarbij [betrokkene 1] de verdachte heeft aangewezen als de klant die bij [slachtoffer] eten kwam kopen en die later is teruggekomen om hem dood te schieten.
In zijn derde verklaring op 2 februari 2018 wordt [betrokkene 1] specifiek naar de signalementen van de klant en de schutter gevraagd. Hij verklaart dan als volgt. De klant had een bruine huidskleur, een baard en kort geknipt haar. Hij had een tatoeage aan de binnenkant van zijn linker arm. Hij had zwarte Adidas slippers aan, een donkere korte broek en een wit t-shirt met korte mouwen. De schutter was gekleed in een donkere spijkerbroek en had zwarte Adidas slippers aan. Hij had een donkerkleurige trainingspakjas aan van het merk Adidas, Hij droeg een zwarte 'muts' waarbij zijn ogen te zien waren.
In zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 1 augustus 2018 verklaart de getuige op vragen van de raadsman als volgt. Ik geef u een beschrijving van de onbekende man die eerst een probleem had bij de truck. Hij heeft het postuur van [betrokkene 6] en is iets langer dan [betrokkene 6] , die 1.71m is. Hij had zwarte slippers aan van het merk Reef of Adidas, een spijkerbroek en een shirt met korte mouwen. De getuige verklaart verder over de geintjes die tussen [slachtoffer] en de verdachte gewisseld werden, die over gingen in een handgemeen en over de door de verdachte jegens [slachtoffer] geuite doodsbedreiging. Hij herhaalt dat die andere jongen een tas is gaan halen en tegen hem zei dat de verdachte [slachtoffer] nu niets kon doen omdat hij het vuurwapen had. Op vragen van de officier van justitie omtrent het signalement van de schutter verklaart hij dat deze hetzelfde postuur heeft als [betrokkene 6] , dat hij een lange spijkerbroek droeg, een shirt met lange mouwen, een bivakmuts en zwarte slippers (zonder opdruk). De slippers waren zwart.
Het Hof leidt uit het voorgaande af dat de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] in grote lijnen en op wezenlijke onderdelen consistent en in de kern gelijkluidend zijn. Deze verklaringen vinden bovendien steun in ander objectief bewijsmateriaal, niet in de laatste plaats de verklaring van de verdachte zelf die bevestigt dat hij op 21 januari 2018 samen met [betrokkene 5] bij de [A] was, dat zij in de grijze Kia van de moeder van [betrokkene 5] reden en dat er tussen hem en het slachtoffer discussie was. Het Hof ziet derhalve geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen van [betrokkene 1] . Dat hij, zoals terecht door de verdediging is geconstateerd, de klant eenmaal in een donkere korte broek beschrijft en de andere keren in een (donkere) spijkerbroek, doet daaraan niet af. Datzelfde geldt voor de geconstateerde verschillen in zijn verklaringen over de gedragen slippers, te weten: telkens zwart, maar van het merk Adidas, Reef of Adidas, zonder opdruk. Het Hof kent aan deze constateringen simpelweg niet het gewicht toe dat de raadsman daaraan toekent, omdat de inconsistenties slechts ondergeschikte details betreffen, en constateert bovendien dat tussen de verschillende verklaringen enig tijdsverloop zit waardoor dergelijke eventuele tegenstrijdigheden kunnen worden verklaard. Het Hof betrekt bij zijn oordeel dat de herkenning van de verdachte als klant en als schutter niet alleen is gestoeld op de kleding die is gedragen maar ook op diens stem en ogen.
Ten aanzien van [betrokkene 4]
Uit de stukken in het dossier blijkt dat [betrokkene 4] verklaringen heeft afgelegd, bij de politie en bij de rechter-commissaris.
De getuige [betrokkene 4] heeft een verklaring afgelegd op 21 januari 2018, voor zover relevant hieronder opgenomen bij de bewijsmiddelen, die er in de kern op neerkomt dat hij de schutter heeft herkend als de klant die eerder bij de [A] aanwezig was.
