4.2.Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 december 2020 hebben de raadslieden van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in (met weglating van voetnoten):
“
4.2 Letsel door politieoptreden
187. Uw hof is op de hoogte van het feit dat [verdachte] blijvend letsel heeft opgelopen aan zijn handen die bewuste avond van 3 maart 2019. Dat staat nu medisch vast en is niet betwistbaar. Ook dit heeft het OM niet willen onderzoeken, althans van een objectief effectief onderzoek is geen sprake geweest.
“4.2
188. De medische stukken ter onderbouwing van dit letsel zijn door ons aan Uw hof verstrekt. Voor de volledigheid heeft de verdediging nog een overzicht van deze stukken opgenomen:
- Aangifte van [verdachte] met bijlagen
- Medische diagnose van orthopedisch chirurg dr. J.B. Bolder 29 oktober 2019
- Behandelverslagen 19 augustus 2019 tot en met 13 oktober 2020
- Radiologieverslag 17 december 2019
En thans in appel:
- Operatieverslag van 30 september 2020
- Voorlopig ontslagbericht van 30 september 2020
- Foto’s van linkerhand na operatie
189. [verdachte] is op 30 september 2020 geopereerd aan het letsel van zijn linkerhand. Het letsel is een van de redenen geweest dat [verdachte] ervoor heeft gekozen om aangifte te doen tegen de betrokken politiefunctionarissen. Het politieoptreden van die avond is disproportioneel geweest en heeft uiteindelijk geresulteerd in letsel. Of het letsel is ontstaan door verkeerd aanleggen van de handboeien, het achterwaarts gebukt dirigeren van [verdachte] naar de transportbus of het "plaatsen" van [verdachte] in deze bus zal onduidelijk blijven, maar is in het kader van dit verweer niet relevant.
190. Relevant is dat [verdachte] letsel heeft opgelopen aan zijn hand door het politieoptreden en dat dit letsel eerder er nog niet was.
191. Getuige van [ getuige 4] heeft dit ook verklaard bij de r-c:
"Over het letsel aan de hand van [verdachte] heeft hij verteld en laten zien. Dat was de volgende dag. Zijn had was rood en dik, kapot. De foto van de hand van [verdachte] is genomen toen [verdachte] thuis kwam. Ik heb die genomen."
192. Het betreft deze foto:
(AEH: afbeelding niet overgenomen)
193. En dit betreft de foto na de operatie:
(AEH: afbeelding niet overgenomen)
194. De verdediging heeft in eerste aanleg uitgebreid verweer gevoerd ten aanzien van het politieoptreden en de rechtmatigheid daarvan (zie o.a. Hoofdstuk 3 pleitnota 25 nov 2019).
195. Een van de conclusies ten aanzien van dit optreden was als volgt:
"De verbalisanten hebben zich in fase I en II onderhavige zaaknietgehouden aan het eerste algemene uitgangspunt in het kader van politieoptreden - kleine zaken klein houden - doorde-escalerendop te treden. Verbalisanten hebben door hun handelen en opstelling jegens [verdachte] van de wildplasovertreding een prestigezaak gemaakt en zijn totescalerend gedrag overgegaanwaardoor zij de grenzen van hun bevoegdheid te buiten zijn gegaan.”
196. De verdediging heeft om die reden gevraagd aan deskundigen Fluit en Ten Barge nader onderzoek te doen naar het politieoptreden van die avond. Meer specifiek heeft de verdediging verzocht onderzoek te doen naar de vraag of het (politie)optreden in lijn is geweest met de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie (RTGP) en de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon Opsporingsambtenaar (RTGB).
197. Hun analyse hebben zij neergelegd in een deskundigenrapportage d.d. 12 november 2020, die door de verdediging ten behoeve van de inhoudelijke behandeling van vandaag is ingebracht.
