ECLI:NL:HR:2009:BJ6744

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10261
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het aanwezigheidsrecht bij verstekbehandeling in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de schending van het aanwezigheidsrecht van de verdachte, die bij verstek is behandeld. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem. De oproeping voor de terechtzitting van het Hof was niet op het juiste adres verzonden, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte niet vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn tijdens de behandeling van zijn zaak. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet zonder meer mocht aannemen dat de verdachte afstand had gedaan van zijn recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn, zonder te onderzoeken of er reden was om het onderzoek te schorsen. Dit verzuim leidde tot de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de daaropvolgende uitspraak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

3 november 2009
Strafkamer
nr. 07/10261
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 maart 2007, nummer 23/002787-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. Th.J. Kelder en mr. C.W. Noorduyn, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. Mr. Th.J. Kelder, voornoemd, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het aanwezigheidsrecht van de verdachte heeft geschonden door de zaak bij verstek te behandelen.
2.2. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) blijkens een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehecht GBA-overzicht van 5 maart 2007 staat de verdachte vanaf 1 januari 2006 ingeschreven op het adres [a-straat 1], [postcode] te [plaats A];
(ii) op 6 juni 2006 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 1 mei 2006, waarbij in de akte rechtsmiddel als adres van de verdachte [b-straat 1] te [plaats B] is vermeld;
(iii) de appeldagvaarding om op 9 november 2006 ter terechtzitting van de Enkelvoudige Kamer van het Gerechtshof te Amsterdam te verschijnen is op 17 oktober 2006 tevergeefs aangeboden op het GBA-adres van de verdachte, zijnde [a-straat 1] te [plaats A];
(iv) omdat niemand op het adres [a-straat 1] te [plaats A] werd aangetroffen, is een bericht van aankomst achtergelaten. Op 1 november 2006 is de appeldagvaarding door een baliemedewerker van het postkantoor teruggezonden aan het Ressortsparket te Amsterdam, alwaar deze, na verificatie van het GBA-adres, op 7 november 2006 aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank is uitgereikt. De griffier heeft de appeldagvaarding vervolgens op 7 november 2006 als gewone brief naar het adres [a-straat 1] te [plaats A] verzonden;
(v) ter terechtzitting van 9 november 2006 heeft de Enkelvoudige Kamer van het Hof de zaak naar de terechtzitting van 15 maart 2007 te 11.15 uur van de Meervoudige Kamer verwezen en na het onderzoek daartoe te hebben geschorst de oproeping van de verdachte tegen die datum en tijdstip bevolen;
(vi) de oproeping om ter terechtzitting van de Meervoudige Kamer van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 maart 2007 te verschijnen is op 14 februari 2007 tevergeefs aangeboden op het GBA-adres van de verdachte, zijnde [a-straat 1] te [plaats A];
(vii) omdat niemand op het adres [a-straat 1] te [plaats A] werd aangetroffen, is een bericht van aankomst achtergelaten. Op 25 februari 2007 is de oproeping door een baliemedewerker van het postkantoor teruggezonden aan het Ressortsparket te Amsterdam, alwaar deze, na verificatie van het GBA-adres, op 5 maart 2007 aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank is uitgereikt. De griffier heeft de oproeping vervolgens op 5 maart 2007 als gewone brief naar het adres [a-straat 1] te [plaats A] verzonden;
(viii) op 15 maart 2007 heeft het Hof de zaak bij verstek behandeld. Ter terechtzitting was de verdachte noch een voor hem verschenen raadsman aanwezig.
2.3. Indien door of namens de verdachte bij het instellen van hoger beroep in de appelakte een ander adres is opgegeven dan dat waarop hij is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de appeldagvaarding weliswaar volgens de wettelijke voorschriften met inachtneming van het adres waar de verdachte als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens aan de verdachte is betekend, maar deze hem niet tevens aan dat in de appelakte vermelde adres is toegezonden, kan de rechter die de zaak in hoger beroep behandelt niet op de enkele grond dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen aannemen dat deze van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, rov. 3.38 onder a).
2.4. Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat de oproeping voor 's Hofs terechtzitting van 15 maart 2007 aan het hiervoor onder 2.2 sub (ii) weergegeven, in de appelakte vermelde adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Daarom had het Hof, in aanmerking genomen dat de stukken van het geding niets behelzen waaruit kan volgen dat het in de appelakte vermelde adres ten tijde van de betekening van die oproeping als achterhaald zou moeten worden beschouwd, niet zonder meer mogen aannemen dat de verdachte vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig te zijn. Het Hof had ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
2.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 3 november 2009.