Op 24 januari 2018 heeft vervolgens een fotoconfrontatie plaatsgevonden waarbij [betrokkene 4] de verdachte heeft aangewezen als de man die discussie met [slachtoffer] had en die later op [slachtoffer] heeft geschoten waarbij hij om het leven kwam.
In zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 2 augustus 2018 verklaart [betrokkene 4] dat [betrokkene 1] "pas op" tegen [slachtoffer] schreeuwde. De schutter had een wapen in zijn hand, schoot, liep naar de [A] en schoot nog drie of vier keer. Hij herhaalt dat er eerder die avond een discussie was tussen [slachtoffer] en de klant en dat hij niet precies wist waar die discussie over ging omdat hij geen Papiaments verstaat. Op een gegeven moment zei [slachtoffer] : "no mishi ku mi kara" (raak mijn gezicht niet aan). De jongen bleef nog even tegen [slachtoffer] praten. De klant is volgens hem een vaste klant en heeft een bruine huidskleur. [betrokkene 4] keek niet echt geconcentreerd naar de klant, omdat hij aan het eten was. De klant had een korte broek aan en een zwart shirt. Hij kan zich niet herinneren wat voor schoenen hij droeg. De schutter had een slank postuur. Hij heeft geen huidskleur gezien omdat hij in het zwart was gekleed. Hij kan niet zeggen wat de schutter aanhad. Het gezicht van de schutter was bedekt en [betrokkene 4] heeft zich omgedraaid toen hij het schot hoorde. Hij verklaart ten slotte dat hij de schutter heeft herkend aan zijn handelingen, niet aan zijn stem. Hij heeft de schutter niets horen zeggen. De schutter maakte dezelfde bewegingen als de klant. Hij kan het niet uitleggen en ook niet nadoen, het waren zoveel bewegingen.
Het Hof stelt vast dat in het oog springt dat de getuige de schutter in zijn verklaring bij de politie wel, maar in zijn latere verklaring bij de rechter-commissaris niet heeft horen praten. De verdediging heeft er terecht op gewezen dat de verklaringen van [betrokkene 4] op dit onderdeel niet consistent zijn. Het Hof is van oordeel dat deze enkele inconsistentie niet maakt dat aan de betrouwbaarheid van de door deze getuige bij de politie afgelegde verklaring moet worden getwijfeld. Daartoe overweegt het Hof dat de verklaring van [betrokkene 4] bij de rechter-commissaris voor het overige op de van belang zijnde onderdelen in overeenstemming is met wat hij bij de politie heeft verklaard, meer in het bijzonder voor wat betreft zijn herkenning van de schutter als de klant die eerder bij de [A] was aan de hand van diens bewegingen/handelingen met zijn armen en handen. Daar komt bij dat de verklaring van [betrokkene 4] bij de politie dat hij de schutter iets heeft horen zeggen, wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1] , die heeft verklaard dat de schutter "Hala, hala" schreeuwde toen hij dichterbij kwam. Aldus heeft het Hof geen reden te twijfelen aan de juistheid van de op 21 januari 2018 door deze getuige afgelegde verklaring, dat de klant en de schutter een en dezelfde persoon zijn. Dat tot slot, zoals de raadsman heeft betoogd, de politie de getuige verkeerd zou hebben begrepen omdat deze getuige geen vloeiend Papiaments zou spreken en de politie slecht Spaans, is louter suggestief en niet onderbouwd met feiten. Het Hof acht aldus de verklaring van [betrokkene 4] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Gelet op het verweer van de raadsman dat de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 4] niet op alle onderdelen gelijkluidend zijn, overweegt het Hof nog dat een getuige alleen kan verklaren over hetgeen door hemzelf is waargenomen. Wat een getuige waarneemt en in zijn geheugen opslaat, zal voor een ieder anders zijn. Aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen doet dit in ieder geval niet af.
