ECLI:NL:PHR:2022:490

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
21/00029
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wederspannigheid en mishandeling van ambtenaren in functie tijdens insluitingsfouillering

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1985, op 28 augustus 2019 in Tilburg aangehouden en geconfronteerd met een insluitingsfouillering. Hij weigerde mee te werken aan de veiligheidsvoorschriften, die inhielden dat hij een touwtje uit zijn broek moest halen of een papieren overal moest aantrekken. Na herhaalde waarschuwingen van de verbalisanten, die hem vroegen mee te werken, escaleerde de situatie. De verdachte begon zich hevig te verzetten, maakte wilde gebaren en scheurde de aangeboden papieren overal kapot. De verbalisanten, waaronder [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], probeerden de verdachte onder controle te krijgen door hem tegen de muur te duwen en een nekklem toe te passen. Tijdens deze worsteling spuugde de verdachte in het gezicht van een van de verbalisanten, wat leidde tot een klap in zijn gezicht en een bloedneus. De situatie escaleerde verder, waarbij de verdachte bleef spugen en zich verzetten, wat resulteerde in meerdere verwondingen aan zowel de verdachte als de verbalisanten. De verdachte werd uiteindelijk geboeid en naar zijn cel gebracht, maar bleef bedreigende uitspraken doen, zoals 'I kill you all'. De verdediging voerde aan dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening handelden, omdat zij disproportioneel geweld gebruikten. Het hof oordeelde echter dat de verbalisanten wel degelijk rechtmatig handelden, gezien de omstandigheden van de situatie en het verzet van de verdachte. De Hoge Raad bevestigde deze uitspraak en verwierp het beroep van de verdachte.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/00029
Zitting31 mei 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 23 december 2020 door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch wegens 1. “mishandeling”, 2. “mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd”, 3. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd” en 4. “wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 39 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] toegewezen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het arrest bepaald.
Namens de verdachte heeft mr. M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Tilburg, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3. Het middel klaagt met betrekking tot de bewezenverklaringen van het onder 2 en 4 tenlastegelegde dat het oordeel van het hof dat sprake is van een rechtmatige uitoefening van zijn bediening van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en/of onvoldoende is gemotiveerd, althans dat ’s hofs verwerping van het daarop betrekking hebbende verweer van de verdediging onvoldoende met redenen is omkleed.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
4. Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, bewezenverklaard dat:
“2.
hij op 28 augustus 2019 te Tilburg ambtenaren, [verbalisant 3] (politiemedewerker arrestantenverzorging) en [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) en [verbalisant 2] (politiemedewerker arrestantenverzorging), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld door die [verbalisant 3] en [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in het gezicht, althans tegen het lichaam, te spugen;”
“4.
hij op 28 augustus 2019 te Tilburg zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [verbalisant 3] (politiemedewerker arrestantenverzorging) en [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) en [verbalisant 2] (politiemedewerker arrestantenverzorging), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten tijdens de insluitingsfouillering van verdachte, door te worstelen en met kracht (zijn lichaam) (terug) te draaien en in de richting van die ambtenaren voornoemd te trappen, althans zich te bewegen tegengesteld aan de richting waarin die ambtenaren hem trachtten te geleiden, terwijl dit misdrijf en daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken vinger en/of een gescheurde pees aan de vinger bij die [verbalisant 3] ten gevolge heeft gehad.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van het onder 2., 3. en 4. bewezenverklaarde:
3. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 29 augustus 2019 (p. 16-18 van het politiedossier) voor zover inhoudende als verklaring van de aangever [verbalisant 3]:
Ik doe aangifte van mishandeling, belediging en bedreiging.
Op 28 augustus 2019, omstreeks 19.00 uur, was ik werkzaam als politiemedewerker bij de arrestantenverzorging, gelegen aan de Ringbaan-West 232 te Tilburg. Omstreeks 19.00 uur werd de verdachte [verdachte] bij ons binnengebracht ter zake van mishandeling. Ik begon samen met mijn collega [verbalisant 2] (het hof begrijpt: [verbalisant 2]) aan de insluitingsfouillering van deze verdachte. De verdachte [verdachte] moest zijn touwtje uit zijn broek halen in verband met de veiligheidsvoorschriften. De verdachte weigerde dit, waarop wij hem een papieren overall als alternatief hadden aangeboden, dat hij ook weigerde. Samen met mijn collega hebben we hem wel acht kansen gegeven om aan onze opdrachten te voldoen en de verdachte veranderde continu van onderwerp om eronderuit te komen.
Na alle kansen hebben zowel ik als mijn collega de verdachte [verdachte] meerdere malen gewaarschuwd dat als hij niet ging meewerken wij geweld zouden gebruiken. Echter werkte de verdachte nog steeds niet mee en ik zag dat hij de papieren overall dat wij hem hadden gegeven, helemaal kapot scheurde. Hierop drukte mijn collega en ik de verdachte naar de muur, om zijn bewegingsruimte te beperken. Collega [verbalisant 1] die de verdachte had aangehouden, hielp ook mee om de verdachte naar de muur te begeleiden. De verdachte stond met zijn rug naar de muur en wij wilden hem omdraaien.
