Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Beoordeling van de overige middelen
20 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder door de Rechtbank veroordeeld voor poging tot moord en bedreiging, met een gevangenisstraf van negen jaren en terbeschikkingstelling. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat hij niet het recht is gelaten om het laatst te spreken tijdens de behandeling van de zaak door het Hof. De Hoge Raad oordeelt dat uit het proces-verbaal blijkt dat de verdachte dit recht wel is gelaten, en dat er geen bewijs is dat hij hiervan geen gebruik heeft kunnen maken. Het middel faalt dan ook.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de strafoplegging beoordeeld. Het Hof had het vonnis van de Rechtbank gedeeltelijk bevestigd en gedeeltelijk vernietigd. De Hoge Raad stelt vast dat de Rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld, maar dat de opgelegde gevangenisstraf van negen jaren niet in stand kan blijven. De Hoge Raad vernietigt het vonnis ten aanzien van de gevangenisstraf en legt een nieuwe straf op van zes jaren. De beslissing van het Hof moet in samenhang met het vonnis van de Rechtbank worden gelezen, zodat duidelijk is welke straffen en maatregelen aan de verdachte zijn opgelegd. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van de verdachte.