[…]
Bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen trekt het Hof de conclusie dat de verdachte degene is geweest die het slachtoffer met een vuurwapen om het leven heeft gebracht. Deze bewijsmiddelen worden ondersteund door de telecomgegevens in die zin dat de telecomgegevens passen bij het scenario dat de verdachte op de plaats delict was ten tijde van de moord. [1]
Op grond van het volgende concludeert het Hof tevens dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte bij de [A] het slachtoffer met de dood heeft bedreigd. De verdachte heeft hierover verklaard dat het latere slachtoffer [slachtoffer] en hij eerst geintjes aan het maken waren, waarna er serieuze woorden vielen en het een beetje zwaar werd. De verdachte is daarna weggegaan. Na een minuut of 10 a 15 is hij, in andere kleren en met een gezicht bedekkende muts, teruggekeerd, is hij doelgericht op het slachtoffer afgelopen en heeft hij het slachtoffer met een vuurwapen doodgeschoten.
Uit deze gang van zaken blijkt van een doelgericht plan om iemand van het leven te beroven en voorts dat de verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Verweer raadsman omtrent telecomgegevens
De raadsman heeft kritische kanttekeningen geplaatst bij de methodiek en de conclusies van de netwerkmetingen, te weten: er is op andere locaties gemeten, er is op andere dagen en tijdstippen gemeten, er wordt uitgegaan van een kleiner zendmastbereik dan zou moeten en er is sprake van overlappende dekkingsgebieden. Dit brengt hem tot de conclusie dat het aanstralen van de telefoon van de verdachte van de zendmast Buena Vista (een zendmast gelegen binnen het bereik van de plaats delict) om 01:11 uur de verdachte niet zonder meer op de plaats delict plaatst, maar de mogelijkheid openhoudt dat de verdachte op dat moment in [a-straat ] was.
Met de raadsman is het Hof van oordeel dat de uitkomsten van het telecomonderzoek en de analyse van de netwerkmetingen geen onomstotelijk bewijs opleveren dat de verdachte op of omstreeks het moment van het schietincident op de plaats delict aanwezig was. Het Hof kent aan deze onderzoeksbevindingen dan ook niet het door de procureur-generaal beoogde gewicht toe, in die zin dat op basis daarvan geconcludeerd moet worden dat de verdachte op de plaats delict was ten tijde van het schietincident. Overeind blijft echter staan dat de telecomgegevens de mogelijkheid open laten dat de verdachte ten tijde van het schietincident op de plaats delict was.
[…]”
Beoordeling van het middel
8. Als ik het goed zie, zijn het de volgende deelklachten die hun pijlen op de bewijsvoering richten:
(i) het Hof heeft het verbod als bedoeld in art. 387, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao (hierna: SvC) op een belangrijk punt genegeerd, doordat het “als bewijsmiddel een proces-verbaal heeft gebruikt dat de – de auditu het overgebrachte – verklaring inhoudt van personen wier identiteit niet blijkt”;
(ii) het Hof heeft gebruikgemaakt van bewijsmateriaal waarvan de relevantie voor het bewijs zonder nadere motivering niet duidelijk is, zodat een reële mogelijkheid bestaat dat de bewezenverklaring op ondeugdelijke gronden berust;
(iii) het oordeel van het Hof omtrent de betrouwbaarheid van een tweetal getuigenverklaringen is onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd, doordat deze op onderdelen met elkaar strijden;
(iv) het Hof verwijst in de bewijsconstructie “naar materiaal waarvan de inhoud en betekenis in het vonnis niet is terug te vinden en ook anderszins niet is vast te stellen”. [2]
De eerste deelklacht
9. Het door de steller van het middel aangehaalde derde lid van art. 387 SvC luidt:
“Schriftelijke bescheiden, houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kunnen slechts als bewijsmiddel worden erkend, indien deze persoon met de toestemming van of door de rechter-commissaris op de voet van het bepaalde in artikel 261 is verhoord, mits belangrijke steun aan ander gebezigd bewijsmateriaal kan worden ontleend.”