198. Deskundige Fluit is afgezien van het feit dat hij werkzaam is geweest bij Defensie (zijn dienstplicht bij het Korps Mariniers alsmede onderofficier bij de Koninklijke Landmacht) deskundige op het gebied van de IBT. Hij heeft gewerkt als docent fysieke vorming en geweldsbeheersing bij zowel de Gemeente Politie Tilburg en de Mobile Eenheden in Midden- en West-Brabant en als plaatsvervangend commandant bij de Reserve Politie in Tilburg. Hij heeft zelfs in Frankrijk opleidingen gegeven in o.a.: politie zelfverdediging, geweldsbeheersing, en aanhouding technieken. Toen er een nieuw type handboeien en een nieuwe, harde wapenstok in de jaren 80 werd geïntroduceerd volgde hij de nationale opleiding voor politiedocenten, in deze opleiding was al de basis gelegd voor de huidige Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie (RTGP) en de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon Opsporingsambtenaar (RTGB). Een uitgebreid cv treft u aan p. 122 en 123 van het rapport.
199. Deskundige Ten Barge is eveneens werkzaam geweest bij Defensie (Korps Commando troepen) en heeft zelfs als docent gewerkt bij het Korps. Later in zijn carrière is hij docent Fysiek Mentale Training en schietvaardigheid Gemeente Politie geweest en docent "Mobiele Eenheid" en arrestatie-aanhoudingseenheden. Een uitgebreid cv treft u aan op p. 124 en 125 van het rapport.
200. In hun rapport komen de deskundigen Fluit en Ten Barge tot de volgende belangwekkende conclusies ten aanzien van het politieoptreden van die avond:
1) Ten aanzien van de duo-procedureIn het licht van de RTGP wordt het ontbreken van afspraken maken en het samenwerken tijdens de duo-procedure door ons als onvoldoende beschouwd.
Verder is het ontbreken van de uitvoering van controletechnieken, wederom in het licht van de RTGP, door ons als zeer cruciaal beschouwd en is een negatieve oorzaak voor het verdere verloop van de gebeurtenissen.2) ten aanzien van het aanleggen van de handboeienInspecteur [verbalisant 3] heeft de handboeien aangelegd. Het aanleggen van de handboeien wasgeenvloeiende actie en gaf zichtbaar enige problemen. Hier was [......] Eén van de oorzaken van de problemen kan zijn geweest de grote omvang van de polsen van [verdachte] en een grote (stijve) spiermassa in zijn schouderspieren, waardoor het aanbrengen van 1 handboei per definitie nagenoegonmogelijk was zonder [verdachte] te verwonden. In deze situatie zou overwogen moeten worden om 2 handboeien te gebruiken in plaats van 1 handboei om een effectievere boeiprocedure uit te voeren en om te voorkomen dat een verdachte onnodig pijn lijdt en eventueel gewond raakt, wat in dit geval dan ook is gebeurd met name bij het plaatsen in het transportvoertuig.
3) ten aanzien van de veiligheidsfouilleringWij menen, als onderzoekers, dat de veiligheidsfouillering niet kan zijn gemist door beide camera's (overzichtcamera en bodycamera) en gebaseerd op de processen-verbaal en de aanvullende processen-verbaal concluderen wij datde verplichte veiligheidsfouillering niet is uitgevoerd. Onzes inziens, is de verklaring in bovengenoemd proces-verbaal (PL2100-2019044993-2) [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet juist.
4) ten aanzien van het transport
Volgens het proces-verbaal van [verbalisant 2] (PL2100-20190444993-13) is [verdachte] voorovergebogen en achterwaarts naar het voertuig begeleid. [....] [verbalisant 3] verklaart in zijn aanvullende proces-verbaal in 2020, dat [verdachte] door hem voorover gebukt en achterwaarts gecontroleerd en gedirigeerd door middel van de handboeien naar het voertuig werd verplaatst. Ons inziens is er hier sprake van een disproportionele transportvorm. [......] Getuige de verklaring in het proces-verbaal van [verbalisant 4] , 29 augustus 2019, lag [verdachte] ineen ongelukkige houdingmet de handboeien aan in het voertuig. [verbalisant 4] heeft daarna de achterdeuren geopend en heeft [verdachte] zonder problemen laten plaats nemen. [.....]
