ECLI:NL:PHR:2022:483

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
20/03900
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting door ontbrekende pleitnota in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2022 geconcludeerd dat het onderzoek ter terechtzitting nietig is, omdat de pleitnota die door de raadsvrouw van de verdachte was overgelegd, niet meer beschikbaar is. De verdachte, geboren in 1973, was eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft de conclusie getrokken dat de ontbrekende pleitnota de mogelijkheid om de verdediging te toetsen heeft belemmerd, wat leidt tot nietigheid van het onderzoek en de uitspraak van het hof. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de zaak.

De zaak heeft betrekking op een hoger beroep dat is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor tien maanden. De conclusie van de AG benadrukt dat de Hoge Raad geen gronden heeft aangetroffen om ambtshalve de uitspraak te vernietigen, maar dat de procedure niet correct is verlopen door de afwezigheid van de pleitnota. Dit heeft geleid tot de beslissing om de zaak terug te verwijzen naar het hof voor een nieuwe behandeling.

De conclusie van de AG is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin het belang van een volledige processtukken en de mogelijkheid tot verdediging wordt onderstreept. De zaak heeft ook samenhang met een andere zaak, 20/03898, waarin eveneens een conclusie is getrokken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer20/03900
Zitting31 mei 2022

CONCLUSIE

E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 24 november 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994” en 2. “overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Voorts heeft het hof de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien maanden opgelegd en de in het arrest vermelde beslissingen genomen omtrent de tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen.
Er bestaat samenhang met de zaak 20/03898. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2020 nietig is, aangezien de door de raadsvrouw bij die gelegenheid aan het hof overgelegde pleitnota zich niet (meer) bij de stukken van het geding bevindt.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2020 blijkt dat de raadsvrouw van de verdachte het woord heeft gevoerd overeenkomstig haar pleitnota die aan het hof is overgelegd en aan het proces-verbaal van de terechtzitting is gehecht. De in dit proces-verbaal vermelde pleitnota ontbreekt evenwel bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. [1]
6. Overeenkomstig het bepaalde in art. 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden heeft de raadsman van de verdachte bij faxbericht van 17 mei 2021 (tijdig) verzocht om alsnog in het bezit te worden gesteld van een afschrift van de in het middel bedoelde pleitnota. Naar aanleiding hiervan is het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij schrijven van 31 augustus 2021 verzocht om de ontbrekende pleitnota te doen toekomen aan de strafadministratie van de Hoge Raad. In reactie hierop heeft een raadsheer van het hof in een brief van 2 september 2021 bericht dat het opgevraagde document in het ongerede is geraakt. Op 7 oktober 2021 is namens de Griffier van de Hoge Raad aan de verdachte bericht dat een afschrift van het voormelde verzoek van de Hoge Raad aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vergezeld van de reactie van het hof in het digitaal dossier is geplaatst en de raadsman van de verdachte daarvan een afschrift op papier ontvangt.
7. Uit het vorenstaande volgt dat de ter terechtzitting overgelegde pleitnota zich niet (meer) bij de stukken van het geding bevindt en ook niet meer beschikbaar zal komen. Vanwege de ontbrekende pleitnota kan de Hoge Raad niet nagaan of op de terechtzitting meer verweren zijn gevoerd dan wel of daar meer uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht dan die in de uitspraak van het hof zijn vermeld. Dat heeft nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak tot gevolg. [2]
8. Het middel is dus terecht voorgesteld.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.In het dossier in de samenhangende zaak van de verdachte 20/03898 bevindt zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken wel een pleitnota die blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 november 2020 in die zaak aan het hof is overgelegd. Die pleitnota ziet echter slechts op de feiten die in de samenhangende zaak 20/03898 aan de verdachte zijn tenlastegelegd en het in die pleitnota vermelde parketnummer – “21-004466-19” – komt ook (enkel) overeen met het parketnummer dat is vermeld op het arrest van het hof dat wordt bestreden in de samenhangende zaak. In het bestreden arrest van het hof in de voorliggende zaak wordt een ander parketnummer vermeld: “21-006578-19”.
2.Vgl. onder (veel) meer HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:243 en HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1138.