10. De onderhavige deelklacht heeft betrekking op bewijsmiddel 3 (zie randnummer 6), voor zover het Hof gewicht heeft toegekend aan de passage uit de, bij proces-verbaal door de politie vastgelegde, verklaring van de getuige [betrokkene 1] , inhoudende: “Ik hoorde enkele omstanders schreeuwen dat de schutter wegrende en instapte in een grijze Kia Spectra.” Ik begrijp dat volgens de steller van het middel aan deze passage geen bewijsgewicht had mogen worden toegekend op grond van art. 387, derde lid, SvC, en dat dit te meer klemt omdat vlak voor de schietpartij de verdachte als klant in een grijze Kia Spectra de [A] bezocht.
11. Kennelijk verkeert de steller van het middel in de veronderstelling dat het Hof de verklaring van die onbekend gebleven omstanders voor het bewijs heeft gebruikt. Die veronderstelling is onjuist. Het Hof heeft immers de verklaring van [betrokkene 1] tot het bewijs gebezigd. Die verklaring houdt een eigen waarneming van [betrokkene 1] in, namelijk dat hij(zelf)
hoordedat etc. Het gaat hier dus evident niet om een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, zodat de door de steller van het middel aangehaalde bepaling uit het Wetboek van Strafvordering van Curaçao ter onderbouwing van haar betoog, hier niet van toepassing is. [3] Deze deelklacht mist derhalve feitelijke grondslag.
De tweede deelklacht
12. Uit de toelichting maak ik op dat de steller van het middel met de tweede deelklacht het oog heeft op een tweede passage uit de verklaring van de getuige [betrokkene 1] zoals gerelateerd in het proces-verbaal van de politie (bewijsmiddel 3), inhoudende: “Ik heb een foto van de schutter op Facebook gekregen. Het betrof de foto van de schutter. Hij is genaamd [verdachte] .”
13. Deze deelklacht treft evenmin doel. De geciteerde passage is wel degelijk redengevend voor het bewijs en daarmee relevant; de getuige zegt met die woorden immers dat hij de verdachte van die foto herkent als de schutter. Uit het gebruik van deze passage voor het bewijs, kan in ieder geval niet het bestaan van een reële mogelijkheid worden geput, dat het Hof op ondeugdelijke gronden tot een bewezenverklaring is gekomen.
De derde deelklacht
14. De derde deelklacht, bezien in samenhang met de toelichting daarop, komt in de kern op tegen het oordeel van het hof om, in afwijking van wat daarover ter ’s Hofs terechtzitting door de raadsman van de verdachte is aangevoerd, de verklaringen van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 4] als betrouwbaar aan te merken en voor het bewijs te gebruiken voor zover zij zien op de herkenning van de verdachte als de schutter. Volgens de steller van het middel betreft het hier (a) “zwakke herkenningen”, die slechts zijn gebaseerd op de kleding die de verdachte als klant bij de [A] en (vervolgens) als schutter zou hebben gedragen, op diens stem, waarbij enkel tweemaal het woord ‘hala’ is uitgestoten, en op diens ogen, en (b) bovendien verklaringen van getuigen die elkaar tegenspreken. Aan deze onvolkomenheden zou het Hof met onbegrijpelijke, althans ontoereikende redeneringen zijn voorbijgegaan.
