Conclusie
1.Feiten en procesverloop
primaireen plaats hebben op de senioriteitslijst van KLM, dan wel
subsidiairin het kader van eventuele boventalligheid en/of overtolligheid bij KLM worden geacht een dergelijke plaats op de senioriteitslijst van KLM te hebben, (en primair en subsidiair) zonder dat hierbij onderscheid wordt gemaakt tussen KLM- en Martinair-vliegers.
senioriteiteen recht is dat overgaat bij overgang van onderneming. Wel heeft het HvJEU in het arrest Collino geoordeeld dat anciënniteit op zich geen recht is dat mee overgaat (“
Anciënniteit die de overgegane werknemers bij hun oude werkgever hebben opgebouwd [is] op zich geen recht dat zij bij hun nieuwe werkgever te gelden kunnen maken”). Dit is echter anders wanneer de anciënniteit medebepalend is voor bepaalde financiële rechten van de werknemer. De verkrijger dient dan de anciënniteit mee te nemen bij de berekening van die financiële rechten (zoals een vergoeding bij afloop van de arbeidsovereenkomst of salarisverhoging), en die rechten zullen in beginsel door de verkrijger op dezelfde voet als bij de vervreemder moeten worden gehandhaafd. In het arrest Scatallon [lees: Scattolon, A-G] oordeelde het HvJEU dat anciënniteit van de overgenomen werknemer moet worden meegenomen als deze relevant is voor de salariëring van de werknemer bij de verkrijger, indien het niet (geheel of gedeeltelijk) meenemen ervan ertoe zou leiden dat de werknemer een wezenlijk salarisverlies - in vergelijking met zijn situatie onmiddellijk voorafgaand aan de overgang - zou ondergaan.
de plaats op de senioriteitslijst van Martinairdie bestond onmiddellijk voorafgaand aan de overgang van onderneming, geen aan anciënniteit gekoppeld financieel recht is dat overgaat bij de overgang van onderneming. De vrachtvliegers hebben dan ook geen recht op plaatsing op de senioriteitslijst van KLM hoger dan de positie die ontstaat vanwege de indiensttreding per 1 januari 2014, dat wil zeggen onderaan de senioriteitslijst per die datum. Voor zover de plaats op de senioriteitslijst een kans op toekomstige promotie inhoudt bij de verkrijger valt niet in te zien dat die promotiekansen voor de vrachtvliegers vergroot zouden moeten worden bij overgang van onderneming. Het doel van de Richtlijn is immers een ongewijzigde voortzetting van de arbeidsovereenkomst en om te verzekeren dat de werknemers niet uitsluitend ten gevolge van de overgang in een minder gunstige positie komen te verkeren, niet een positieverbetering. De promotiekansen bij KLM op basis van de bij KLM gehanteerde senioriteitslijst zijn naar het oordeel van het hof gunstiger dan de promotiekansen bij Martinair op basis van de daar geldende senioriteitslijst, zulks gelet op het functiegebouw van KLM en Martinair (kort gezegd, meer vliegtuigtypes en navenant meer (promotie)functies voor vliegers bij KLM dan bij Martinair). Anders dan de vrachtvliegers betogen, ligt een salarisachteruitgang als gevolg van de overgang van onderneming niet in de rede omdat de vrachtvliegers hun salarisaanspraken per de overdrachtsdatum behouden. Dit alles betekent dat de gevraagde verklaring voor recht die ziet op een plaatsing van de vrachtvliegers op de senioriteitslijst van KLM in algemene zin en in het kader van eventuele boventalligheid of overtolligheid (uitgaande van behoud van bij Martinair opgebouwde senioriteit) zal worden afgewezen. De vordering van de vrachtvliegers onder (ii) wordt afgewezen.’
2.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdeel 1.1geen klacht bevat maar een samenvatting van het oordeel van het hof.
Collinoheeft het Hof overwogen:
Collino, wel gehouden de anciënniteit van de overgegane werknemer in acht te nemen bij de berekening van rechten van financiële aard,
voor zoverdeze verplichting voortvloeide uit de arbeidsverhouding van de werknemer met de vervreemder en overeenkomstig de in het kader van die arbeidsverhouding overeengekomen voorwaarden.
