Conclusie
Construction All Risks-verzekering. Nadat Chubb uitkering heeft geweigerd, is Uniper een procedure begonnen, waarin zij een beroep heeft gedaan op drie dekkingsgrondslagen: drie verschillende bepalingen in de verzekeringsvoorwaarden waaruit volgens haar volgt dat er dekking is voor de door haar geleden vermogensschade.
1.Feiten
het modificeren van de RGV’s inclusief het leveren van onderdelen, uitvoeren van werkzaamheden en het balanceren on site”. Uit de tussen partijen gemaakte afspraken volgt dat Howden aan de hand van een ombouw-/wisselprogramma de rotoren één voor één uit de RGV’s zou uitbouwen, in Hengelo zou ombouwen en daarna weer zou inbouwen in de RGV’s. Onderdeel van de inbouw betrof het uitbalanceren van de rotoren.
bijlage 8:
propertyverzekeraar van Uniper, de schade van Uniper begroot op € 2.501.086,39.
the new building of 4 Denox installations” door tussenkomst van haar assurantiemakelaar Aon een
Construction All Risks-verzekering afgesloten met Chubb (hierna: ‘de CAR-verzekering’ of ‘de verzekeringsovereenkomst’).
2.Procesverloop
Eerste aanleg
Werk na oplevering”, van de toepasselijke polisvoorwaarden. [4] Uniper heeft meer subsidiair aangevoerd dat de schade valt onder de dekking van artikel 19. [5] Het eigen risico bedraagt tijdens de onderhoudstermijn € 50.000,00. Dit bedrag strekt in mindering op de door Uniper onder de CAR-verzekering te claimen schade. [6]
tijdens de werkzaamheden uitgevoerd uit hoofde van hun onderhoudsverplichtingen in het bestek, resp. bouwcontract”. Daarmee komt het aan op de aard van de door Howden uitgevoerde werkzaamheden in het licht van de tussen Uniper en Howden gemaakte afspraken. [10] Derhalve is van belang om vast te stellen of de door Howden uitgevoerde werkzaamheden, [11] kunnen worden aangemerkt als werkzaamheden die Howden heeft uitgevoerd uit hoofde van haar onderhoudsverplichting in het bouwcontract respectievelijk bestek. [12]
Werk na oplevering” beoordeeld. [16] In deze rubriek staat dat indien in het kader van het bestek werk wordt uitgevoerd binnen de onderhoudstermijn, voor dit werk de dekking van kracht zal zijn zoals die van toepassing is gedurende de bouwtermijn. [17] Uniper heeft aangevoerd dat, voor zover het vervangen van de O-ringen niet moet worden gezien als werkzaamheden die tot de onderhoudsverplichting van Howden behoren, geldt dat het werkzaamheden betreft die Howden gehouden was uit te voeren op grond van het bouwcontract. Dit leidt er volgens Uniper toe dat de schade onder de verzekering is gedekt op grond van de voornoemde clausule. Uniper heeft in dit verband een beroep gedaan op de aanbieding [18] van Howden, die door Uniper is aanvaard, waarin paragraaf 2.2.3 betreffende “
Revisie oliesysteem” is opgenomen. [19] Het vervangen van de O-ringen zou onder de reikwijdte van deze paragraaf vallen. Als na de oplevering maar tijdens de onderhoudstermijn blijkt dat het verkeerde type rubber is toegepast, en de O-ringen moeten worden vervangen, gelden de daarmee samenhangende werkzaamheden als werkzaamheden die voortvloeien uit het bouwcontract. [20]
Werk na oplevering”. De rechtbank wijst er in dit verband op dat in paragraaf 2.2.3 is bepaald dat de revisie bestaat uit een inspectie plus het vervangen van kleine verbruiksdelen en filters en dat Howden de O-ringen heeft vervangen bij de ombouw van de rotor, waarmee zij uitvoering heeft gegeven aan de tussen haar en Uniper overeengekomen werkzaamheden. Dat na de overgang van de bouwtermijn in de onderhoudstermijn blijkt dat de verkeerde O-ringen door Howden zijn geplaatst en Howden deze vervangt, maakt volgens de rechtbank niet dat deze werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als werkzaamheden die zijn uitgevoerd in het kader van het bestek. Dit duidt er eerder op dat sprake is van garantiewerkzaamheden. [23] Maar daarvan is in elk geval volgens Howden ook geen sprake geweest. [24]
