“1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 22 juni 2015 met nummer PL0100-2015176494-15, opgenomen op pagina 3 en 4 van het dossier met nummer PL0100-2015176494, voor zover inhoudende:
als verklaring van [benadeelde]
Ik doe aangifte van opzettelijke vernieling van mijn auto, merk Renault, type Laguna, kenteken [kenteken] . Ik heb van mijn vrouw en zoon gehoord dat de mij bekende [verdachte] , wonende aan de [a-straat] te [plaats] met een ijzeren staaf de voorruit heeft ingeslagen op het moment dat [aangever] weg wilde rijden.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 juni 2015 met nummer PL0100-2015176494-11, opgenomen op pagina 23 tot en met 25 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als verklaring van [verdachte]
Gisteravond (het hof begrijpt: 20 juni 2015) liep [aangever] (het hof begrijpt: [aangever] ) weer langs mijn honden, waarop ik hem aansprak. [aangever] liep kwaad naar zijn auto, stapte in en reed met gierende banden op mij af. Ik heb een staaf gepakt en ik heb hiermee op zijn voorruit geslagen. Volgens mij is deze voorruit kapot.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 20 juni 2015 met nummer PL0100-2015176494-9, opgenomen op pagina 5 en 6 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als verklaring van [getuige 1]
Ik zag dat [verdachte] naar zijn woning liep, een afstand van ongeveer 10 meter. Ik zag dat [aangever] in zijn auto stapte. Ik zag dat [aangever] wegreed en daarvoor langs de woning moest rijden van [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] uit zijn woning kwam lopen. Ik zag dat [verdachte] een dikke ijzeren pijp van ongeveer 1 m lang in zijn handen had en naar de auto van [aangever] liep. Ik zag dat [aangever] zijn auto tot stilstand bracht. Ik zag dat [verdachte] kennelijk opzettelijk en met kracht de ijzeren pijp boven zijn hoofd bracht en één maal met die pijp op de voorruit van de auto van [aangever] sloeg. Later zag ik dat die ruit helemaal kapot was.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 20 juni 2015 met nummer PL0100-2015176494-10, opgenomen op pagina 7 en 8 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als verklaring van [getuige 2]
Ik zag dat [verdachte] zijn woning binnenging en niet veel later weer terugkwam. Ik zag dat [verdachte] een kennelijk ijzeren paal van ongeveer 1m lang in zijn handen hield. Ik zag dat [aangever] zijn auto vervolgens verplaatste. Ik zag dat [verdachte] de paal met beide handen vasthield, boven zijn hoofd hield en kennelijk opzettelijk en met kracht met die paal op de voorruit van [aangever] zijn auto sloeg.”
Het bestreden arrest bevat de volgende nadere bewijsoverweging:
“
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij op 20 juni 2015 een woordenwisseling heeft gehad met [aangever] . Aanleiding was het veroorzaken van het blaffen van zijn honden, waar verdachte de moeder van [aangever] op wilde aanspreken. De moeder van [aangever] spreekt over een mes waarmee verdachte toen gedreigd zou hebben. Zij heeft in reactie hierop verdachte geslagen met een halster. [aangever] heeft ook verklaard dat tussen verdachte en hem woorden zijn gevallen en dat dit gebeurde nadat [aangever] zag dat verdachte met een mes op zijn moeder afliep – hetgeen door verschillende getuigen wordt ondersteund – en dat verdachte op enig moment ten val is gekomen nadat [aangever] hem tegen zijn heup trapte. Verdachte ontkent met een mes te hebben gedreigd, bij hem wordt echter later door de politie wel een mes aangetroffen.
Verdachte is na dit voorval in de richting van zijn eigen huis gelopen. [aangever] is naar de auto van zijn vader, [benadeelde] , gelopen en is in die auto gestapt. [aangever] is gaan rijden en is met de auto langs de richting van de woning van verdachte gereden. Volgens zijn eigen verklaring heeft verdachte een ijzeren staaf bij zijn woning gepakt. Die staaf lag als onderdeel van een zonnehemel buiten voor het huis op de inrit, aldus verdachte. Verdachte heeft met die ijzeren staaf de voorruit van de auto stuk geslagen.
Noodweer
Verdachte heeft verklaard dat [aangever] met gierende banden op hem is ingereden en dat verdachte daarom met een ijzeren staaf op de voorruit van de auto heeft geslagen. Verdachte wilde [aangever] , naar eigen zeggen, laten schrikken. Volgens verdachte was sprake van noodzakelijke verdediging. De verdediging heeft zich daarom op noodweer beroepen.
Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden ingevolge art. 41, eerste lid, Sr in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Het hof overweegt dat de verklaring van getuige [getuige 1] zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris weliswaar ondersteuning biedt voor verdachtes verklaring dat aangever met snelheid naar hem toe is gereden maar dat voorzichtig omgegaan dient te worden met die verklaring van deze getuige. Die verklaring wordt op dit punt onvoldoende gesteund door de andere verklaringen en de bevindingen in het dossier. Bovendien verklaart [getuige 1] bij de rechter-commissaris veel kwijt te zijn van hetgeen is gebeurd maar verklaart zij daar desondanks uitgebreider dan zij bij de politie heeft gedaan – juist over het punt van het met snelheid inrijden met de auto op verdachte – hetgeen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van die, een half jaar later afgelegde, verklaring bij de rechter-commissaris. Dit betekent dat het hof aan (dat deel van) de verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris geen doorslaggevende betekenis toekent.
Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , zoals zij die op de dag van het incident zelf hebben afgelegd, komt bovendien naar voren dat verdachte de betreffende ijzeren staaf heeft gepakt nadat hij was getrapt en van de hiervoor beschreven schermutseling was weggelopen naar/richting zijn woning terwijl [aangever] op dat moment in de richting van de auto liep, waarmee hij vervolgens vertrok. Verdachte had de staaf bij zijn woning liggen, is daar naar toe gelopen, heeft de staaf gepakt en is volgens diezelfde getuigen met de staaf weer terug gelopen naar de weg voor zijn huis. Daar heeft hij met de staaf de voorruit van de auto van [aangever] die, blijkens de verklaring van [getuige 1] bij de politie, voor de woning van de verdachte langs reed, ingeslagen.
Gelet op de hierboven omschreven feiten en omstandigheden kan het hof niet vaststellen dat het door verdachte ophalen van de staaf en het daarmee op de autoruit slaan, een reactie is geweest op een jegens verdachte gerichte aanvallende handeling van [aangever] . Het hof is van oordeel dat de gedraging van verdachte niet zozeer getuigt van een wil tot verdediging, maar in de kern veeleer als aanvallend moet worden gezien. Het hof houdt het ervoor dat de escalatie tussen verdachte en [aangever] in enige mate een gevolg is van het (toen) al langer bestaande conflict tussen verdachte en (de familie van) [aangever] . De gedragingen van verdachte kunnen derhalve noch op grond van zijn bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm daarvan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar wel als aanvallend. Derhalve komt verdachte geen beroep op noodweer toe. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Noodweerexces
In aanvulling op bovenstaande overweegt het hof ten aanzien van het beroep op noodweerexces als volgt. Het hof oordeelt dat geen sprake was van een noodweersituatie, nu de handeling van verdachte als aanvallend moet worden beschouwd. Voorts zijn er noch uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting afdoende aanwijzingen naar voren gekomen die niettemin een beroep op noodweerexces kunnen rechtvaardigen. Uit de eigen verklaring van verdachte, waarin hij zegt dat hij [aangever] wilde laten schrikken, blijkt niet dat verdachte werd gedreven door een hevige gemoedsbeweging.”