Ik zag dat collega [verbalisant 1] de linkerarm van de verdachte pakte en ik pakte zijn rechterarm. Collega [verbalisant 2] probeerde achter de verdachte te komen om hem zo geleidelijk om te draaien en pakte de verdachte in een nek klem. Ik zag dat de verdachte [verdachte] mijn collega [verbalisant 1] recht in het gezicht spuugde toen hij de verdachte vastpakte bij zijn arm. Uit reactie zag ik dat collega [verbalisant 1] de verdachte hierop een klap in zijn gezicht gaf, waarna de verdachte een bloedneus had. Vervolgens zijn wij met de verdachte naar de grond gegaan om hem onder controle te krijgen. Omdat ik met zijn arm bezig was ging ik door mijn knieën. Ik zag dat de verdachte mij aankeek met een intimiderende blik, waardoor ik het gevoel kreeg dat hij mij pijn wilde doen. Ik zag dat de verdachte zijn knie met vaart omhoog bewoog richting mijn gezicht. Ik kon mijn hoofd nog net op tijd afwenden, omdat ik de knie zag aankomen. Toen wij nog in de val naar de grond waren, zag ik dat de verdachte mij richting mijn gezicht spuugde. Ik zag dat hij mij raakte op mijn linkerborst. Ik had een politiepolo aan en hierop was duidelijk te zien dat zijn spuug op de gele streep van de polo terecht was gekomen. Dit speeksel was gemend met bloed, afkomstig van zijn neus. Ik heb de verdachte hierop uit reactie een klap op zijn gezicht gegeven, waardoor hij nog meer begon te bloeden uit zijn neus. Ik zag dat de verdachte hierop als reactie door heel de ruimte begon heen te spugen en snuiten, met de intentie om ons allemaal te raken met zijn speeksel en bloed. Ik zag dat mijn collega [verbalisant 2] hierdoor helemaal onder zat met bloed en speeksel van de verdachte. Toen we op de grond lagen hebben we de noodknop ingedrukt en gewacht totdat er collega's kwamen om ons te assisteren. Nadat de collega's ter plaatse waren bleef de verdachte zich nog verzetten, maar konden wij de verdachte wel onder controle krijgen en boeien, waarna wij hem naar zijn cel konden slepen. Tijdens het naar de cel slepen zag ik dat de verdachte zijn hoofd omhoog deed, mij vol in mijn ogen keek, en zei: "I kill you all." Waardoor ik meteen het gevoel kreeg dat hij mij ook echt bedoelde en ik kreeg echt het gevoel dat hij het meende.
Tijdens mijn werkzaamheden maak ik vaker bedreigingen mee, maar deze keer voelde ik me echt geïntimideerd en voelde ik me echt bedreigd. Ik heb echt het gevoel dat hij het meende. Na dit incident zat de verdachte in zijn cel. Hierna hebben wij met de collega's onderling een de briefing gedaan, waarna hij voorgeleid moest worden aan de Hulpofficier van Justitie. In verband met onze veiligheid, door zijn agressiviteit, hebben wij dit gedaan via het luikje van de arrestantendeur en bewust gekozen om de deur niet te openen. Na het openen van dit luikje ben ik meteen opzij gestapt om de verdachte niet bozer te maken. Ik zag dat de verdachte door het luikje keek, mij toch zag staan en mij meteen aankeek en zei: "You broke my nose." Ik hoorde dat hij ook nog dingen in het Pools zei. Omdat wij de voorgeleiding wilde gaan doen hadden wij op dit moment al een Poolse tolk aan de telefoon, welke hoorde wat hij zei. Echter gaf de tolk alleen maar aan dat hij lelijke dingen zei, maar wilde de tolk niet vertellen wat de verdachte zei. Omdat hij wel mijn kant weer opkeek op het moment dat hij deze lelijke dingen zei in het Pools, voel ik mezelf geïntimideerd. Omdat de verdachte hierna weer erg boos werd, zag ik dat hij opnieuw richting mijn gezicht spuugde. Ik voelde de spetters speeksel van de verdachte tegen de linkerkant van mijn wang aankomen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
4. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 29 augustus 2019. ( p. 23-25 van het politiedossier) voor zover inhoudende als verklaring van de aangever [verbalisant 1]:
Ik doe aangifte van mishandeling en bedreiging met de dood.
Op 28 augustus 2019 was ik in dienst als politieagent en werkzaam in Tilburg. Ik had dienst met collega [verbalisant 4] en was in uniform gekleed.
Op eerder vernoemde dag en datum, omstreeks 18:00 uur hadden mijn en ik collega een melding van een mishandeling op het centraal station in Tilburg. Op het station hebben wij daar een Poolse man als verdachte aangehouden. Dit ging allemaal zonder moeite en de verdachte werkte goed mee. Ik heb de verdachte geboeid en daarna achterin de bus gezet. Ik ben daarop met mijn collega [verbalisant 4] en de verdachte naar het arrestantencomplex gereden.