welke de aanbesteder lijdt als gevolg van of in verband met schade aan, verlies of vernietiging van zijn (…) eigendommen en/of van objecten en/of voorwerpen waarvoor hij aansprakelijk is, als gevolg van dan wel verband houdende met de uitvoering van het aan de voorzijde van deze polis omschreven werk, ook indien geen wettelijke en/of contractuele aansprakelijkheid van één of meer der verzekerde partijen aanwezig is of kan worden aangetoond”. [28] Volgens Uniper is in dit artikel 19 met “
het werk” bedoeld het op de polis omschreven werk, te weten “
the new building of 4 Denox-installations” en vallen alle werkzaamheden die aan deze installaties worden verricht onder deze omschrijving. Dit geldt ook voor de werkzaamheden die door Howden ter plaatse in de energiecentrale aan de RGV 1 werden uitgevoerd en waarbij Howden naliet om te waarborgen dat het balanceergewicht voldoende vrije ruimte had. Er is volgens Uniper geen aanleiding om voor de uitleg van “
werk” in artikel 19 aan te sluiten bij de omschrijving van dekking onder sectie I, zoals Chubb doet. Sectie III en sectie I bieden een verschillende dekking. Uniper wijst in dit verband ook op artikel 20 van de verzekeringsovereenkomst waarin is bepaald: “
De onder deze sectie verleende dekking geldt als een afzonderlijke verzekering”. [29]
het werk” als genoemd in artikel 19 van de verzekeringsovereenkomst bedoeld het werk zoals dat is gedekt onder sectie I. De werkzaamheden die tot de gestelde schade hebben geleid, betroffen niet de uitvoering van “
het werk”. Op dat moment was “
het werk” al afgerond en had oplevering plaatsgevonden. Bovendien geldt, aldus Chubb, dat artikel 21 sub c van de verzekeringsovereenkomst dekking in de weg staat. [30] Deze bepaling voorkomt dat samenloop bestaat tussen sectie I en sectie III. Uniper en Chubb zijn het erover eens dat de beschadigde RGV als een onder sectie I verzekerd interest heeft te gelden. Dit betekent dat de RGV niet ook als een onder sectie III vallend “
Bestaand eigendom van de aanbesteder” te beschouwen valt.
werk” in artikel 19 uitgelegd, nu partijen hierover van mening verschillen. [31] De rechtbank is van oordeel dat het woord “
werk” in deze bepaling niet op zichzelf dient te worden beschouwd, maar als onderdeel van de zinsnede “
als gevolg van dan wel verband houdende met de uitvoering van het aan de voorzijde van deze polis omschreven werk”. Volgens de rechtbank is er geen enkele reden om aan te nemen dat met “
werk” in deze zinsnede iets anders is bedoeld dan de werkzaamheden die door Howden uitgevoerd dienden te worden op basis van de tussen Uniper en Howden gesloten overeenkomst. Dit wordt niet anders door hetgeen is opgenomen in artikel 20 van de CAR-verzekering. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen, onder verwijzing naar hetgeen het eerder al heeft overwogen, [32] dat de door Howden in de onderhoudstermijn verrichte werkzaamheden ter vervanging van de O-ringen geen werkzaamheden zijn die zijn uitgevoerd in het kader van het bouwcontract, maar herstelwerkzaamheden omdat Howden tijdens de bouwtermijn O-ringen van het verkeerde type rubber had geplaatst. [33] De door Uniper gestelde schade is daarom ook niet onder sectie III van de CAR-verzekering gedekt op grond van artikel 19 van de verzekeringsovereenkomst. [34]
OHRA/Goilo-arrest [38] van Uw Raad behandeld. Volgens Uniper heeft Chubb redelijkerwijs niet mogen terugkomen op haar in de brief van 21 juli 2009 [39] besloten liggende standpunt dat het vervangen van de O-ringen onder de dekking valt.
De redelijkheid en billijkheid staan er niet aan in de weg dat Chubb op de door haar thans ingeroepen gronden dekking weigert
Verzekerde stelt dat de O-ringen niet van belang zouden zijn en derhalve niet ter zake doen. Wij zijn het niet eens met deze stelling: omdat de O-ringen bleken te lekken wilde men in eerste instantie tot vervanging van deze ringen overgaan. Indien men tot vervanging van deze ringen was overgegaan en er was dan schade opgetreden, had de polis dekking verleend. Immers, er zou dan sprake zijn geweest van een gebrek dat tijdens de bouwperiode was veroorzaakt en zich in de onderhoudsperiode heeft geopenbaard.