De beschikbare medische rapporten, beelden en de behandeling van zijn verwondingen laten, ons inziens,geen twijfel over het feit, dat een hardhandige actie op een gegeven moment heeft plaatsgevonden, meest waarschijnlijk tijdens het plaatsen in het transportvoertuig.
201. De deskundigen Fluit en Ten Barge komen dan ook tot de volgende conclusie ten aanzien van het politieoptreden in het licht van de RGTP:
"Gezien de klacht van [verdachte] en onze beoordeling van de bovenstaande gebeurtenissen, menen wij dat het optreden van betrokken politiefunctionarissen zeker niet in de lijn met het RTGP/RTGB is geweest, omdat er sprake is geweest vandisproportioneel optreden waardoor letsel is ontstaan bij [verdachte]. Met name het langdurig controleren en dirigeren door middel van de handboeien beschouwen wij als niet-professioneel en disproportioneel."
202. Deze conclusies van Fluit en Ten Barge zijn in lijn met de conclusies van deskundigen Rooijakker en Koolstra in hun deskundigenrapport van 3 maart 2019. Rooiakker en Koolstra hebben ten aanzien van het
aanleggen van de handboeienonder andere het volgende gerelateerd:
“Tijdens het aanleggen van de handboeien bij [verdachte] ervaarde rapporteur al vrij snel, dat er problemen zouden kunnen ontstaan m.b.t. het verticaal boeien. De redenen hiervoor zijn onder meer dat [verdachte] qua bouw in de schouders vrij breed is, vrij fors gespierd is en ook een redelijk hoge spiertonus heeft. Hierdoor heeft hij niet veel bewegingsvrijheid in met name zijn schoudergewrichten, maar ook niet veel bewegingsvrijheid in zijn ellebooggewrichten. Het zgn. aanslaan op de eerste pols gaf geen problemen. Wel bleek dat er zeer weinig ruimte zat tussen deze linker pols en het metaal van de handboeien.”(zie o.a. de kleurenfoto's die zijn opgenomen in het rapport van Rooijakker en Koolstra op pagina's 24 en 25)
“In de opleiding wordt aangeleerd, dat er enige ruimte MOET blijven tussen de pols en het metaal van de handboeien, dit om pijn en verwondingen te voorkomen. De richtlijn is dat er minimaal twee volledige vingers geplaatst moeten kunnen worden tussen de pols van de geboeide persoon en het metaal van de handboeien waarmee onnodige knevelwerking zo veel als mogelijk wordt voorkomen. Op de manier waarop [verdachte] werd geboeid op 3 maart 2019 was hiervan absoluut geen sprake.”
“Alternatieve manier van boeien: Eenproportioneel juist alternatiefwas geweest om twee handboeien in elkaar de schakelen om dan vervolgens de persoon door middel van de “horizontale manier” te boeien. Uiteindelijk waren er vier politiefunctionarissen ter plaatse, dus ook vier paar handboeien. Deze wijze van boeien heeft rapporteur uitgevoerd bij [verdachte] en dit gaf totaal geen fysieke problemen.
203. De conclusie van deskundige Rooijakker en Koolstra ten aanzien van het boeien is dan ook als volgt:
“De politiefunctionarissen hebben gekozen voor de “verticale manier” van het boeien en hierdoor meer geweld gebruikt dan noodzakelijk was. Dit heeft bij [verdachte] veel pijn veroorzaakt en heeft ook geleid tot langdurig letsel aan beide polsen/handen.”