Ik ben met collega [verbalisant 4] en de verdachte in de lift naar boven gegaan. Het contact met de verdachte was goed. Wij waren op dat moment gewoon met de verdachte in gesprek en hij was erg rustig. Eenmaal boven liep de verdachte richting de fouilleringsruimte. Aldaar zag ik collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (het hof begrijpt: collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3]) staan. Zij zijn beide collega's van arrestantentaken. Ik zag dat [verbalisant 2] het formulier aan het invullen was en collega [verbalisant 3] de verdachte ging fouilleren. Ik besloot om bij de deuropening te gaan staan. Tijdens het fouilleren zag ik dat de verdachte gewoon meewerkte. Echter hoorde ik dat er een discussie ontstond met de collega’s en de verdachte. Ik hoorde de verdachte meerdere keren vragen hoelang hij moest blijven. Ik hoorde dat de verdachte vertelde dat hij zo snel mogelijk weg wilde. Ik hoorde dat de collega’s meerdere malen hem probeerde uit te leggen dat wij negen uur de tijd hadden voor het onderzoek.
Na die discussie ontstond er een nieuwe discussie. Dit ging echter over het koortje van de broek van de verdachte. Die wilde hij niet uit doen. Ik zag dat de collega’s hem een broek van daar aanboden. Ik hoorde dat de verdachte daarop reageerde dat hij dat niet aan wilde doen. Ik merkte de dat bij deze discussie de sfeer kantelde. Ik zag dat de ogen van de verdachte wijder werd, zijn stem begon te heffen en wilde gebaren met zijn armen begon te maken. Ik besloot daarop mijn handschoenen aan te doen. Ik zag dat de medewerkers van A en V erg rustig bleven. Ik hoorde dat ze hem uitlegden dat hij twee keuzes had: of het koortje er uit of een broek van hen aantrekken. Ik hoorde nogmaals dat de verdachte riep dat hij dat niet ging doen. Daarop zag ik dat [verbalisant 2] richting de verdachte liep en hem op een rustige manier vertelde dat wij hem geen pijn wilde doen maar dat hij wel het koortje moest geven of een broek van hen aan moest. Ik zag dat hij de broek van A en V pakte en deze kapot scheurde.
Ik zag dat hij een pas naar de collega’s maakte. Daarop zag ik dat de collega’s hem vastpakten en probeerden hem onder controle te krijgen. Ik zag dat dit niet lukte omdat de verdachte er alles aandeed om los te komen. Ik heb daarop mijn collega’s ondersteund. Wij moesten gepast geweld gebruiken om de verdachte onder controle te krijgen. Ik stond op dat moment links van hem en probeerde zijn arm of pols een klem aan te leggen. Ik zag dat tijdens de worsteling de verdachte, van ongeveer 30 cm afstand, vol in mijn gezicht spuugde. Ik voelde het speeksel van de man over mijn gehele gezicht. Ik voelde mij hierdoor vies en vernederd. Ik zag dat de verdachte probeerde te schoppen naar mijn collega [verbalisant 3]. Ik zag dat hij meerdere malen spuugde richting collega [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Ik zag dat hij collega [verbalisant 2] in zijn gezicht spuugde. Ik zag dat zijn spuug rood van kleur was door het bloed. Wij zijn op de grond beland en ik zag dat er meerdere collega’s er bij kwamen. De verdachte bleef zich verzetten en spugen.
Op dat moment kon hij niet meer op ons spugen omdat ik zijn hoofd op de grond hield. Met heel veel moeite hebben wij met veel collega's de verdachte naar zijn cel gebracht. Ik liep op dat moment achter de verdachte en de collega's. Ik zag dat de verdachte naar mij keek en met luidde stem riep ‘I kill you, I kill you all’. Ik voel me door die woorden bedreigd. Ik voelde mij bedreigd omdat ik de man in staat acht zoiets ook daadwerkelijk te doen. Zeker nu ik gezien heb dat hij uit het niets ineens zo agressief kon worden.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
5. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 29 augustus 2019. (p. 26-28 van het politiedossier) voor zover inhoudende als verklaring van de aangever [verbalisant 2]:
Ik doe aangifte van mishandeling en bedreiging met de dood. Ik heb niemand toestemming gegeven mij pijn/of letsel toe te brengen en te bedreigen. Niemand had het recht hiertoe.
Ik ben werkzaam bij arrestantentaken aan de Ringbaan-West 232 te Tilburg. Mijn taak is onder andere het fouilleren van binnen gebrachte verdachten.
Gisterenavond omstreeks 19.00 uur was ik aan het werk. Omstreeks 19.05 uur kwam er een verdachte binnen. Ik kreeg van de collega's, die verdachte binnen brachten, te horen dat er geen bijzonderheden waren over betreffende verdachte. De verdachte kwam binnen. De verdachte is naar de fouilleerkamer gebracht. Ik zou het insluitingsformulier in gaan vullen. Mijn collega [verbalisant 3] zou de verdachte gaan fouilleren.
