TBS met dwangverpleging
Bij de beantwoording van de vraag of aan de verdachte de TBS-maatregel dient te worden opgelegd, heeft het hof onder meer acht geslagen op het de verdachte betreffende PBC-rapport van 18 april 2019, opgemaakt door [betrokkene 1], psychiater, en [betrokkene 2], GZ-psycholoog, ten behoeve van de onderhavige strafzaak. Dit rapport houdt, onder meer en zakelijk weergegeven, het volgende in als bevindingen en conclusies met betrekking tot de geestvermogens van de verdachte:
Het onderzoek betreft een betrokkene die onverantwoordelijk in het leven staat, verwervings- criminele delicten pleegt alsmede zowel instrumentele als reactieve agressie laat zien. Een antisociale-persoonlijkheidsstoornis is waarschijnlijk, maar de dynamiek hierachter is thans niet onderzoekbaar. Ook affectieve gedragsmatige ontregeling in het kader van borderline-dynamiek kan aanwezig zijn en het vertrekpunt vormen van zijn agressieproblematiek. Met borderline- dynamiek wordt bedoeld het heftig oscilleren tussen uitersten op het vlak van gedrag, gedachten en gevoelens, sensation seeking (‘aanwezig zijn daar waar de actie is’), instabiliteit van vriendschappen en (familiaire en liefdes)relaties, alsmede impulsieve uitspattingen in gebruik van middelen. Borderline-dynamiek kan in belangrijke mate zijn gesuperponeerd op problemen met identiteit en hechting. Betrokkenes gedragingen reflecteren chronisch inadequaat, instabiel en antisociaal gedrag.
Het geheel van betrokkenes leven overziend, valt op dat hij ernstige gedragsproblemen heeft, dat hij herhaaldelijk overgaat tot verwervingscrimineel handelen en zowel instrumentele als reactieve agressie inzet. Hij krijgt zijn leven niet op orde in de zin van werk, woning en (vermoedelijk) relaties. Het huidig onderzoek levert weliswaar weinig zicht op betrokkenes intrapsychische dynamiek, waaronder gedachten en gevoelens, maar in samenhang met de informatie uit het dossier, concluderen ondergetekenden dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis bij betrokkene. Het is voor hen niet goed te bepalen of primair antisocialiteit op de voorgrond staat dan wel primaire instabiliteit op affectief-cognitief vlak zoals wel wordt gezien bij borderline-dynamiek (...). Op grond hiervan stellen ondergetekenden een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis vast. Psychopathie volgens het concept van Hare valt niet te onderbouwen, mogelijk vanwege gebrek aan collaterale informatie, wel kunnen zij de ‘lichtere’ categorie ‘kenmerken van psychopathie’ vaststellen.
Betrokkenes ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis dient te worden opgevat als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was sprake van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens..
Aangezien ondergetekenden in diagnostische zin bij betrokkene slagen om de arm moeten houden en zij zich realiseren dat zij geen onderbouwde analyse kunnen maken van zijn handelen tijdens het onder 1 tenlastegelegde, menen zij niet te kunnen overgaan tot een advies aangaande het toerekenen in dezen. Zij onthouden zich dus van een advies.
Betreffende de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten nemen zij aan dat verminderd toerekenen niet kan worden onderbouwd; betrokkenes handelen was immers naar het zich laat aanzien bij feit 2 gericht op het verkrijgen van geld (indien bewezen) en bij feit 3 en 4 op het zich verschaffen van een vluchtgelegenheid per auto. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat betrokkene als gevolg van zijn psychopathologie in verminderde mate in staat was gedragskeuzes te maken ten aanzien van deze feiten.
Ondergetekenden overwegen dat een geïndividualiseerde risicotaxatie niet goed mogelijk is, maar stellen dat uit voorgaande items en betrokkenes strafblad kan worden afgeleid dat het risico op herhaalde ernstige geweldpleging hoog is.
Het hof neemt de diagnose van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] over en maakt deze tot de zijne. Dit brengt mee dat naar het oordeel van het hof ten tijde van de tenlastegelegde feiten bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Voorts concludeert het hof dat de onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten volledig aan de verdachte worden toegerekend. En bij gebreke aan toereikende aanknopingspunten voor een ander oordeel, rekent het hof ook het onder 1 primair bewezenverklaarde volledig aan de verdachte toe.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof, anders dan de raadsman, van oordeel is dat de resultaten in het PBC-rapport helder zijn geformuleerd en deugdelijk zijn onderbouwd. Beide rapporteurs vermelden in uitgebreide overwegingen op basis van welke waarnemingen en gegevens zij - ondanks het gebrek aan medewerking aan het onderzoek door de verdachte - de conclusie hebben getrokken dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het hof ziet geen aanleiding aan de bevindingen van deze deskundigen te twijfelen. Gelet hierop ziet het hof geen noodzaak [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] nader te horen. Het daartoe strekkende voorwaardelijk gedane verzoek van de raadsman wordt dan ook afgewezen.
