ECLI:NL:PHR:2022:1227

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
21/02275
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1991, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 maart 2021. Dit arrest volgde op een eerdere veroordeling door de politierechter in de rechtbank Gelderland op 16 december 2019, waarbij de verdachte werd bestraft voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelde dat hij niet naar behoren was opgeroepen voor de zitting, omdat de appeldagvaarding niet naar het in de appelakte vermelde adres was verzonden. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie gesteld dat de dagvaarding niet op het juiste adres is bezorgd, wat de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep zou rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft de conclusie van de advocaat-generaal gevolgd en geoordeeld dat het hof niet zonder meer had mogen aannemen dat de verdachte afstand had gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. De Hoge Raad heeft daarom het bestreden arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer21/02275

Zitting1 november 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte
1. De verdachte is bij arrest van 16 maart 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, ingesteld tegen (zo begrijp ik) het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 16 december 2019 in de zaak met parketnummer 96-200835-19, waarbij de verdachte wegens (1) ‘overtreding van artikel 8 derde en vierde lid van de Wegenverkeerswet 1994’ en (2) ‘overtreding van artikel 107 eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994’ is veroordeeld tot (wegens feit 1) een geldboete van € 1000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede (wegens feit 2) 3 weken hechtenis. [1] De politierechter heeft voorts de tenuitvoerlegging gelast van, zo begrijp ik, twee maal een voorwaardelijk opgelegde hechtenis van 1 week en een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 maand. De politierechter heeft een vierde vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. [2] D. Greven, advocaat te Borne, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het
middelbevat de klacht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte naar behoren was opgeroepen voor de zitting van 16 maart 2021 en dientengevolge verstek heeft verleend. De appeldagvaarding zou ten onrechte niet zijn toegezonden naar het in de appelakte vermelde adres. ’s Hofs oordeel zou dan ook onjuist, althans onbegrijpelijk, dan wel onvoldoende zijn gemotiveerd.
4. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, gehouden op 16 maart 2021, houdt onder meer het volgende in:
‘De verdachte genaamd:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [postcode 1] [plaats 1], [a-straat 1],
is
nietverschenen.
Alle mededelingen en verklaringen in dit proces-verbaal betreffen een zakelijke weergave.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over.
De advocaat-generaal deelt mede:
Gelet op artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering stel ik mij op het standpunt dat verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
De voorzitter spreekt het arrest uit.

Aantekening van het mondeling arrest

VERSTEK

Ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Ingevolge artikel 416, tweede lid, van liet Wetboek van Strafvordering kan het door verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard, indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondelinge bezwaren tegen het vonnis opgeeft.
Nu door de verdachte noch een appelschriftuur, noch mondelinge bezwaren zijn opgegeven, zal het hof de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
2.Beslissing
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.’
5. Tot de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding behoren onder meer:
(i) een aantekening mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 16 december 2019 in de zaak met parketnummer 96-200835-19. Achter ‘adres’ staat ‘[a-straat 1] [postcode 1] [plaats 1]’ vermeld;
(ii) een ‘Akte instellen hoger beroep’ van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen. In de akte valt het volgende te lezen:
‘Op 30 december 2019 kwam ter griffie van deze rechtbank, locatie Zutphen, [betrokkene 1], griffiemedewerker te Zutphen, die - daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte brief welke dient te worden beschouwd als een bijzondere volmacht - verklaarde namens
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [a-straat 1], [postcode 1] [plaats 1]
hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis, door de politierechter in deze rechtbank, locatie Zutphen, op 16 december 2019 gewezen.’;
(iii) een e-mail van de verdachte van 29 december 2019, 16:27 uur aan de ‘Strafgriffie Zutphen’ van de rechtbank Gelderland. Deze e-mail is aan de akte onder (ii) gehecht;
(iv) een tekst, kennelijk een bijlage bij voornoemde e-mail, luidend:
‘Geachte heer/mevrouw
Twee weken geleden op maandag 16 december om 9:35 is er in het gerechtsgebouw in Zutphen een rechtzaak tegen mij,
[verdachte] (geboren in [geboorteplaats], op [geboortedatum]-1991) geweest met onder meer de parketnummers
 96-200835-19
 16-095563-17
 96-031863-18
 96-235181-17
 96-210159-17
Ik zou graag tegen alle uitspraken van die dag in hoger beroep gaan, omdat ik op de oorspronkelijke rechtzaak niet aanwezig kon zijn en het niet eens ben met de uitspraak die is gedaan.
Ik heb geprobeerd om persoonlijk bij het gerechtsgebouw te komen om het hoger beroep in te dienen maar vanwege de feestdagen en mijn vergissing in dat dit ook bij het gerechtsgebouw in Utrecht zou kunnen, is de meest voordehandliggende oplossing om dit nu via deze mail te doen.
In de bijlage kunt u een fotokopie vinden van mijn paspoort.
Ik zal morgen nog even bellen om te vragen of u mijn mail in goede orde heeft ontvangen.
Hoogachtend,
[verdachte]’
Deze tekst is eveneens aan de akte genoemd onder (ii) gehecht;
(v) een dagvaarding van de verdachte om op 16 maart 2021 om 12:00 uur te verschijnen voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Walburgstraat 2-4 te Arnhem. Achter ‘adres’ staat vermeld: ‘Thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande’;
(vi) een akte van uitreiking met als geadresseerde de verdachte, met parketnummer 21-006753-19. Bij zitting is ’16 maart 2021’ ingevuld. Achter ‘adres’ staat ‘Thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande’. Er staat een kruisje bij het vakje ‘Ja’ onder ‘De woon- of verblijfplaats van de geadresseerde is niet bekend’ en bij het vakje voor ‘Ik heb de gerechtelijke brief uitgereikt aan de medewerker van het Openbaar Ministerie’. De invuldatum is 25 januari 2021. De akte is aan de dagvaarding onder (v) gehecht;
(vii) een e-mail van ‘ipkd@rws.nl’ aan ‘gerechtelijkebrief’, gedateerd 28 januari 2021 met als onderwerp ‘FWD: Toelichten en doorsturen IPKD 210128-000301’ met de volgende inhoud:
‘Geachte heer/mevrouw,