De verdachte was gekleed in een korte broek en een T-shirt. In de korte broek zat een koord. De huisregel van arrestantentaken is dat koortjes en touwtjes uit kleding worden gehaald. Willen verdachten dit niet, dan krijgen zij een vervangende broek. Dit is een papieren broek. Ik hoorde mijn collega [verbalisant 3] verschillende keren vragen of de verdachte het koord uit zijn broek wilde halen. Ik hoorde de verdachte zeggen, in het Engels, dat hij dit niet wilde. We hebben hem uitgelegd dat dit procedure was.
Verdachte bleef vragen om een slip, omdat hij geen onderbroek onder zijn broek droeg. Wij hebben verdachte verteld dat wij geen slip voor hem hadden. Toen [verbalisant 3] verschillende keren had uitgelegd dat een slip geen optie was, ben ik me erin gaan mengen omdat ik voelde dat de emotie vanuit verdachte toenam. Ik hoorde dat de stem van de verdachte omhoog ging en luider werd. Ook maakte verdachte zwaaiende bewegingen met zijn handen waaruit ik opmaakte dat verdachte niet mee wilde gaan werken.
Ik ben op verdachte afgestapt en ik ben ongeveer een meter voor verdachte gaan staan. Ik heb hem verteld dat verdachte moest meewerken en dat het niet anders kon. Ik heb letterlijk gezegd: 'Ik wil niet met je vechten, ik wil het netjes met je oplossen, er zijn huisregels. Broek uit of je krijgt een broek van ons." Dit zei ik in het Engels. Ik zag dat [verbalisant 3] ondertussen een broek van arrestantentaken aan de verdachte gaf. De verdachte pakte deze broek aan, zei: "Ik wil dit niet" en verdachte scheurde de broek kapot. Hierop wilden mijn collega [verbalisant 3] en ik de verdachte tegen de muur zetten voor de fouillering.
[verbalisant 3] en ik pakten de verdachte vast. Verdachte stond met zijn rug tegen de muur. [verbalisant 3] stond links voor de verdachte. Ik stond rechts voor de verdachte. Wij pakten verdachte beiden bij een arm om de verdachte om te kunnen draaien, zodat hij met zijn gezicht naar de muur zou komen te staan. Hierdoor zouden wij verdachte kunnen fouilleren. Ik merkte dat verdachte in eerste instantie meewerkte. Halverwege de draaiing voel ik dat verdachte in verzet ging. Dit merkte ik omdat verdachte ineens met kracht terugdraaide. Ik heb mijn kracht gebruikt om verdachte terug te draaien en hem tegelijkertijd met mijn rechterhand de hals-controletechniek aan te brengen. Ik heb mijn gewicht tegen hem aan moeten zetten om bij verdachte de controletechniek aan te leggen. Terwijl ik daar mee bezig was draaide ik en de verdachte op zo'n manier, dat ik met mijn rug tegen de muur kwam te staan met verdachte in hals-controletechniek met zijn rug tegen mijn borst aan. Ik voelde dat verdachte hevig aan het verzetten was. [verbalisant 3] en een van de collega's die de verdachte had aangehouden, [verbalisant 1], kwamen er bij. Ik zag dat zij de verdachte ook mee vast pakten. Ik bleef verdachte vast houden in de hals-controletechniek. Omdat ik hem niet onder controle kreeg en ik bleef voelen dat verdachte zich bleef verzetten, kwamen beide collega's te hulp.
Ik zag dat verdachte spuugde naar [verbalisant 3] en [verbalisant 1]. Ook schopte verdachte diverse keren naar mijn collega's. Verdachte was zo wild dat de collega's hem een paar tikken hebben gegeven om het verzet te breken. Ondertussen hebben zowel ik als [verbalisant 3] en [verbalisant 1] diverse keren geroepen dat verdachte zijn verzet moest staken en mee moest werken. Hier werd geen gehoor aan gegeven. Verdachte bleef zich hevig verzetten.
Ik hoorde dat een van de twee collega's zei: "Naar beneden, we moeten naar de grond". Ik had verdachte nog steeds in de hals-controletechniek. Ik zakte door mijn knieën, waardoor verdachte ook gedwongen werd om naar beneden te zakken. Op het moment dat we bijna beneden zijn, zie ik de rechterknie van de verdachte in de richting van het hoofd van mijn collega [verbalisant 3] bewegen. Het zag eruit alsof verdachte [verbalisant 3] een knie in het gezicht wilde geven. Ik zag dat verdachte [verbalisant 3] mistte op ongeveer 20/25 centimeter na.
We zijn naar de grond gegaan. Verdachte kreeg van een van mijn collega's nogmaals een tik om wederom het verzet te staken. Verdachte is hierbij geraakt op zijn gezicht, waardoor er bloed uit zijn neus en mond kwam. Ik lag inmiddels met verdachte op de grond. Je moet dit zo voor je zien dat ik met mijn hoofd en schouder nog tegen de muur leunde en onderuitgezakt tegen de muur aan hing met verdachte nog steeds in een controletechniek tegen mijn borst aan. Ik zag dat het bloed van de verdachte op mijn shirt, borst en arm terecht kwam. Ik zag dat verdachte zijn hoofd draaide richting mijn gezicht. Ik zag en voelde dat verdachte bloed uit zijn mond in mijn richting sproeide. Ik zag en voelde dat verdachte mij raakte met zijn bloed op mijn gezicht, hals, oor en lip. Ik zag dat verdachte zich bewust naar mij omdraaide om mij te kunnen raken met zijn bloed en speeksel.