Scattolon [10] heeft het HvJEU zich uitgelaten over anciënniteit in het kader van overgang van onderneming. In deze zaak werd in de cao van de vervreemder bij de bezoldiging géén rekening gehouden met de anciënniteit. In de cao die gold bij de verkrijger hingen de salaristrappen en loonsverhogingen van de werknemers daarentegen wél in hoge mate af van de anciënniteit. Het Hof heeft vastgesteld dat de anciënniteit die was verworven door het personeel van de vervreemder kon worden aangemerkt als gelijkwaardig met de anciënniteit van de werknemers met hetzelfde profiel die al langer werkzaam waren voor de verkrijger. Van een gelijkwaardige anciënniteit is sprake wanneer de taken die de overgegane werknemer verrichtte bij de vervreemder, gelijk waren aan of zeer veel gelijkenissen vertonen met de taken die werden verricht door het personeel met hetzelfde profiel dat al vóór de overgang door de verkrijger was tewerkgesteld. [11] Het Hof heeft vervolgens overwogen:
Collinoheeft het Hof overwogen dat de verkrijger rekening moet houden met de anciënniteit van de werknemer bij de berekening van financiële rechten,
voor zoverdeze verplichting voortvloeide uit de arbeidsverhouding van deze werknemer met de vervreemder. Hierop heeft het HvJEU in het arrest
Scattoloneen nuancering aangebracht. Ook wanneer de vervreemder niet verplicht was om het aantal dienstjaren samen te tellen bij de berekening van financiële rechten, kan de verkrijger gehouden zijn de bij de vervreemder opgebouwde anciënniteit gedeeltelijk te erkennen. Dit is het geval wanneer de werknemer als gevolg van het feit dat zijn dienstjaren niet mee overgaan een wezenlijk salarisverlies lijdt; de verkrijger moet dit verlies dan bij benadering compenseren. [12]
Collinoen
Scattolonging het om aan anciënniteit verbonden rechten van de werknemers die financieel van aard waren, namelijk de vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de bezoldiging. Naar aanleiding van deze arresten is in de literatuur de vraag opgeworpen of de verkrijger ook gehouden kan zijn om de anciënniteit in acht te nemen wanneer deze medebepalend is voor bepaalde rechten van de werknemers die niet- financieel van aard zijn. [13] Uit het arrest
Unionenkan worden afgeleid dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. De verwijzende rechter heeft in deze zaak aan het HvJEU de vraag voorgelegd of de verkrijger bij de bepaling van de opzegtermijn van de arbeidsovereenkomst ook het aantal dienstjaren moet meetellen dat de werknemer bij de vervreemder heeft vervuld. [14] Het HvJEU heeft overwogen dat de gevorderde verlenging van de opzegtermijn met zes maanden recht gaf op betaling van zes maanden loon en dat het recht op een opzegtermijn daarom moest worden beschouwd als een financieel recht. [15] Daarom was de verkrijger op grond van art. 3 lid 1 van de Richtlijn verplicht om de anciënniteit die de werknemer had opgebouwd bij de vervreemder mee te nemen bij de bepaling van de opzegtermijn. [16] Hoewel in de literatuur kritiek is geuit op de argumentatie van het HvJEU [17] , volgt uit het arrest dat het Hof het begrip ‘financieel recht’ ruim opvat en dat het een zelfstandige betekenis heeft. Uit het arrest volgt dat de verkrijger geen rekening behoeft te houden met de anciënniteit wanneer deze bepalend is voor niet-financiële rechten.
onderdeel 1.2. Zoals gezegd, klaagt het onderdeel in de kern genomen dat het hof heeft miskend dat de bij de vervreemder opgebouwde senioriteit als recht van de werknemer moet worden beschouwd dat ingevolge art. 7:663 BW overgaat op de verkrijger voor zover hieraan financiële rechten zijn gekoppeld. Uit de besproken arresten van het HvJEU volgt dat de bij de vervreemder verworven senioriteit op zich geen recht is dat een overgegane werknemer geldend kan maken bij de verkrijger. De verkrijger is slechts gehouden senioriteit als feitelijke omstandigheid mee te nemen bij de berekening van financiële rechten die aan senioriteit zijn gekoppeld, voor zover deze verplichting voortvloeide uit de arbeidsverhouding tussen de werknemer en de vervreemder en voor zover dit nodig is voor de handhaving van die rechten. De klacht gaat derhalve uit van een onjuiste rechtsopvatting en faalt daarom.
Unionenvolgt dat de verkrijger op grond van de Richtlijn niet gehouden is rekening te houden met anciënniteit wanneer deze bepalend is voor rechten die niet-financieel van aard zijn. Het onderdeel faalt.
anciënniteitbepalend is voor de volgorde van ontslag en dat partijen deze vaststelling niet hebben bestreden.
enkelhebben aangevoerd dat de senioriteit dan wel de daaraan gekoppelde rechten bestaan uit betere promotiekansen en salaris. Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het arrest en faalt dus.
gevaarbestaat dat hij in een minder gunstige positie komt te verkeren dan die waarin hij vóór de overgang verkeerde. Ter onderbouwing van deze stelling verwijzen de vrachtvliegers in hun schriftelijke toelichting [23] naar het arrest van het HvJEU inzake
Correia Moreira [24] ,waarin een werkneemster als gevolg van overgang van onderneming op grond van de toepasselijke nationale wetgeving moest deelnemen aan een selectieprocedure en daarnaast een nieuwe verbintenis met de verkrijger moest aangaan. Wanneer zij in dienst zou worden genomen, zou zij gedurende een periode van minstens tien jaar een lager salaris krijgen dan voor de overgang. Het HvJEU overwoog:
het gevaarbestaat. Dan bestaat immers ook de mogelijkheid dat de werknemer na de overgang in dezelfde positie of zelfs in een gunstiger positie komt te verkeren. Die mogelijkheid deed zich in het arrest
Correia Moreiraniet voor. Ook in de andere uitspraken van het HvJEU over de Richtlijn zijn geen aanwijzingen te vinden dat ‘het gevaar om in een ongunstigere positie te komen te verkeren’ al voldoende is. Het HvJEU heeft bij herhaling overwogen dat de Richtlijn tot doel heeft te verhinderen dat de bij de overgang van de onderneming betrokken werknemers uitsluitend ten gevolge van deze overgang in een minder gunstige positie komen – en niet:
kunnenkomen – te verkeren. [25] Het onderdeel gaat derhalve uit van een onjuiste rechtsopvatting en faalt ook op die grond.