De aard van de verzekeringsovereenkomst brengt in beginsel mee dat de verzekeraar een verzoek om dekking niet dan na behoorlijk onderzoek dient af te wijzen en dat hij de afwijzing duidelijk behoort te motiveren. Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat wanneer de verzekeraar zijn afwijzing op een bepaalde grond heeft doen steunen, hij daarop niet kan terugkomen door haar nadien, wanneer die grond onjuist is gebleken, op een andere grond te baseren. Of zulk terugkomen op de aanvankelijk opgegeven afwijzingsgrond niet meer vrijstaat, zal afhangen van de verdere bijzonderheden van het geval. Daarbij zal onder meer van belang zijn de mate van precisie van de aanvankelijk aangevoerde grond, de mate van stelligheid waarmede deze is verwoord, alsmede of het gaat om een verzoek van de verzekerde een standpunt te willen innemen in verband met door hem te maken kosten dan wel om een verzoek om dekking van reeds geleden schade: deze en dergelijke factoren zijn mede bepalend voor de mate waarin de verzekerde erop mag vertrouwen dat de verzekeraar de opgegeven afwijzingsgrond beslissend acht en dat is weer van belang voor het antwoord op de vraag of de goede trouw eraan in de weg staat dat de verzekeraar later, wanneer de opgegeven grond onjuist is gebleken, zijn afwijzing handhaaft op een nieuwe grond. Onder omstandigheden kan een verzekeraar derhalve gehouden zijn tot het vergoeden van kosten welke niet onder de dekking van de polis vallen, omdat hij het door hem bij de verzekerde door de formulering van zijn afwijzing gewekte vertrouwen niet mag beschamen.”
Is schade gedekt onder de polis?
Dekking wegens werkzaamheden in onderhoudsperiode (maintenance period)”, aandacht besteed aan het primaire standpunt van Uniper dat de werkzaamheden van Howden (het vervangen van de O-ringen) werkzaamheden tijdens de onderhoudsperiode betreffen en de door die werkzaamheden ontstane schade gedekt is op grond van clausule K 930-01, sectie I, artikel 4 aanhef en onder a van de polisvoorwaarden.
Policy
Period of insurance
K 930-01 CONSTRUCTIE “ALL RISKS” POLIS PC37
mits vallende binnen het raam van de polisvoorwaarden–
welke:
Howden levert garantie op de werkzaamheden en geleverde goederen gedurende een periode van 24 maanden na inbedrijfstelling of maximaal 30 maanden na levering van de goederen wat als eerste wordt bereikt. Deze garantie vervalt indien opdrachtgever gebruik maakt van delen en/of dienste van derden in directe relatie met deze opdracht””
nieuwreparatiewerk (waarmee Chubb, naar het hof begrijpt bedoelt: werkzaamheden die niet samenhangen met de eerder uitgevoerde modificatie van de rookgasventilatoren, maar daar los van staan).”
werkzaamheden uitgevoerd uit hoofde van hun onderhoudsverplichtingen in het bestek, resp. bouwcontract" in de zin van clausule K 930-01, sectie I, artikel 4 aanhef en onder a van de polisvoorwaarden (randnummer 2.24 hiervoor):
werkzaamheden uitgevoerd uit hoofde van hun onderhoudsverplichtingen in het bestek, resp. bouwcontract" als bedoeld in artikel 4a van de polisvoorwaarden.”
onderhoudsverplichtingen in het bestek, resp. bouwcontract”, terwijl vaststaat dat geen onderhoudstermijn in het bestek is genomen. Met andere woorden: het vervangen van de O-ringen door Howden kan volgens het hof niet worden aangemerkt als een werkzaamheid uitgevoerd uit hoofde van onderhoudsverplichtingen van Howden in het bestek, respectievelijk bouwcontract:
vanuit een verzekeringsrechtelijk perspectief(als in: niet vanuit het perspectief van het bouwrecht, vergelijk rov. 5.14) kan gelden dat in het bestek respectievelijk bouwcontract sprake is van onderhoudsverplichtingen zoals bedoeld in de CAR-verzekering, verworpen. Bij gebreke van een in het bouwcontract neergelegde onderhoudsverplichting is er geen dekking:
welaan bij hetgeen in het bestek of bouwcontract is neergelegd. Het gaat immers om “onderhoudsverplichtingen in het bestek, resp. bouwcontract”. Dat maakt dat er – bij gebreke van een in het bouwcontract neergelegde onderhoudsverplichting – geen dekking is. Het gaat er niet om wat mogelijk (of gebruikelijk) verzekerd is, maar om wat in dit geval is overeengekomen. (…).”
onderhoudstermijn” verworpen:
in het bestek overeengekomenonderhoudstermijn, waarvan nu juist geen sprake is.”