Ik hoorde dat [verbalisant 3] de noodknop in drukte en om assistentie collega vroeg. De collega die achter het paneel zat, is ondertussen naar de verhoorkamers gelopen om collega's te vragen voor assistentie. Deze collega heet [verbalisant 5]. Er zijn vervolgens collega's gekomen. Deze hebben meegeholpen om verdachte onder controle te krijgen. Daarbij werd gevraagd of ik verdachte los wilde laten zodat collega's de verdachte op zijn buik konden neer leggen. Dit was met als reden dat verdachte zo minder kon spugen en zodat verdachte makkelijker gefixeerd kon worden. Omdat ik verdachte bovenop mij had liggen, was het voor mij lastig om onder verdachte uit te kunnen komen.
Collega’s hebben verdachte overgenomen van mij en ik ben onder verdachte uit geholpen door collega's. Verdachte is toen gefixeerd en geboeid.
Verdachte moest vervolgens naar de cel. Verdachte wilde alsnog niet meewerken. Hierop werd besloten om verdachte aan zijn benen te pakken. Ik heb verdachte bij zijn rechterbeen gepakt. Andere collega's hebben zijn andere been, zijn armen en zijn hoofd vastgepakt om verdachte naar de cel te brengen. Onderweg hierna toe hoorde ik verdachte roepen: "I'll kill you all". Inmiddels waren we bij zijn cel aankomen. In de cel hebben we verdachte op de grond gelegd en verteld dat verdachte rustig moest blijven en mee moest werken. Verdachte gaf hier nog steeds geen gehoor aan. We hebben verdachte nogmaals gefixeerd en ontboeid. Een voor een hebben de collega's verdachte los gelaten om de cel te verlaten. Ik was de laatste die de cel uit stapte. Tijdens deze actie hoorde ik dat verdachte opnieuw meerdere keren riep: I'll kill you. I'll kill you all". Ik zag dat, terwijl verdachte dit zei, hij mij aankeek.
Ik voelde mij ernstig bedreigd door de teksten die verdachte naar mij uitsprak. Ik heb vervolgens de cel verlaten en verdachte is ingesloten.
Ik heb vervolgens contact gehad met een arts van het Prik Meldpunt, vanwege het feit dat verdachte mij geraakt heeft met zijn bloed en speeksel.
Besmetting met Hepatitis C en HIV helemaal uitsluiten kon de arts niet, omdat verdachte verder niet heeft gezegd of hij iets onder de leden heeft en geen bloed heeft afgestaan. Direct na het spugen van verdachte richting mij voelde ik mij bezorgd omdat ik bang was voor de gevolgen van dit gespuug. Tevens voelde ik mij ernstig bedreigd door de teksten die verdachte richting mij geuit heeft, omdat ik dacht dat verdachte, gezien zijn toestand, deze uitingen wel eens waar zou kunnen gaan maken.
6. De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof van 11 december 2020, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 28 augustus 2019 te Tilburg naar één agent heb gespuugd. Mijn bloed was overal want ik was door hen geslagen en ik zat helemaal onder het bloed. Het kan zijn dat zij vies van mij werden, maar dat komt omdat ik aan het bloeden was.
Het klopt ik op 28 augustus 2019 te Tilburg bij mijn insluiting de woorden “I kill you!” heb geroepen. Ik schreeuwde dit tegen de politieagent die achter mijn rug stond.
Het klopt dat de politie mij een papieren broek heeft gegeven. Ik scheurde die papieren broek in tweeën. Op het moment dat ik dat gedaan had, werd ik door twee agenten op de grond gegooid. U vraagt mij of mij heb verzet tijdens de insluitingsfouillering. Ik lag op de grond en ik kan mij herinneren dat ik een beweging maakte. Twee agenten hielden mij vastgepind op de grond aan mijn armen.”
6. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring, voor zover hier van belang, het volgende overwogen (met weglating van de voetnoten):
“De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit ter zake van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten. Op gronden nader verwoord in haar pleitnota heeft de verdediging daartoe - kort weergegeven - aangevoerd dat de ambtenaren vanaf het moment van aanvangen van het geweld niet langer meer werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en dat de verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft verricht als reactie op het tegen hem gebruikte disproportionele geweld.
[…]
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
I. Het primaire verweer van de verdediging
Het hof begrijpt dat het primair gevoerde verweer een bewijsverweer is en dat dit verweer is gericht tegen de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten. Anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt, leidt vrijspraak van het bestanddeel "rechtmatige uitoefening van de bediening" alleen bij het onder 4 tenlastegelegde feit tot een integrale vrijspraak. De onder 2 tenlastegelegde mishandelingen blijven namelijk ter beoordeling van het hof, ook al zou een vrijspraak van het strafverzwarende bestanddeel "rechtmatige uitoefening van de bediening" volgen. Voorts maakt het bestanddeel "rechtmatige uitoefening van de bediening" geen deel uit van de onder 3 tenlastegelegde bedreigingen dus reeds om die reden treft het primaire verweer ten aanzien van dit feit geen doel.