204. Ten aanzien van het
transporthebben Rooijakker en Koolstra het volgende geconcludeerd:
“Op de beelden te zien hoe [verdachte] is verplaatst naar het betreffende politievoertuig. Deze manier van verplaatsen is naar mijn meningbuitenproportioneel. Dit had technisch op een subtielere wijze (lees meer humanere manier) uitgevoerd kunnen worden en is ook zeker niet de basistechniek zoals hij wordt aangeleerd in de politieopleiding. Bij deze basistechniek wordt de geboeide persoon rechtop verplaatst, waarbij de met de “sterke” hand controle houdt op de handboeien. De tweede hand bevindt zich dan achter het schouderblad en een tweede politiefunctionaris zou nog als assistentie mee kunnen lopen om eventueel in te kunnen grijpen. Er waren naar aanleiding van de feiten en omstandigheden echter totaalgeen redenenom [verdachte] op deze wijze te verplaatsten. De armen van [verdachte] waren op zijn rug geboeid, waardoor hij erg veel last moet hebben gehad van de handboeien toen hij op zijn rug lag in het politievoertuig. De beide armen bevinden zich dan tussen zijn lichaam en de vloer van het politievoertuig en de handboeien zullen dan zeker in de weg zitten en de kans op het ervaren van pijn in de rug en polsen is erg groot.”
205.
Conclusie: De betrokken verbalisanten hebben in onderhavige zaak zich niet gehouden aan de algemene uitgangspunten in het kader van politieoptreden en disproportioneel geweld toegepast in strijd met de RGTP, de Ambtsinstructie en de Politiewet, waardoor [verdachte] letsel heeft opgelopen aan zijn linkerhand. Maar liefst 4 IBT-deskundigen tonen dit aan. Daarnaast heeft [verdachte] door het lekken van onjuiste informatie over drugsgebruik door de politieorganisatie reputatieschade ondervonden.
4.2.1. Belang bij geschonden voorschriften
206. Het in strijd handelen met bovengenoemde wetgeving, door o.a. het verkeerd aanleggen van de handboeien en onjuist verplaatsen naar en plaatsen in het transportvoertuig levert een onherstelbaar vormverzuim in voorbereidend onderzoek ex. art. 359a Sv, dat ons inziens tot strafvermindering zou moeten leiden (zie ook HR 1 december 2020 ECLI:NL:HR:2020:1889). De rechtbank heeft hier ten onrechte geen rekening mee gehouden. 207. De RGTP, de Ambtsinstructie en de Politiewet zijn in het leven geroepen om het geweldsmonopolie dat de Staat heeft te reguleren c.q. in goede banen te leiden en met name te zorgen dat de rechten en vrijheden zoals neergelegd in de Grondwet en (Internationale) Verdragen worden verzekerd, zoals het recht om niet te worden onderworpen aan foltering en onmenselijke of vernederende behandeling (art. 3 EVRM) en de lichamelijke integriteit niet onnodig of onrechtmatig wordt geschonden.
208. Uitgangspunt bij politieoptreden blijft dat geweld met terughoudendheid moet worden toegepast en slechts wanneer in het gegeven geval andere, minder ingrijpende middelen niet toereikend zijn. Daarnaast dient de wijze waarop geweld wordt gebruikt in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd zijn.
209. In onderhavige zaak is sprake geweest van schending van dit uitgangspunt door de betrokken politiefunctionarissen zonder dat daar een aan te wijzen belang of noodzaak toe was. De RGTP, de Ambtsinstructie en de Politiewet zijn niet of slechts deels nageleefd en er zijn verkeerde keuzes gemaakt met alle gevolgen van dien voor [verdachte] .
210. In strijd met art. 22 Ambtsinstructie het op verkeerde wijze aanleggen van handboeien, het in strijd met art. 7 Politiewet niet uitvoeren van een veiligheidsfouillering, het op onjuiste wijze transporteren en plaatsen in de politiebus.
