ECLI:NL:HR:2004:AQ8925
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijswaardering en teruggave inbeslaggenomen simkaarten in mensensmokkelzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in Pakistan, was eerder veroordeeld tot 27 maanden gevangenisstraf voor deelname aan een organisatie die zich bezighield met mensensmokkel. De Hoge Raad oordeelde dat de verklaring van een getuige, die informatie had over een zekere '[betrokkene 1]', niet kon worden aangemerkt als een verklaring in de zin van artikel 344, derde lid (oud), van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdediging deze persoon niet had kunnen ondervragen. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof deze verklaring niet bruikbaar had mogen achten voor het bewijs.
Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat het Hof in strijd met artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen beslissing had genomen over de inbeslaggenomen simkaarten. De Hoge Raad besloot om om doelmatigheidsredenen zelf de teruggave van deze simkaarten aan de verdachte te gelasten. Tevens werd de opgelegde gevangenisstraf verminderd tot vijfentwintig maanden, waarvan zeven maanden en drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De Hoge Raad constateerde verder dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een strafvermindering. De uitspraak van de Hoge Raad was dus niet alleen gericht op de bewijswaardering, maar ook op de procedurele aspecten van de zaak, waarbij de rechten van de verdachte in acht werden genomen.