Brief

Melding of klacht naar aanleiding van: niet thuis bericht
Ordernummer of parketnummer: 2419034
Tijdstip van bezorgen:
Regio: […]

Beller

Voorletter(s): [betrokkene 2]
Achternaam: [betrokkene 2]
Postcode en huisnummer: [postcode 2], [001]
Plaats: [plaats 2]
(Mobiele) telefoonnummer: [telefoonnummer]
E-mailadres: [e-mailadres].nl

Geadresseerde (alleen invullen wanneer anders dan beller)

Voorletter(s): [verdachte]
Achternaam: [verdachte]
Postcode en huisnummer: [postcode 2], [001]
Plaats: [plaats 2]

Toelichting

Toelichting:
Geadresseerde is niet bekend op dit adres. Ook niet in het verleden. Is een instelling voor beschermd wonen.’
Deze e-mail is aan de is aan de dagvaarding onder (v) gehecht;
(viii) een akte van uitreiking met als geadresseerde de verdachte, met parketnummer 21-006753-19. Bij zitting is ’16 maart 2021’ ingevuld. Achter ‘adres’ staat ‘[b-straat 2] [postcode 2] [plaats 2]’ vermeld. Er staat een kruisje bij het vakje ‘Ja’ onder ‘Geadresseerde woont niet (meer) op het vermelde adres’. Er staat een kruisje bij het vakje voor ‘1e poging uitreiking datum’, hierachter is ingevuld ‘28/01’ om ’13.15’. De invuldatum is 29 januari 2021. Deze akte is aan de dagvaarding onder (v) gehecht;
(ix) een akte van uitreiking met als geadresseerde de verdachte, met parketnummer 21-006753-19. Bij zitting is ’16 maart 2021’ ingevuld. Achter ‘adres’ staat ‘[b-straat 2] [postcode 2] [plaats 2]’. Er staat een kruisje bij het vakje ‘Ja’ onder ‘De geadresseerde stond bij de GBA ingeschreven op het bovengenoemde adres op de dag van de eerste aanbieding en 5 dagen daarna’. Er staat ook een kruisje bij de vakjes voor ‘Ik heb de gerechtelijke brief uitgereikt aan de medewerker van het Openbaar Ministerie’ en ‘Voorts heb ik een afschrift verzonden naar het op deze akte vermelde adres’. Onder ‘De geadresseerde heeft een adres opgegeven bij gelegenheid van:’ zijn de vakjes voor ‘zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak’, ‘het begin van het onderzoek op de zitting in eerste aanleg’ en ‘het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de desbetreffende strafzaak’ niet aangekruist. De invuldatum is 10 februari 2021. Deze akte is aan de dagvaarding onder (v) gehecht;
(x) een aantekening mondeling arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem van 16 maart 2021 met als parketnummer 21-006753-19. Het arrest is gewezen ‘op het hoger beroep tegen het vonnis dat is gewezen in de zaak met parketnummer 96-200835-19’ ten laste van de verdachte. Achter ‘wonende te’ staat ‘[postcode 1] [plaats 1], [a-straat 1].’;
(xi) een mededeling uitspraak gedateerd 6 april 2021 met als kenmerk 21-006753-19, waarin de advocaat-generaal de verdachte, ‘Thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande’, kennis geeft dat verdachte bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 16 maart 2021 wegens ‘overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (575 ugl)’ en ‘overtreding van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994’ niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep;
(xii) een akte van uitreiking met als geadresseerde de verdachte, met parketnummer 21-006753-19. Achter ‘adres’ staat ‘Thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande’. Er staat een kruisje bij het vakje ‘Ja’ onder ‘De woon- of verblijfplaats van de geadresseerde is niet bekend’ en bij het vakje voor ‘Ik heb de gerechtelijke brief uitgereikt aan de medewerker van het Openbaar Ministerie’. De invuldatum is 6 april 2021. Deze akte is aan de mededeling onder (xi) gehecht;
(xiii) een informatiestaat SKDB-persoon gedateerd 6 april 2021. Onder ‘Huidig BRP-adres’ staat bij datum ingang 20 februari 2019; daaronder staat bij status ‘Niet-Ingezetene’ en bij adres ‘Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW)’. Als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats wordt het adres [b-straat 2] in [plaats 2] vermeld, met als datum registratie 21-08-2019. Als historisch BRP-adres wordt vanaf 25-09-2017 (woonadres) [a-straat 1] in [plaats 1] vermeld. Vanaf 12-04-2018 wordt als historisch BRP-adres (woonadres) [c-straat 1], [plaats 1] vermeld. Deze informatiestaat SKBD-persoon is aan de mededeling genoemd onder (xi) gehecht;