De omstandigheid dat de deskundigen geen advies hebben kunnen geven aangaande een eventuele behandeling in een strafrechtelijk kader, staat volgens vaste jurisprudentie niet in de weg aan het opleggen van TBS, al dan niet met dwangverpleging. Het hof heeft in de afweging of oplegging van die maatregel aan de orde is het volgende betrokken.
Vastgesteld kan worden dat - naast de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens - ook overigens is voldaan aan de wettelijke voorwaarden van artikel 37a, eerste lid, Sr. De onderhavige feiten betreffen misdrijven als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1, Sr nu hierop een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voorts eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de maatregel van TBS. Het hof betrekt bij dit laatste de volgende omstandigheden.
De verdachte is in het verleden meermalen onherroepelijk veroordeeld voor (gewelds)misdrijven, waaronder een veroordeling tot zes jaar gevangenisstraf ter zake van poging tot doodslag en diefstal met geweld. De onderhavige misdrijven laten zien dat de verdachte geen enkele lering heeft getrokken uit eerdere berechtingen én dat de verdachte zich niets gelegen laat liggen aan het leed dat hij anderen aandoet. In het bijzonder het bij het onder 1 bewezenverklaarde feit door de verdachte gebruikte geweld toont het grenzeloze van de agressie van de verdachte die niet louter ‘functioneel’ is maar alle proporties te buiten kan gaan.
Zoals gezegd heeft de verdachte eerder ernstige geweldsdelicten gepleegd. Ook heeft de verdachte zich in penitentiaire inrichtingen waarin hij in het kader van zijn voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak verbleef, niet onbetuigd gelaten, waaraan ook in het PBC-rapport (p. 15) wordt gerefereerd. Daarbij was onder meer sprake van brandstichting in zijn cel. De justitiële documentatie van de verdachte laat sinds 1991 een vrijwel ononderbroken reeks van strafbare feiten zien, waarin geweld vaak een rol speelt.
Het voorgaande brengt het hof, met de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum, tot het oordeel dat het risico op herhaling van ernstige geweldsdelicten hoog is. Naar het oordeel van het hof kan het gevaar voor de veiligheid van anderen en voor de algehele veiligheid van personen slechts afdoende worden afgewend door het opleggen van de TBS-maatregel die voorziet in een dwangkader. Het is onmiskenbaar dat de verdachte ernstige gedragsproblemen heeft, waaronder genoemde persoonlijkheidsstoornis, die in causaal verband staan met het gevaar dat van de verdachte uitgaat. Het hof acht het onverantwoord dat de verdachte terugkeert in de maatschappij zonder dat hij adequaat is behandeld.
Blijkens de vele omtrent de verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten hebben diverse instellingen jarenlang getracht de verdachte via begeleiding en behandeling van zijn criminele levensstijl af te helpen. De verdachte heeft zich steeds verzet tegen ambulante of klinische behandeling - ook indien hij daartoe gehouden was in het kader van een (deels) voorwaardelijke veroordeling -, zich op het standpunt stellend
dat er psychisch niets met hem aan de hand is. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij uitgesproken zich sterk te verzetten tegen TBS omdat hij geen behandeling nodig zou hebben. Hij is thans, naar eigen zeggen, vastbesloten geen misdrijven meer te plegen en is ervan overtuigd dat hij dat besluit waar kan maken. Naar het oordeel van het hof geeft de verdachte hiermee blijk van gebrekkig zelfinzicht, omdat hij na eerdere veroordelingen steeds opnieuw in de fout ging en volledige diagnostiek en behandeling voor zijn persoonlijkheidsstoornis tot op heden niet heeft plaatsgevonden (de verdachte heeft immers niet willen meewerken aan het PBC-onderzoek). Zijn stelling dat hij thans in detentie EMDR-therapie volgt, maakt dat niet anders.
Het hof concludeert dan ook dat de verdachte geenszins gemotiveerd is voor het ondergaan van een behandeling die het herhalingsgevaar kan doen verminderen en dat ook een behandeling in het kader van een eventuele TBS met voorwaarden tot mislukken gedoemd is. Ook de herhaalde recidive tijdens de proeftijd in het kader van de VI (waarbij twee jaar gevangenisstraf op het spel stond) acht het hof bepaald geen voorbode van de kans op succes van een traject waarvan het uitgangspunt is dat de verdachte bereid en in staat is zich aan voorwaarden te houden.
Het gevaar voor de veiligheid van anderen en voor de algehele veiligheid van personen kan dus slechts afdoende worden afgewend door het opleggen van TBS met dwangverpleging, nu slechts in dit kader voldoende stevige randvoorwaarden worden geschapen voor een noodzakelijk geachte behandeling in een langdurige, intensieve en hoog beveiligde setting en dit de meest solide basis voor behandeling en terugvalpreventie biedt.
Samenvattend is het hof van oordeel dat de verdachte, nu aan de (wettelijke) criteria daarvoor is voldaan en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ter beschikking dient te worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Tot slot overweegt het hof dat het bij de onderhavige misdrijven gaat om misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet is gemaximeerd.”