15. Ingevolge art. 402, derde lid, Sv moet de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, steunen op daartoe redengevende feiten of omstandigheden, als zodanig in het vonnis aangewezen. [4] Daarbij geldt als uitgangspunt dat de rechter vrij is in de selectie en waardering van het bewijsmateriaal waarop hij de bewezenverklaring baseert en dat hij zijn beslissing daarover in beginsel niet hoeft te motiveren. [5] Omdat de weging van het bewijsmateriaal veelal gepaard gaat met vaststellingen van feitelijke aard, laat deze zich in cassatie in de meeste gevallen slechts op begrijpelijkheid toetsen. [6]
16. Ter terechtzitting van het Hof van 25 augustus 2022 heeft de raadsman het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van zijn aan het Hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities. In dit pleidooi heeft de raadsman een betrouwbaarheidsverweer gevoerd met betrekking tot de door de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 4] afgelegde verklaringen. Daarbij is naar voren gebracht dat volgens de verdediging sprake is van onderlinge tegenstrijdigheden in hun verklaringen en telkens wisselende verklaringen. In het bestreden vonnis heeft het Hof dit verweer (correct) weergegeven en uitgebreid besproken (zie randnummer 7).
17. Wat betreft de door [betrokkene 1] bij de politie en de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen overweegt het Hof dat het geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van die verklaringen. Ten eerste omdat de bedoelde verklaringen van [betrokkene 1] “in grote lijnen en op wezenlijke onderdelen consistent en in de kern gelijkluidend zijn”. En ten tweede omdat deze verklaringen “steun [vinden] in ander objectief bewijsmateriaal, niet in de laatste plaats de verklaring van de verdachte zelf die bevestigt dat hij op 21 januari 2018 samen met [betrokkene 5] bij de [A] was, dat zij in de grijze Kia van de moeder van [betrokkene 5] reden en dat er tussen hem en het slachtoffer discussie was”. Voorts heeft het Hof in het kader van zijn oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] in het bijzonder aandacht besteed aan enkele verschillen binnen deze verklaringen waar het gaat om de waarnemingen van [betrokkene 1] ten aanzien van de kledingstukken die de verdachte in zijn hoedanigheid van klant respectievelijk als schutter zou hebben gedragen. Naar het mij voorkomt gaat het hier niet om ernstige consistenties en heeft het Hof dienaangaande niet onbegrijpelijk overwogen dat deze “inconsistenties slechts ondergeschikte details betreffen”, en daarbij het tijdsverloop tussen de verschillende verklaringen van [betrokkene 1] in aanmerking genomen. Daarbij komt dat [betrokkene 1] na het bekijken van een fotosheet de verdachte als dader aanwees (bewijsmiddelen 4 en 5) en het Hof in zijn oordeel heeft betrokken dat [betrokkene 1] de verdachte niet alleen aan zijn kleding, maar ook aan zijn stem en ogen heeft herkend als klant en als schutter. Het (kennelijke) oordeel van het Hof dat de op 21 januari 2018 door [betrokkene 1] tegenover de politie afgelegde verklaring betrouwbaar is en bruikbaar is voor het bewijs, is niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
18. Dan het oordeel van het Hof over de betrouwbaarheid van de door [betrokkene 4] bij de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen. Gezien de desbetreffende overwegingen in het bestreden vonnis, is het ook het Hof opgevallen dat deze getuige “de schutter in zijn verklaring bij de politie wel, maar in zijn verklaring bij de rechter-commissaris niet heeft horen praten”. Het Hof heeft kennelijk tevens feitelijk vastgesteld dat dit de enige inconsistentie is. Het Hof overweegt namelijk dat “deze
enkele(mijn cursivering, A-G) inconsistentie niet maakt dat aan de betrouwbaarheid van de door deze getuige bij de politie afgelegde verklaring moet worden getwijfeld”. In dat verband overweegt het Hof verder dat de verklaring van [betrokkene 4] bij de rechter-commissaris “voor het overige op de van belang zijnde onderdelen in overeenstemming is met wat hij bij de politie heeft verklaard”. Dit is eveneens een vaststelling van feitelijke aard. Daarover wordt in cassatie niet geklaagd. Met het Hof meen ik dat ook deze inconsistentie in het licht van al het andere van ondergeschikte betekenis is. Het Hof is mijns inziens dan ook niet onbegrijpelijk tot het oordeel gekomen dat deze enkele inconsistentie niet maakt dat aan de betrouwbaarheid van de door [betrokkene 4] op 21 januari 2018 bij de politie afgelegde verklaring moet worden getwijfeld. Voorts acht ik het daarop gebaseerde oordeel van het Hof, dat het geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring, dat de klant (en dus de verdachte) en de schutter dezelfde persoon zijn en dat deze verklaring bruikbaar is voor het bewijs, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
