ECLI:NL:HR:2011:BQ3106

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02189
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een ambtenaar via een internetsite en de context van de uitlating

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van opzettelijke belediging van een ambtenaar, in dit geval verbalisant X, via een internetforum. De bewezenverklaring hield in dat de verdachte beledigende uitlatingen had gedaan die de eer en goede naam van de verbalisant aantastten. De Hoge Raad oordeelde dat de context van de uitlatingen cruciaal was voor de beoordeling of deze als beledigend konden worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof, omdat de context die het Hof had vastgesteld onvoldoende grond bood voor de conclusie dat er sprake was van belediging in de zin van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de context bij de beoordeling van beledigende uitlatingen, vooral wanneer de gebruikte bewoordingen op zichzelf niet beledigend zijn.

Uitspraak

22 november 2011
Strafkamer
Nr. 09/02189
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 mei 2009, nummer 22/003895-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat de bewoordingen "En aan meneer de agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen" als belediging in de zin van art. 266 Sr kunnen worden aangemerkt.
2.2.1. Het Hof heeft onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 10 maart 2008 te [plaats] opzettelijk beledigend een ambtenaar te weten [verbalisant 1], hoofdagent van politie Zuid-Holland-Zuid, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid (middels een internetsite) schriftelijk heeft toegevoegd de woorden "En aan meneer de agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen" en "En de agenten in [plaats] kunnen mij ASS kussen"."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Niet-geplande controles op het geproduceerde geluid van bromfietsen en personenauto's vinden plaats in de garage van onze afdeling in [plaats]. Op 8 maart 2008, om ongeveer 14.15 uur, werd ik, verbalisant [verbalisant 2], opgebeld door een collega die een personenauto gecontroleerd wilde hebben, omdat hij het vermoeden had dat die personenauto teveel geluid produceerde. De personenauto betrof een Opel Corsa, kenteken [00-00-00]. Toen de personenauto bij onze afdeling was aangekomen, kreeg ik van de bestuurder een paspoort overhandigd. Ik zag dat de foto overeenkwam met het uiterlijk van de bestuurder. Het paspoort was afgegeven op naam van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats]. Ik vroeg de bestuurder of hij zijn rijbewijs en kentekenbewijs bij zich had. De bestuurder vertelde mij dat hij deze niet bij zich had. Na de controle bleek dat de personenauto 16d(B)A meer geluid produceerde dan toegestaan. Ik deelde de bestuurder mede, dat zijn personenauto niet voldeed aan de eisen van het Voertuigreglement en dat derhalve het kentekenbewijs deel 1A, gelet op artikel 60, lid 1 sub b, werd ingevorderd. Ik, verbalisant [verbalisant 1], vorderde van [verdachte] overgifte van het kentekenbewijs. Wij hoorden [verdachte] zeggen dat het kenteken thuis lag en dat hij het wilde gaan halen om het aan ons te geven. Ik, verbalisant [verbalisant 1], vorderde van [verdachte] dat hij zijn kenteken zou gaan halen en dit ten spoedigste zou brengen naar de [a-straat 1] te [plaats]. Ik zei: "Ik vorder u nu om direct uw kentekenbewijs deel 1A te gaan halen omdat dit is ingevorderd en u zorgt dat dit binnen ongeveer één uur gebracht is op dit adres". Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb deze vordering tweemaal gedaan in bijzijn van de verbalisant [verbalisant 2]. Wij hoorden de verdachte zeggen dat hij direct het kenteken ging halen en dat hij dat aan ons zou overhandigen. Anderhalf uur nadat de verdachte het bureau had verlaten was hij nog niet langs geweest om zijn kentekenbewijs af te geven. Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb de verdachte toen opgebeld en hem gevraagd waarom hij zijn kentekenbewijs nog niet had afgegeven. Ik hoorde dat de verdachte zei dat hij zijn kentekenbewijs niet zou komen brengen omdat wij geen recht hadden om het in te vorderen. Op 25 april 2008 meldde de verdachte zich aan het politiebureau te [plaats] om zijn paspoort op te halen. Hij is hierbij te woord gestaan door collega [betrokkene 1] van de Regionale Verkeersondersteuning, die van hem het ingevorderde kentekenbewijs deel 1A in ontvangst heeft genomen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1]:
