ECLI:NL:HR:2021:1138

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
19/05626
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van een arrest wegens ontbrekende pleitnota in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 december 2019. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep is gegaan, maar waarbij de pleitnota die door de raadsman was overgelegd, niet in het dossier aanwezig was. De raadsman heeft op basis van artikel 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad verzocht om toezending van een afschrift van deze pleitnota, maar deze bleek in het ongerede geraakt te zijn. Hierdoor kon de Hoge Raad niet nagaan of er op de terechtzitting verweren zijn gevoerd of dat er onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht. Dit gebrek in de processtukken leidde tot de conclusie dat het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep nietig was. De Hoge Raad heeft daarom de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak teruggeworpen naar het gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

De uitspraak benadrukt het belang van een volledige processtukken en de noodzaak voor de verdediging om ervoor te zorgen dat alle relevante documenten beschikbaar zijn tijdens de rechtszitting. Het ontbreken van de pleitnota heeft geleid tot een fundamentele schending van het recht op een eerlijk proces, wat de Hoge Raad noopte tot deze ingrijpende beslissing.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05626
Datum13 juli 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 december 2019, nummer 22-002812-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn, omdat de pleitnota die op de terechtzitting in hoger beroep door de raadsman aan het hof is overgelegd, zich niet bij de stukken van het geding bevindt.
2.2
Volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd. Het proces-verbaal houdt het volgende in:
“De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota.”
en verder:
“Deze pleitnota is in het ongerede geraakt en bevindt zich niet in het dossier.”
2.3
De pleitnota die in het proces-verbaal is vermeld, ontbreekt bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden. De raadsman heeft op grond van artikel 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden verzocht om toezending van een afschrift van deze pleitnota. Op grond van het proces-verbaal van die terechtzitting moet worden aangenomen dat die pleitnota niet meer beschikbaar zal komen. De Hoge Raad kan daardoor niet nagaan of op de terechtzitting verweren zijn gevoerd dan wel of daar uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht. Het cassatiemiddel slaagt daarom.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juli 2021.