II. Rechtmatige uitoefening van de bediening
Het bestanddeel "in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" vereist dat de betrokken ambtenaar, waartegen verzet wordt gepleegd, rechtmatig heeft gehandeld bij de uitvoering van een aan hem bij de wet toebedeelde bevoegdheid, dat de hierop betrekking hebbende regeling door hem is nageleefd en dat het handelen voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Wordt er bijvoorbeeld buitensporig geweld gebruikt, dan kan dat aan de bewezenverklaring van de rechtmatige uitoefening van de bediening in de weg staan.
Bij het beoordelen van de aan de wet toebedeelde bevoegdheid voor het toepassen van geweld door politieambtenaren, is het volgende juridisch kader relevant.
In artikel 3 van de Politiewet 2012 is de politietaak neergelegd. Dit artikel luidt:
"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."
Om deze taak naar behoren te kunnen uitoefenen, is het gebruik van geweld soms noodzakelijk. Dit hoort bij het daadkrachtige optreden dat van de politie wordt verlangd. De bevoegdheid van de politie om geweld te gebruiken is neergelegd in artikel 7 van de Politiewet 2012, welk artikel, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
Lid 1
"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
Lid 5
"De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste (...) lid. dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."
Het hof stelt voorop dat de zojuist weergegeven wettelijke regeling aan de politie, voor zover die optreedt in de rechtmatige uitoefening van de bediening, een grote mate van vrijheid toekent om jegens (andere) deelnemers aan de maatschappij geweld te gebruiken. Die vrijheid is evenwel niet onbeperkt, omdat de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet mogen worden overschreden. Indien die grenzen wel worden overschreden, is sprake van onrechtmatig geweldgebruik.
Op grond van het voorliggende dossier stelt het hof vast dat de verdachte niet meewerkte tijdens de insluitingsfouillering. In verband met de veiligheidsvoorschriften moest de verdachte een touwtje uit zijn broek halen dan wel een papieren overal aantrekken. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] hebben de verdachte herhaaldelijk opdracht gegeven mee te werken en meerdere malen gewaarschuwd dat als de verdachte niet ging meewerken zij geweld zouden gebruiken: De verdachte weigerde beide opties, verhief zijn stem, maakte wilde gebaren met zijn armen en hij heeft de papieren overal verscheurd. De verdachte maakte een pas richting de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] en daarop pakten de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] de verdachte vast en probeerden hem onder controle te krijgen. Dat lukte niet omdat de verdachte er alles aan deed om los te komen. Verbalisant [verbalisant 1] ging daarom zijn collega's ondersteunen. De verdachte is begeleid naar de muur. De verdachte stond met zijn rug naar de muur en moest nog met zijn gezicht naar de muur worden gedraaid zodat de verbalisanten de verdachte konden fouilleren. Halverwege de draaiing voelde verbalisant [verbalisant 2] dat de verdachte zich verzette doordat hij zich met kracht terugdraaide. Daarop pakte verbalisant [verbalisant 2] de verdachte in een hals-controletechniek vast. De verdachte bleef zich verzetten en tijdens de worsteling spuugde hij van 30 centimeter afstand in het gezicht van verbalisant [verbalisant 1]. Ook schopte de verdachte richting verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 3]. Verbalisant [verbalisant 1] gaf de verdachte een klap in zijn gezicht, waarna de verdachte een bloedneus had. Vervolgens probeerden de verbalisanten de verdachte naar de grond te brengen om hem onder controle te krijgen. Verbalisant [verbalisant 3] ging door zijn knieën en de verdachte bracht zijn rechterknie met een vaart omhoog richting het gezicht van verbalisant [verbalisant 3]. Omdat verbalisant [verbalisant 3] de knie zag aankomen, kon hij nog net op tijd zijn gezicht afwenden. Tijdens de val naar de grond, spuugde de verdachte richting het gezicht van verbalisant [verbalisant 3]. Dit speeksel, vermengd met bloed, kwam terecht op de linkerborst van verbalisant [verbalisant 3]. Hierop heeft verbalisant [verbalisant 3] de verdachte geslagen, waarna de verdachte nog meer begon te bloeden uit zijn neus. Vervolgens begon de verdachte door de hele ruimte heen te spugen en snuiten met de intentie om de verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te raken met zijn speeksel en bloed. Daardoor zat verbalisant [verbalisant 2] helemaal onder het speeksel en bloed van de verdachte. Toen zij op de grond lagen, hebben de verbalisanten de noodknop ingedrukt en gewacht totdat er collega's kwamen om te assisteren. De verdachte bleef zich verzetten en spugen. Nadat de collega's ter plaatse waren bleef de verdachte zich nog verzetten, maar toen konden de verbalisanten de verdachte wel onder controle krijgen en boeien. Met veel moeite en door meerdere verbalisanten is de verdachte naar zijn cel gebracht.
Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden acht het hof de door de verdediging genoemde geweldshandelingen (het duwen tegen de muur, het slaan en het toepassen van een nekklem) niet in onredelijke verhouding staan tot de aard en de omvang van het verzet van de verdachte. De verbalisanten hebben dus naar het oordeel van het hof niet disproportioneel gehandeld. De bedoelde geweldshandelingen hebben naar het oordeel van het hof pas plaatsgevonden op een moment (in de worsteling) dat zij effectief zouden kunnen bijdragen aan het snel breken van het verzet van de verdachte. Zij kunnen als doelmatig worden aangemerkt en voldoen ook aan het vereiste van subsidiariteit.
Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat de verbalisanten hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Het hof verwerpt het primaire verweer van de verdediging.”
Het verweer van de verdediging
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2020 heeft de raadsman het woord tot verdediging gevoerd (onder meer) overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde, en aan het proces-verbaal gehechte, pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier relevant, het volgende in (met weglating van de voetnoten):
“Feit 2, 3 & 4;
3. Grootedelachtbare voorzitter, Grootedelachtbaar college, ik verzoek U om cliënt vrij te spreken van de onder feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde. De verdediging is namelijk van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier zit om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
4. De verdediging stelt zich namelijk op het standpunt dat de betrokken opsporingsambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening verkeerden, aangezien zij disproportionele geweld jegens cliënt hebben toegepast. Hierdoor waren de opsporingsambtenaren ten tijde van de tenlastegelegde gedragingen van cliënt niet in de rechtmatige oefening van hun bediening en dient cliënt te worden vrijgesproken.
5. Cliënt heeft direct een uitgebreide verklaring afgelegd. Hij heeft aangeven dat jegens hem buitensporig geweld toegepast. Cliënt heeft bij de rechter-commissaris herhaald dat hij geslagen, geschopt en gewurgd is door de agenten.
6. Cliënt verklaarde verder bij de politie dat een van de verbalisanten aan zijn ballen zat, hij geen onderbroek aanhad en dat hij werd gevraagd om touwtje uit zijn broek te halen, maar dat was onmogelijk. Zijn broek zou hierdoor afzakken, en gezien hij geen onderbroek aanhad zou dat beteken dat hij naakt rond moest lopen. Een papieren broek was op dat moment ook geen mogelijkheid, aangezien die doorschijnen. Uit de aangifte van [verbalisant 2] volgt bovendien dat cliënt bleef vragen om een slip, omdat hij geen onderbroek onder zijn broek droeg.
7. Cliënt wordt hierop door aangever [verbalisant 3] en zijn collega [verbalisant 1] tegen de muur aangedrukt. Vervolgens wordt cliënt door aangever [verbalisant 1] bij zijn linkerarm gepakt, door aangever [verbalisant 3] bij zijn rechterarm en aangever [verbalisant 2] pakte cliënt in een nekklem (!).
8. Cliënt reageerde uit onmacht door te spugen, waarna cliënt van verbalisant [verbalisant 1] vervolgens een klap in zijn gezicht kreeg. De klap was zodanig hard, dat cliënt direct een bloedneus kreeg. Vervolgens werd cliënt naar de grond gewerkt. Cliënt zou toen nog hebben gespuugd, waarna cliënt wederom een klap tegen zijn gezicht kreeg, waardoor hij nog meer begon te bloeden. Dit keer kreeg hij de klap van verbalisant [verbalisant 3].
9. Dat cliënt ernstig is toegetakeld blijkt wel uit voornoemde en de verwondingen die cliënt daardoor heeft opgelopen. Uit de bij de PI Dordrecht opgevraagde medische gegevens van cliënt blijkt verder dat hij een dag na de aanhouding een blauw oog had, zijn neus dicht zat, een losse tand had door de arrestatie en duizelig was.
10. Daarbij is ook van belang dat uit de aangifte van [verbalisant 3] niet volgt dat cliënt agressief was. Ook volgt uit het dossier dat cliënt juist al die tijd rustig was, tot aan het incident met het touwtje. Zo volgt uit de aangifte van [verbalisant 1]:
“Het contact met de verdachte was gewoongoed. Wij waren op dat moment gewoon met de verdachte in gesprek en hij was erg rustig.”Uit de aangifte van [verbalisant 3] volgt duidelijk dat omdat cliënt niet kon voldoen aan het verzoek van de agenten, cliënt had immers geen onderbroek aan, hij tegen de muur werd geduwd, geslagen en hem een nekklem is aangelegd. Dit toegepaste geweld tegen cliënt in het licht van het feit dat cliënt zijn touwtje niet uit zijn broek kon halen, dient als disproportioneel te worden aangemerkt.
11. Dit brengt met zich mee dat de opsporingsambtenaren vanaf het moment van aanvangen van het geweld niet langer werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Cliënt heeft als reactie gespuugd, de tenlastegelegde bedreigingen geuit en zich verzet. Nu dit plaatsvond op het moment dat de agenten niet langer in de rechtmatige oefening van hun bediening waren, dient cliënt te worden vrijgesproken van feit 2, 3 en feit 4.”