"Ik doe aangifte van bedreiging en belediging. Op 8 maart 2008 controleerde ik samen met collega [betrokkene 2] een personenauto op geluid in onze afdeling te [plaats]. De bestuurder legitimeerde zich met een paspoort. Het betrof [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats]. Ik herkende de bestuurder en ik wist dat hij op een internetforum bekend stond onder de naam [verdachte] en dat hij een scooterzaak had in Papendrecht. Dit deelde ik hem ook mede. Na controle van de personenauto deelde ik [verdachte] mede, dat zijn kentekenbewijs deel 1A zou worden ingevorderd. [Verdachte] had het kentekenbewijs niet bij zich. Ik zei dat ik het kentekenbewijs binnen een uur wilde hebben en dat hij het op het adres waar wij nu waren moest komen brengen. Na anderhalf uur was [verdachte] nog steeds niet op het bureau verschenen en ik belde hem op. [Verdachte] weigerde mee te werken. Op 10 maart 2008 werd ik gebeld door [verdachte]. Ik zei hem nogmaals dat hij het kenteken moest brengen naar het adres waar zijn personenauto was gecontroleerd. Ook deelde ik hem mede dat het voertuig gesignaleerd stond en dat hij niet met dat voertuig mocht rijden. Hierna vroeg hij mij hoe ik aan zijn internetnaam kwam. Ik deelde hem mede dat ik ook op openbare forums keek. Vervolgens keek ik op 10 maart 2008 op de internetsite www.xsf-hardinxveld.nl. Bij het forum was een item geplaatst met de naam "Forum onzichtbaar voor politie". Dit item was geplaatst door [verdachte]. De tekst was geplaatst op 10 maart 2008. De tekst was onder andere: "En aan meneer agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen" en "hij kan beter uit m'n buurt blijven voordat ik hem ook 15 meter achter een motor mee sleur zoals ik bij zijn collega heb gedaan" en "En de agenten in [plaats] kunnen mijn ASS kussen". De pagina heb ik gekopieerd en als bijlage bij deze aangifte gevoegd. Ik vind deze tegen mij geschreven tekst op een openbaar internetforum bedreigend en beledigend. De internetsite is voor iedereen vrij toegankelijk en een ieder kan lezen wat er op dit forum is geplaatst."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Na het telefoongesprek op 10 maart 2008 met de politieagent [verbalisant 1] voelde ik mij gefrustreerd. Ik heb toen het bericht, waarvan een kopie in print in het dossier is gevoegd, achtergelaten op het forum van de internetsite xsf. Het klopt dat ik het kentekenbewijs deel 1A pas op 25 april 2008 op het politiebureau heb ingeleverd."
d. een afdruk van de internetpagina www.xsf-hardinxveld.nl van 10 maart 2008, voor zover inhoudende:
"[Verdachte], woonplaats [woonplaats]
Geplaatst op: 10-03-2008
De politie van [plaats] kijkt mee heb ik zaterdag ondervonden toen meneer de agent vertelde dat ik hier [verdachte] heet en een scooterwinkel in Papendrecht had.
En aan meneer de agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen.
En de agenten in [plaats] kunnen mijn ASS kussen en hij kan beter uit mijn buurt blijven voordat ik hem ook 15 meter achter een motor meesleur zoals ik bij zijn collega heb gedaan."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"Gelet op de wetenschap van de verdachte, dat de verbalisant [verbalisant 1] openbare internetforums bekijkt en tevens op de hoogte is van de internetnaam van de verdachte, kan naar het oordeel van het hof het bericht dat de verdachte op 10 maart 2008 op de internetsite xsf-hardinxveld.nl heeft achtergelaten - gelet op de inhoud daarvan - niet anders dan gericht zijn tegen de verbalisant [verbalisant 1]."
2.4. De bewezenverklaring houdt in dat het hier gaat om een belediging die de verbalisant [verbalisant 1] is aangedaan. Dat betekent dat de gedane uitlating de strekking moet hebben genoemde verbalisant aan te randen in diens eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan (vgl. HR 22 december 2009, LJN BJ9796, NJ 2010/671).
2.5. Het gebruik van de volgens de bewezenverklaring door de verdachte gebezigde bewoordingen is in het algemeen niet beledigend, zodat in deze zaak de beantwoording van de vraag of van belediging in de zin van art. 266 Sr sprake is, afhangt van de context waarin die bewoordingen zijn gebezigd. In het onderhavige geval biedt die door het Hof in de bewijsvoering vastgestelde context onvoldoende grond voor het oordeel dat van zodanige belediging sprake is. De bestreden uitspraak is in dit opzicht dus ontoereikend gemotiveerd.
2.6. Het middel treft doel.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 november 2011.