ECLI:NL:HR:2019:1550

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
18/01725
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest inzake noodweer bij beschadiging van een auto na woordenwisseling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1963, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een auto (Renault Laguna) door met een ijzeren staaf de voorruit in te slaan. Dit gebeurde na een woordenwisseling met de eigenaar van de auto, A, die met hoge snelheid op de verdachte afreed. Het Hof had het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat er volgens hen geen sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de eisen voor een geslaagd beroep op noodweer. De Hoge Raad oordeelt dat de motivering van het Hof niet zonder meer begrijpelijk is, gezien de vastgestelde feiten en omstandigheden, met name de wijze waarop A met hoge snelheid op de verdachte is afgereden. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/01725
Datum8 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 26 oktober 2017, nummer 21/005343-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt onder meer over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“2: hij op 20 juni 2015 te Stadskanaal opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Renault Laguna, kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [betrokkene 1] , heeft beschadigd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pagina 3 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van opzettelijke vernieling van mijn auto, merk Renault, type Laguna, kenteken [kenteken] Ik heb van mijn vrouw en zoon gehoord dat de mij bekende [verdachte] , wonende aan de [a-straat] te [plaats 1] met een ijzeren staaf de voorruit heeft ingeslagen op het moment dat [benadeelde] weg wilde rijden.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 23 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [verdachte] :
Op zondag 21 juni 2015 hoorde ik op locatie [b-straat 1] , [postcode] [plaats 2] als verdachte: [verdachte] .
V: Wat gebeurde er gisteravond (het hof begrijpt: zaterdag 20 juni 2015)?
A: Nou, [benadeelde] liep weer langs mijn honden, waarop ik hem aansprak. Hier ontstond een woordenwisseling tussen [benadeelde] en mij.
V : wat is er allemaal gezegd?
A: Ik kreeg een grote mond terug. Ik had een paar biertjes op dus weet het niet helemaal meer. Ik heb ook op hem gescholden, maar ik weet niet meer wat ik heb gezegd.
V: Hoe reageerde [benadeelde] hier op?
A: Hij liep kwaad naar zijn auto, stapte in en reed met gierende banden op mij af.
V: Wat heb jij hierna gedaan?
A: Ik heb een staaf gepakt en heb hiermee op zijn voorruit geslagen. Volgens mij is deze voorruit kapot. Eigenlijk wilde ik hem laten schrikken.
A: De auto is niet van hem maar van zijn vader, dus dat was niet de bedoeling. Maar [benadeelde] lokt het uit door iedere maal weer langs mijn honden te lopen.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige door rechter-commissaris mr. H. van der Werff, bijgestaan door P.L. Dijkema als griffier, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [getuige] :
(...) [verdachte] is toen naar binnen gelopen en [benadeelde] is naar zijn auto gegaan. [verdachte] kwam weer naar buiten met een ijzeren buis en sloeg aan de passagierskant op het raam van de auto. [benadeelde] zat achter het stuur. Hij reed vooruit, vervolgens achteruit en daarna weer vooruit. Dat was voordat [verdachte] met de buis sloeg.”
2.2.3
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Nadere bewijsoverweging
Ter zitting van het hof hebben zowel de advocaat-generaal als de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde nu verdachte handelde uit noodweer. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het navolgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer(-exces) is vereist dat sprake is van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding van diens lijf, eerbaarheid of goed, of een dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding. De enkele vrees daartoe is niet voldoende.
Het hof gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 20 juni 2015 eerst een woordenwisseling heeft gehad met [benadeelde] . Dit wordt bevestigd door andere verklaringen in het dossier. [benadeelde] heeft ook verklaard dat tussen verdachte en hem woorden zijn gevallen en dat verdachte op enig moment ten val is gekomen. Hierna is verdachte richting zijn eigen woning gelopen en is [benadeelde] naar de auto van zijn vader, [betrokkene 1] , gelopen en vervolgens in die auto gestapt. Vervolgens is [benadeelde] gaan rijden en heeft de auto vlak voor verdachte tot stilstand gebracht. Verdachte heeft met een ijzeren staaf de voorruit van de auto stuk geslagen.
[benadeelde] ontkent dat hij op verdachte is ingereden. Verdachte stelt dat [benadeelde] wel degelijk op hem is ingereden en wel met gierende banden en dat verdachte daarom met een ijzeren staaf op de voorruit van de auto heeft geslagen. Volgens verdachte was er dus sprake van een noodzakelijke verdediging.