Het juridisch kader
8. De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
Art. 180 Sr:
“Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.”
Art. 300, eerste lid, Sr:
“Mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.”
Art. 304, eerste lid onder 3⁰, Sr:
“1. De in de artikelen 300-303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd:
(…)
3⁰. indien het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;”
9. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is, [1] dat bij het antwoord op de vraag of de ambtenaar “werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” is, als uitgangspunt geldt dat de politieambtenaar die uitvoeringshandelingen verricht in het kader van (in mijn woorden) zijn of haar ambtsuitoefening – in dit geval: de insluitingsfouillering van een verdachte –, werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening als bedoeld in art. 180 Sr. Niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening verkeert dus de ambtenaar die iets doet dat buiten de kring van zijn ambtswerkzaamheden ligt. Bij de beoordeling of zich omstandigheden voordoen die tot het oordeel leiden dat de uitoefening van de bediening niet rechtmatig is, kan de strafrechter de noodzaak en proportionaliteit van het desbetreffende overheidsoptreden betrekken.
Bespreking van het middel
10. Het hof heeft aan de hand van met name de gebezigde bewijsmiddelen 3, 4 en 5 het volgende vastgesteld. De verdachte werd op 28 augustus 2019 aangehouden op verdenking van mishandeling en ter zake daarvan overgebracht naar het arrestantencomplex, waar hij tijdens de insluitingsfouillering niet meewerkte. In verband met de veiligheidsvoorschriften moest de verdachte het touwtje uit zijn broek halen of een papieren overal aantrekken. Aan deze opdracht gaf de verdachte geen gehoor, ook niet nadat de verbalisanten hem meerdere malen hadden gewaarschuwd geweld te moeten gebruiken wanneer hij zou blijven tegenwerken. Toen de verdachte zijn stem verhief, wilde gebaren maakte met zijn armen, de aan hem verstrekte papieren overal verscheurde en een pas naar twee verbalisanten maakte, was dit voor de verbalisanten reden om hem vast te pakken en naar de muur te draaien ten einde hem onder controle te krijgen en te fouilleren. Dit lukte niet, omdat de verdachte zich bleef verzetten, er alles aan deed om los te komen en zich met kracht terugdraaide. Daarop trachtte een van de verbalisanten de verdachte in een hals-controletechniek vast te pakken. De verdachte bleef zich echter verzetten en spuugde naar een van de verbalisanten. In reactie daarop gaf de verbalisant de verdachte een klap in zijn gezicht waardoor de neus van de verdachte begon te bloeden. Daarna probeerden de verbalisanten de verdachte onder controle te krijgen door hem naar de grond te brengen. De verdachte bracht op dat moment zijn rechterknie met een vaart omhoog richting het gezicht van een van de verbalisanten, die net op tijd zijn gezicht kon afwenden. Tijdens de val naar de grond spuugde de verdachte richting het gezicht van een van de verbalisanten, waarop deze verbalisant de verdachte sloeg met als gevolg dat diens neus nog meer begon te bloeden. Dit weerhield de verdachte er niet van om in de rondte te blijven spugen en snuiten met de intentie om de verbalisanten te raken met zijn speeksel en bloed. Een van de verbalisanten kwam daardoor onder het speeksel en bloed van de verdachte te zitten. Toen zij op de grond lagen, werd door de verbalisanten de noodknop ingedrukt en op versterking gewacht. Met veel moeite kon de verdachte door meerdere verbalisanten naar zijn cel worden gebracht.
11. Bij de beoordeling van de vraag of de verbalisanten in de onderhavige zaak in de rechtmatige uitoefening van hun bediening hebben gehandeld, heeft het hof allereerst het – juiste – rechtskader uiteengezet en toegepast. Daarop stuit de rechtsklacht af.
12. Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat onder de omstandigheden van dit geval de door de verdediging genoemde geweldshandelingen niet in onredelijke verhouding staan tot de aard en de omvang van het verzet van de verdachte. Met die omstandigheden zal het hof vooral doelen op hetgeen het feitelijk heeft vastgesteld, te weten (i) dat de verdachte ondanks herhaalde waarschuwingen bleef weigeren om zich te conformeren aan de veiligheidsvoorschriften en zich in plaats daarvan steeds heviger fysiek ging verzetten, en (ii) dat die geweldshandelingen pas plaatsvonden op een moment in de worsteling, waarbij door de verdachte naar een van de verbalisanten werd gespuugd, dat het fysieke verzet van de verdachte snel moest worden gebroken. In dat licht bezien acht ik het bestreden oordeel van het hof niet onbegrijpelijk en, ook gelet op hetgeen door de verdediging in haar pleidooi ter zake naar voren is gebracht, toereikend gemotiveerd. De bewezenverklaring is derhalve telkens óók met betrekking tot ‘de rechtmatige uitoefening van hun bediening’ voldoende naar de eis der wet met redenen omkleed.
13. Het middel faalt en kan mijns inziens met een aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
14. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. onder meer: HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ2808; HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2919,