19. Ook de derde deelklacht mist doel.
De vierde deelklacht
20. Volgens de vierde deelklacht bevat de bewijsoverweging van het Hof feiten en omstandigheden die redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring terwijl het hof niet het wettige bewijsmiddel heeft aangeduid waaraan het de feiten en omstandigheden heeft ontleend. In de toelichting op het middel wordt deze deelklacht aldus geconcretiseerd, dat uit de bewijsvoering niet zou blijken waaraan het Hof heeft ontleend dat de bewijsmiddelen worden ondersteund door de telecomgegevens in die zin dat de telecomgegevens passen bij het scenario dat de verdachte op de plaats delict was ten tijde van de moord.
21. Bij de beoordeling van deze deelklacht stel ik voorop dat ten aanzien van feiten en omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, de rechter die zich aldus – al dan niet in reactie op een bewijsverweer – beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden dient aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel dient aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. [7]
22. Blijkens de hierboven in randnummer 7 aangehaalde bewijsoverweging, heeft het Hof de overweging dat “Deze bewijsmiddelen worden ondersteund door de telecomgegevens in die zin dat de telecomgegevens passen bij het scenario dat de verdachte op de plaats delict was ten tijde van de moord." voorzien van een verwijzing in een voetnoot naar het “Proces-verbaal van bevindingen historische printgegevens, pagina 111 e.v.” Ik leid hieruit af dat het hof feitelijk heeft vastgesteld dat dit proces-verbaal, p. 111 e.v. de grondslag vormt voor deze door het Hof voor de bewezenverklaring redengevend geachte feiten of omstandigheden. Ik merk op dat deze verwijzing is verweven met vaststellingen van feitelijke aard en dat in de onderhavige schriftuur daarover (dan ook) niet wordt geklaagd. Daarbij komt dat uit de stukken van het geding blijkt dat in een door de verdediging ingebracht onderzoeksrapport van 26 april 2022 van ‘recherchebureau [C] ’, dat betrekking heeft op die telecomgegevens, (eveneens) wordt verwezen naar pagina 111, en wel met de vermelding dat deze pagina e.v. “processen-verbaal van de analyses van de netwerkmetingen” betreffen. Aldus bezien heeft het Hof, anders dan de steller van het middel meent, met voldoende mate van nauwkeurigheid het wettig bewijsmiddel aangegeven waaraan de genoemde feiten of omstandigheden zijn ontleend. Daarmee komt de feitelijke grondslag aan deze vierde deelklacht te ontvallen.
23. Het middel faalt in alle onderdelen.
III.
Slotsom
24. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
25. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
26. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.[2.] Proces-verbaal van bevindingen historische printgegevens, pagina 111 e.v.
2.Voor zover het middel als afzonderlijke klacht bedoelt te bevatten dat “de door het Hof gebezigde bewijsconstructie ook verder zodanig zwak is en zo gebrekkig toegelicht, dat onbegrijpelijk is waarom het Hof heeft gemeend daarop zijn bewijsoordeel te kunnen bouwen”, is het door haar vaagheid geen middel in de zin der wet en laat ik het mitsdien in zoverre buiten bespreking.
3.Vgl. HR 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8925,
4.Vgl. art. 359, derde lid eerste volzin, Sv.
5.A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers,
6.Daarnaast is denkbaar een controle in cassatie die de wettigheid van de bewijsmiddelen en de naleving van de relevante bewijsminimumregels omvat. Zie G.J.M. Corstens,
7.Zie onder meer: HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985,