211. Waarbij overigens nog steeds onduidelijk blijft of de betrokken verbalisanten überhaupt bevoegd waren tot het aanwenden van deze geweldsmiddelen. In het “onderzoek” van mr. De Boer is dit - ondanks herhaalde verzoeken vanuit de verdediging - niet onderzocht. Terwijl men in het kader van een onderzoek naar politieoptreden toch een van de meest “logische” stappen lijkt: nagaan of de betrokken verbalisanten wel gekwalificeerd waren.
212. Om onder andere deze reden is door [verdachte] een artikel 12 procedure gestart, naar aanleiding van de sepotbeslissing van de recherche officier in die zaak, bij het Hof 's-Hertogenbosch. Het verzoekschrift ex art. 12 Sv heeft de verdediging om die reden laten voegen bij dit dossier.
213. Uit dit verzoekschrift volgt namelijk dat het OM deze sepotbeslissing heeft genomen, terwijl geen onafhankelijk, onpartijdig en effectief onderzoek naar de aangifte heeft plaatsgevonden. Immers, weliswaar had de Recherche officier van justitie van een ander parket de leiding over het ‘onderzoek’, maar feitelijk zijn de onderzoekstukken - bestaande uit 6 processen-verbaal - opgemaakt door de verdachten in kwestie zelf (te weten de betreffende verbalisanten en BOA's), waarin ze elkaar ook nog eens tegenspreken op belangrijke punten. Daarnaast kan het onderzoek in concreto niet als effectief worden aangemerkt nu verklaringen van een getuige en twee deskundigen die de aangifte ondersteunen zijn achtergehouden, en voorts - zoals reeds genoemd - niet eens is onderzocht of de betrokken verbalisanten/BOA's beschikten over de juiste certificering voor de door hen toegepaste geweldshandelingen, waaronder het aanleggen van handboeien. Zoals in het verzoekschrift uiteengezet, levert in de gegeven omstandigheden dergelijke gang van zaken strijd op met art. 2 EVRM (vgl. EHRM 20 november 2014, Appl. no. 47708/08 (Jaloud v. The Netherlands).
4.2.2 Ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel
214. In casu betrof het een carnavalsviering in het centrum van Den Bosch, waarbij verbalisant [verbalisant 1] [verdachte] aanhoudt voor vermeende schennispleging nadat zij zelf met haar paard boven hem is gaan staan. In zeer korte tijd zijn er in vier verbalisanten te plaatse en twee BOA’s. Zonder dat daar aanleiding toe bestaat wordt [verdachte] direct geboeid bij het arriveren van [verbalisant 3] en [verbalisant 5] , terwijl de sfeer gemoedelijk is. De boeien wordt dan ook nog eens op onjuiste wijze aangelegd: niet gelocked! En er wordt verschillende malen aan de boeien getrokken door de verbalisanten.
215. Er vindt geen veiligheidsfouillering plaats en [verdachte] wordt op een buitenproportionele wijze voorovergebogen naar het transportvoertuig verplaatst, alwaar hij onderste boven in de bus wordt gegooid tussen de twee banken in hetgeen ook een dodelijke afloop had kunnen hebben door verstikking.
216. Dit handelen heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat [verdachte] blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen aan zijn beide handen. Aan zijn linkerhand is hij op 30 september jl. geopereerd, maar de klachten blijven zelfs na de operatie aanhouden. Om die reden staat een vervolgafspraak gepland bij de orthopedisch chirurg. [verdachte] wordt door het letsel beperkt in alledaagse handelingen en kan bijvoorbeeld niet meer boksen of zichzelf opdrukken. Zaken die voor een militair behoren tot zaken van alle dag. Het veroorzaakte nadeel is dus aanzienlijk.