6. De steller van het middel voert in de toelichting aan dat Uw Raad heeft overwogen dat uit de stukken dient te blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan het in de appelakte vermelde adres is toegezonden. De verdachte zou ten tijde van de verzending van de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep niet zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Op de dag van het tenlastegelegde feit, te weten 21 augustus 2019, zou de verdachte [b-straat 2] te [plaats 2] hebben doorgegeven als adres. Dit zou het laatst door hem opgegeven adres zijn. In het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg en het vonnis alsmede in het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het bestreden arrest zou echter [a-straat 1] te [plaats 1] als adres zijn genoteerd. Dat adres zou ook zijn opgenomen in de appelakte en uit de stukken zou niet blijken dat de verdachte dit adres niet in de appelakte vermeld wilde hebben. Daarom zou dit adres moeten worden beschouwd als het bij het instellen van hoger beroep opgegeven adres. En dientengevolge zou uit de stukken dienen te blijken dat de dagvaarding aan het adres [a-straat 1] te [plaats 1] is toegezonden.
7. Artikel 36g Sv is op 1 januari 2020 in werking getreden. [3] Het is in de plaats gekomen van het voorheen geldende art. 588a Sv. [4] Art. 36g Sv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘1. In de volgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
a. indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
b. indien de verdachte bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2. De verdachte kan het adres, bedoeld in het eerste lid, wijzigen.
3. Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege blijven indien:
a. het opgegeven adres gelijk is aan het adres waaraan de dagvaarding of oproeping ingevolge artikel 36e wordt uitgereikt;
b. de verdachte, nadat hij bij een eerdere gelegenheid als bedoeld in het eerste lid een adres heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, bij een volgende gelegenheid uitdrukkelijk te kennen geeft dit adres niet te willen handhaven;
c. de geadresseerde nadat hij een adres als bedoeld in het eerste lid heeft opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen wijzigt;
d. de dagvaarding of oproeping inmiddels aan de verdachte in persoon is uitgereikt.’
8. Artikel 36n Sv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘3. Indien aan de verzendplicht ingevolge artikel 36g niet of niet tijdig is voldaan, beveelt de rechter de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting tenzij:
a. zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, dan wel
b. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de verdachte kennelijk geen prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid.’
9. Uit art. 36g, eerste lid, Sv volgt dat een afschrift van de dagvaarding wordt toegezonden aan het adres in Nederland dat de verdachte bij het instellen van hoger beroep daartoe heeft opgegeven. In de rechtspraak van Uw Raad is verschillende malen overwogen dat de vermelding van een adres in de appelakte ‘bezwaarlijk anders (kan) worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.’ [5]
10. Voorafgaand aan het in werking treden van art. 588a Sv gold in bepaalde gevallen een verplichting tot toezending van een afschrift van de appeldagvaarding aan een opgegeven adres ingevolge het overzichtsarrest inzake betekening en het aanwezigheidsrecht. [6] Uw Raad overwoog in dat arrest (met weglating van een voetnoot):
‘3.38. Uit de omstandigheid dat rekening moet worden gehouden met de waarschijnlijkheid dat de verdachte in hoger beroep van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken, volgt evenwel ook dat de appèlrechter niet op de enkele grond dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen kan aannemen dat deze van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan:
a. in het geval dat door of namens de verdachte bij het instellen van het hoger beroep in de appèlakte een ander adres (waaronder mede is begrepen een postadres of een postbus) is opgegeven dan dat waarop hij is ingeschreven in de GBA.
b. in het geval dat na het instellen van het rechtsmiddel door of namens de verdachte met het oog op de ontvangst van de appèldagvaarding een van het GBA-adres afwijkende woon- of verblijfplaats (waaronder mede is begrepen een postadres of een postbus) is opgegeven aan het parket van de hogere instantie.
Om te kunnen aannemen dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, is in deze gevallen vereist dat een afschrift van de appèldagvaarding is gezonden aan het in de appèlakte onderscheidenlijk de nadere opgave vermelde adres. Dit laatste geldt evenwel niet indien - bijvoorbeeld op grond van de gegevens die aan het licht zijn gekomen bij de betekening van de appèldagvaarding, zoals een nieuw GBA-adres - als vaststaand kan worden aangenomen dat het eerder opgegeven adres achterhaald is.’