Getuige [getuige] , de enige getuige die niet bij de spanningen tussen verdachte en de familie [benadeelde] betrokken is, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [benadeelde] 2 keer naar verdachte toe is gereden: “Hij reed vooruit, vervolgens achteruit en daarna weer vooruit” Zij heeft aangegeven dat dit snel ging, over een korte afstand en dat te horen was dat [benadeelde] volop gas gaf. [benadeelde] ging verdachte een klein stukje voorbij en reed toen weer terug. Het hof acht het, gelet op deze verklaring, aannemelijk dat [benadeelde] met hoge snelheid in de richting van verdachte is gereden.
Van belang is voorts dat uit de verklaringen van getuigen, waaronder de eerder genoemde getuige [getuige] , blijkt dat nadat verdachte en [benadeelde] eerst over en weer hebben gescholden en nadat verdachte ten val is gebracht door [benadeelde] , hij vanaf het conflict naar zijn huis is gelopen en zich vervolgens, met een ijzeren staaf in de hand, weer in de richting van het conflict heeft begeven. Verdachte heeft de staaf dus niet ter hand heeft genomen in reactie op de agressie van [benadeelde] , maar heeft reeds voordat hem die agressie en de aard ervan kenbaar werd, besloten dat de staaf een rol in het conflict diende te krijgen. In die zin volgt het hof de verklaring van verdachte dus niet.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat vanwege de gedragingen van verdachte en het feit dat verdachte op het moment van slaan al heeft waargenomen dat [benadeelde] met snelheid langs hem heen rijdt, hetgeen op dat moment niet als meer dan een bedreiging kan worden aangemerkt en er bovendien geen sprake was van een omstandigheid die de verwachting kon rechtvaardigen dat [benadeelde] verder zou gaan dan een dreiging, maakt dat tot het moment dat verdachte overgaat tot het daadwerkelijk slaan met de staaf op de auto, er sprake was van een zodanige wederkerigheid in de mate van agressie, dat dit in de weg staat aan het slagen van een beroep op noodweer door verdachte. Immers, onder de gegeven omstandigheden is geen sprake van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding. Het hof ziet de hierboven beschreven beoordeling van de situatie bevestigd in de opmerkingen van verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie over zijn handelen: “Eigenlijk wilde ik hem laten schrikken” en “Het was helemaal niet mijn bedoeling. Het was [benadeelde] zijn auto helemaal niet, maar die van zijn vader”. Naar het oordeel van het hof zijn dat geen opmerkingen die passen bij iemand die meende doodgereden te worden.
Er is geen sprake geweest van noodweer. Het verweer wordt verworpen.
Nu geen sprake is van een noodweersituatie behoeft het verweer dat verdachte uit noodweerexces heeft gehandeld, geen bespreking.”
2.3
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een “ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding”. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces - op de grond “culpa in causa” -, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.)
2.4
Het Hof heeft het beroep op noodweer verworpen omdat er geen sprake was van “een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding”. Het Hof heeft daaraan in de kern ten grondslag gelegd zijn samenvattende “oordeel dat vanwege de gedragingen van verdachte en het feit dat verdachte op het moment van slaan al heeft waargenomen dat [benadeelde] met snelheid langs hem heen rijdt, hetgeen op dat moment niet als meer dan een bedreiging kan worden aangemerkt en er bovendien geen sprake was van een omstandigheid die de verwachting kon rechtvaardigen dat [benadeelde] verder zou gaan dan een dreiging, maakt dat tot het moment dat verdachte overgaat tot het daadwerkelijk slaan met de staaf op de auto, er sprake was van een zodanige wederkerigheid in de mate van agressie, dat dit in de weg staat aan het slagen van een beroep op noodweer door verdachte”. Gelet op hetgeen onder 2.3 is vooropgesteld en in het licht van de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden, in het bijzonder de vaststellingen van het Hof betreffende de wijze waarop [benadeelde] twee keer met hoge snelheid met een auto is afgereden op de verdachte, is die motivering niet zonder meer begrijpelijk.
2.5
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld. Gelet op de hierna volgende beslissing behoeft het middel voor het overige geen bespreking.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2019.