217. In dit verband verwijzen wij Uw hof nog naar een zeer recent arrest van de Hoge Raad (van 1 december jl. ECLI:NL:HR:2020:1889), waarin de Hoge Raad nadere overwegingen geeft over de beperking van vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen verdachte en de toepassingsvoorwaarden voor de rechtsgevolgen van strafvermindering, bewijsuitsluiting respectievelijk n-o OM in de vervolging. Kortgezegd blijkt uit dit arrest dat een vormverzuim, zoals schending van de lichamelijke integriteit (letsel) door de handelwijze van politie grond kan zijn voor strafvermindering. 218. Voor de volledigheid hebben wij de relevante rechtsoverwegingen hieronder opgenomen:
2.3.4Strafvermindering laat zich als rechtsgevolg dat geschikt is voor compensatie van door de verdachte ondervonden nadeel, verbinden aan onder meer vormverzuimen die een inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer van de verdachte.Dat kan zich bijvoorbeeld ook voordoen als door de onrechtmatige toepassing van dwangmiddelen bewijs is vergaard. Verder is toepassing van strafvermindering niet uitgesloten in gevallen waarin, als gevolg van een of meerdere vormverzuimen, in het verloop van de strafprocedure complicaties zijn opgetreden die het voeren van de verdediging ernstig hebben bemoeilijkt, maar waarbij die vormverzuimen vervolgens in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen.” 3.4.1 De verwerping door het hof van het verweer dat strekt tot strafvermindering, is niet toereikend gemotiveerd. Met de enkele verwijzing naar “de onderbouwing van het verweer, hetgeen in het proces-verbaal van de politie over het gedrag van de verdachte is gerelateerd en de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden”, heeft het hof ten onrechte in het midden gelaten of sprake was van een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM of enig ander vormverzuim. Het tweede cassatiemiddel slaagt daarom.
3.4.2 De Hoge Raad neemt hierbij in aanmerking dat, gelet op wat onder 2.3.4 is overwogen,voldoende ernstig nadeel van de verdachte dat bijvoorbeeld is ontstaan door schending van de lichamelijke integriteit bij de toepassing van dwangmiddelen, grond kan bieden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Daarbij kan in voorkomende gevallen ook rekening worden gehouden met complicaties die het voeren van de verdediging in relatie tot dergelijke verzuimen ernstig hebben bemoeilijkt.”
219. Tenslotte, willen wij Uw hof nog op het volgende wijzen.
220. De Militaire kamer heeft in de zaak van [verdachte] in haar vonnis het volgende overwogen ten aanzien van het (toen nog lopende rechercheonderzoek n.a.v. de aangifte van [verdachte] ):
“Voor zover de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat in de strafmaat moet worden verdisconteerd dat het politieoptreden op enig moment disproportioneel zou zijn geweest, overweegt de militaire kamer dat hier nog een separaat onderzoek naar loopt, zodat het niet aan de militaire kamer is hier op dit moment over te oordelen.”
221. De militaire kamer heeft ons het verkeerde toetsingscriterium gehanteerd en dus ten onrechte overwogen dat verdiscontering niet op zijn plaats was. Het criterium is namelijk of er sprake is van letsel door het politieoptreden. Niet of het letsel met opzet in de zin van mishandeling is toegebracht door de betrokken verbalisanten, want dit is waar de aangifte van [verdachte] op ziet en de geëntameerde art. 12 Sv procedure.
222. Het is een vaststaand feit dat [verdachte] letsel heeft opgelopen (o.g.v. de medische stukken en de getuigenverklaring). Uw hof kan dit feit zonder het oordeel van het Hof Den Bosch of het nader onderzoek naar aanleiding van de aangifte te doorkruisen, mee laten wegen in de straftoemeting. Een oordeel over opzet is daarvoor niet relevant en hoeft daarvoor niet te worden gegeven.
223.
Conclusie: In casu is er sprake van letsel, zelfs (zoals het er nu voor staat) blijvend letsel, dat is ontstaan door schending van de lichamelijke integriteit van [verdachte] door het toepassen van dwangmiddelen door de betrokken verbalisanten. Dit letsel komt, zoals ook uit aangehaalde arrest van de Hoge Raad blijkt, in aanmerking voor compensatie. Derhalve verzoeken wij Uw hof hier rekening mee te houden in de straftoemeting.”