11. In een arrest van 3 november 2009 was de gang van zaken enigszins vergelijkbaar als die in de onderhavige zaak. [7] Uit de conclusie van A-G Jörg volgt dat hoger beroep was ingesteld door een griffiemedewerker die blijkens een aan de akte gehechte brief was gemachtigd door de verdachte. De volmacht zelf vermeldde geen adres maar wel een telefoonnummer. De akte vermeldde als adres [b-straat 1] te [plaats B]. Jörg hield het er zowel op grond van het ontbreken van een adres op de volmacht als op grond van het vermelde telefoonnummer met het netnummer van [plaats A], welk nummer nog steeds bij de verdachte in gebruik was, voor ‘dat de vermelding in de appèlakte een administratieve vergissing van de griffiemedewerkster is, die kennelijk het oude adres van verzoeker in [plaats B] met het geldende GBA-adres heeft verward’ (randnummer 6). Uw Raad oordeelde (onder verwijzing naar rov. 3.38 onder a in het overzichtsarrest) anders. In aanmerking genomen dat de stukken van het geding niets behelsden waaruit kon volgen dat het in de appelakte vermelde adres ten tijde van de betekening van de oproeping als achterhaald zou moeten worden beschouwd, had het hof niet zonder meer mogen aannemen dat de verdachte vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig te zijn.
12. Dat Uw Raad, anders dan A-G Jörg, geen ‘administratieve vergissing’ aannam, is mogelijk terug te voeren op de omstandigheid dat de griffiemedewerker hoger beroep instelt als een vertegenwoordiger van de verdachte die daartoe door hem persoonlijk bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd. De wet eist in die gevallen dat de verdachte een adres opgeeft voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding (art. 450, derde lid, Sv). Die eis geldt ook in gevallen waarin de griffiemedewerker hoger beroep instelt op basis van een bijzondere volmacht die hem namens de verdachte door een advocaat is verstrekt. Daarbij wordt niet de eis gesteld dat uit een schriftelijk stuk blijkt dat de verdachte een adres aan de gemachtigde heeft opgegeven. Bij die stand van zaken ligt het niet in de rede een door de gemachtigde griffiemedewerker in de akte vermeld adres van de verdachte niet als voor ontvangst van stukken opgegeven adres in aanmerking te nemen omdat het niet in de bijlage bij de e-mail is vermeld.
12. Daar komt in de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval nog bij dat de verdachte in de bijlage bij de e-mail heeft aangekondigd dat hij de volgende dag nog zal bellen. Dat in de bijlage bij de e-mail geen adres wordt opgegeven, sluit zo bezien niet uit dat dit adres op 30 december 2019, voorafgaand aan het opmaken van de akte, wel is doorgegeven.
12. Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte niet verschenen. Uit de stukken blijkt niet dat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het adres [a-straat 1] te [plaats 1]. Uit de stukken die op de betekening betrekking hebben blijkt dat de appeldagvaarding niet op dit adres is uitgereikt. Evenmin blijkt dat de verdachte bij een volgende gelegenheid uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dit adres niet te willen handhaven. De verdachte heeft zijn BRP-adres na 30 december 2019 niet gewijzigd. En de appeldagvaarding is nadien niet in persoon uitgereikt.
12. Het middel slaagt.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Dat het arrest is gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het omschreven vonnis, kan niet worden afgeleid uit de aantekening van het mondeling arrest in het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. In het stempelarrest is alleen het parketnummer vermeld.
2.Het cassatieberoep is op 28 mei 2021 ingesteld. Het bestreden arrest is bij verstek gewezen. De dagvaarding in hoger beroep is niet in persoon uitgereikt. Uit de stukken van het geding heb ik niet kunnen afleiden dat zich meer dan veertien dagen voorafgaand aan het instellen van het cassatieberoep een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het bestreden arrest de verdachte bekend was.
3.Wet van 22 februari 2017,
4.Zie de Wet van 23 maart 2005,
5.Vgl. HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736,
6.HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163,
7.HR 3 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6744.