ECLI:NL:PHR:2021:95

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
19/03718
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van vervangende hechtenis naar gijzeling in verband met schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak gaat het om de omzetting van de aan de schadevergoedingsmaatregel verbonden vervangende hechtenis in gijzeling. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, F.W. Bleichrodt, behandelt de toelaatbaarheid van de beperking van het cassatieberoep tot de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in de cassatiefase is overschreden, wat aanleiding geeft tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. De zaak betreft een verdachte die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren voor diefstal met geweld. De Hoge Raad oordeelt dat de aan de schadevergoedingsmaatregel verbonden vervangende hechtenis kan worden omgezet naar gijzeling. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt ertoe dat de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf vermindert en de vervangende hechtenis omzet naar gijzeling, terwijl het beroep voor het overige wordt verworpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/03718

Zitting9 februari 2021
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

Het cassatieberoep

1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 31 juli 2019 het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en de strafmotivering, de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr, en het vonnis onder aanvulling van de gronden bevestigd voor het overige. Bij dit vonnis is de verdachte wegens 1. “diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en een valse sleutel” en 2. primair en 3. primair, telkens “diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en een valse sleutel” veroordeeld. De rechtbank heeft daarnaast de teruggave aan de verdachte gelast van in beslag genomen en nog niet teruggeven goederen. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de rechtbank toegewezen. Tot het bedrag van die vordering heeft de rechtbank aan de verdachte tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij [benadeelde 2] is in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. Een op 5 augustus 2020 opgemaakte ‘akte partiële intrekking cassatie’ houdt in dat het ingestelde cassatieberoep namens de verdachte is ingetrokken, met uitzondering van “de (door het hof bevestigde) beslissing op de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van € 29.050,- en de oplegging in dat verband van de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Sr, bij gebreke aan betaling en verhaal te vervangen door een hechtenis voor de duur van 180 dagen.”
4. Voordat ik het middel bespreek, vraagt de omvang van het cassatieberoep de aandacht. Ingevolge art. 429 Sv kan het beroep in cassatie tegen een gedeelte van een in hoger beroep gewezen uitspraak worden ingesteld. Niet elke beperking van het cassatieberoep kan echter worden aanvaard. Een redelijke, aan de behoeften van de praktijk beantwoordende uitleg van art. 429 Sv brengt naar het oordeel van de Hoge Raad mee dat (i) in geval van een samengestelde tenlastelegging het cassatieberoep kan worden beperkt tot de beslissingen over onderdelen van de tenlastelegging waarin een zelfstandig strafrechtelijk verwijt is omschreven, en (ii) het cassatieberoep kan worden beperkt tot een van de in art. 348 en art. 350 Sv genoemde beslissingen, mits de ingevolge die bepalingen daarop voortbouwende of daarmee onlosmakelijk verbonden beslissingen niet zijn uitgezonderd. De Hoge Raad noemt daarbij als voorbeeld dat bij een veroordeling tot een samenstel van straffen het cassatieberoep niet kan worden beperkt tot de bewezenverklaring of tot een gedeelte van de opgelegde straffen. [1]
5. Het is in het licht van deze rechtspraak in beginsel toelaatbaar dat de verdachte het cassatieberoep in die zin beperkt dat het zich niet richt tegen de beslissing van het hof over de vordering van de benadeelde partij. [2] In het verlengde daarvan acht ik de beperking van het cassatieberoep tot de beslissing van het hof over die vordering evenmin problematisch. [3] Voor een beperking van het cassatieberoep in die zin dat de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel wordt afgezonderd van de overige sanctiebeslissingen, laat deze rechtspraak echter geen ruimte. De beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel maakt cassatietechnisch onderdeel uit van de strafoplegging, ook al gaat het om een maatregel. [4] De beperking van het cassatieberoep tot de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is daarom niet toelaatbaar. [5]
6. Waar mogelijk zal de Hoge Raad een tot beperking van het beroep strekkende verklaring zo opvatten dat zij een toelaatbare beperking oplevert. Waar dat niet mogelijk is, gaat de Hoge Raad aan de beperkingen van het beroep voorbij, omdat de Hoge Raad ervan uitgaat dat de betrokken procespartij zijn cassatieberoep dan zonder die beperkingen wil doorzetten en dat het daarom niet in zijn belang zou zijn dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard in dat beroep. [6] Voor de ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak is van belang dat het cassatieberoep (mede) is gericht tegen de gehele strafoplegging. Ik kom daarop onder 11 van deze conclusie terug.

Het middel

7. Het
middelstrekt ertoe dat de aan de verdachte in het kader van de schadevergoedingsmaatregel opgelegde vervangende hechtenis door gijzeling zal worden vervangen.
8. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd “ten aanzien van de opgelegde straf en de strafmotivering” en in zoverre opnieuw rechtgedaan. Voor het overige heeft het hof het vonnis bevestigd. Mede gelet op de omstandigheid dat het hof de beslissing van de rechtbank op de vordering van de benadeelde partij tot de zijne heeft gemaakt en geen nieuwe beslissing over de schadevergoedingsmaatregel heeft genomen, moet worden aangenomen dat het hof het vonnis ook heeft bevestigd voor zover daarin aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. [7] Aldus heeft het hof, door het vonnis in zoverre te bevestigen, bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel bepaald dat bij gebreke van betaling en verhaal ‘vervangende’ hechtenis van 180 dagen wordt toegepast.
9. Gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914,
NJ2020/409 kan de Hoge Raad bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling zal worden toegepast.
10. Het middel slaagt.

Slotsom

11. Het middel is terecht voorgesteld.
12. Ambtshalve merk ik het volgende op. Namens de verdachte – die in voorlopige hechtenis verkeert – is op 6 augustus 2019 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden. Indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat aan de verklaring strekkende tot beperking van het cassatieberoep tot de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voorbij moet worden gegaan en het cassatieberoep dus (mede) tegen de gehele strafoplegging is gericht, zal de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding geven tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
13. Deze conclusie strekt tot:
- vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat (de duur van) de opgelegde gevangenisstraf betreft en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij vervangende hechtenis is toegepast;
- tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf;
- tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie o.a. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610,
2.HR 12 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:837,
3.Zie in dezelfde zin A.J.A. van Dorst,
4.Vgl. in de context van de terug- of verwijzingsopdracht van de Hoge Raad ‘wat betreft de strafoplegging’ o.a. HR 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:232,
5.Zie in dezelfde zin de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld (ECLI:NL:PHR:2015:2188, onder 2.2), voorafgaand aan HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3794 (HR: art. 81, eerste lid, RO).
6.HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610,
7.Vgl. in dit verband o.a. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:372,