werkzaamheden uitgevoerd uit hoofde van hun onderhoudsverplichtingen in het bestek, resp. bouwcontract” als bedoeld in artikel 4 aanhef en onder a (rov. 5.13, tweede zin). Die vraag heeft het hof ontkennend beantwoord in rov. 5.14 tot en met 5.16. Het hof heeft vooropgesteld dat het bij de beantwoording van deze vraag aankomt op een uitleg aan de hand van objectieve factoren, zoals de bewoordingen van de bepaling, gelezen in het licht van de verzekeringsovereenkomst als geheel (partijen hebben namelijk over de voorwaarden van de CAR-verzekering niet onderhandeld). In dat verband heeft het hof doorslaggevend gevonden dat in artikel 4 aanhef en onder a gesproken wordt van “
onderhoudsverplichtingen in het bestek, resp. bouwcontract”, terwijl vaststaat dat geen onderhoudstermijn in het bestek is opgenomen. De overeenkomst tussen Uniper en Howden hield wel een garantieverplichting in, maar dat is volgens het hof niet hetzelfde als een onderhoudsverplichting (rov. 5.14). De in dit geval afgesloten CAR-verzekering sluit aan bij hetgeen in het bestek of bouwcontract is neergelegd. Volgens het hof gaat het immers om “
onderhoudsverplichtingen in het bestek, resp. bouwcontract” en dus niet om wat mogelijk (of gebruikelijk) verzekerd is. Dat maakt, aldus het hof, dat er – bij gebreke van een in het bouwcontract neergelegde onderhoudsverplichting – geen dekking is onder artikel 4 aanhef en onder a. Volgens het hof heeft Uniper geen feiten en omstandigheden gesteld die kunnen meebrengen dat met de in het contract met Howden neergelegde garantieverplichting tussen partijen feitelijk beoogd is een onderhoudstermijn (met de door Uniper gestelde inhoud) overeen te komen (rov. 5.15). Het hof heeft daarbij in het midden gelaten of het betoog van Uniper met betrekking tot de betekenis van het begrip onderhoudstermijn in CAR-verzekeringen juist is, omdat de door Uniper voorgestane betekenis van dit begrip er niet aan afdoet dat in artikel 4 aanhef en onder a van de tussen Uniper en Chubb gesloten CAR-verzekering verwezen wordt naar een
in het bestek overeengekomenonderhoudstermijn, waarvan nu juist geen sprake is (rov. 5.16).
werk na oplevering”-clausule en de standpunten van beide partijen weergegeven:
Dekking op grond van de “werk na oplevering”-clausule (works after handover)
in het kader van het bestek–
werk wordt uitgevoerd binnen de
Werk na oplevering”-clausule erop afstuit dat tussen Uniper en Howden geen sprake is van een overeengekomen onderhoudstermijn:
K 930-01 constructie "All Risks” polis PC37 sectie I - het werk).
Dekking op grond van sectie III, eigen eigendommen verzekerde.
Deze verzekering dekt de schade welke de aanbesteder lijdt als gevolg van of in verband met schade aan, verlies of vernietiging van zijn – andere dan ten tijde van het ongeval onder sectie I verzekerde – eigendommen en/of van objecten of voorwerpen waarvoor hij aansprakelijk is, als gevolg van dan wel verband houdende met de uitvoering van het aan de voorzijde van deze polis omschreven werk, ook indien geen wettelijke en/of contractuele aansprakelijkheid van één of meer der verzekerde partijen aanwezig is of kan worden aangetoond.”
3.Het cassatiemiddel
OHRA/Goilo-arrest (randnummers 2.19 en 2.20 hiervoor). [43] Uniper bestrijdt het oordeel van het hof dat, kort samengevat, de in rov. 5.3 geciteerde frase uit de brief van Chubb van juli 2009 niet kan worden gezien als een erkenning van dekking of het prijsgeven van een bepaald verweer door Chubb.
Werk na oplevering” en iii) artikel 19 van de verzekeringsvoorwaarden. Volgens Uniper heeft het hof ten onrechte het beroep van Uniper op deze dekkingsgrondslagen afgewezen.
primairestandpunt van Uniper heeft verworpen (randnummers 2.22 tot en met 2.34 hiervoor). Dit standpunt houdt in dat de werkzaamheden van Howden (het vervangen van de O-ringen) werkzaamheden tijdens de onderhoudsperiode betreffen en de door die werkzaamheden ontstane schade gedekt is op grond van clausule K 930-01, sectie I, artikel 4 aanhef en onder a van de polisvoorwaarden.
subsidiairestandpunt van Uniper dat sprake is van dekking onder de clausule K 971-002/1, rubriek “
Werk na oplevering”, door het hof de “
werk na oplevering”-clausule genoemd (randnummers 2.35 en 2.36 hiervoor).
meer subsidiaireberoep van Uniper op artikel 19 heeft verworpen (randnummers 2.37 en 2.38).
OHRA/Goilo-arrest worden besproken. In paragraaf 5 zullen vervolgens de verschillende onderdelen van het cassatiemiddel worden beoordeeld.
4.Het OHRA/Goilo-arrest
OHRA/Goilo-arrest overwogen dat de aard van de verzekeringsovereenkomst in beginsel meebrengt dat de verzekeraar een verzoek om dekking niet dan na behoorlijk onderzoek dient af te wijzen en dat hij de afwijzing duidelijk behoort te motiveren. Tegen deze achtergrond moet volgens Uw Raad worden aangenomen dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kàn voortvloeien dat wanneer de verzekeraar zijn afwijzing op een bepaalde grond heeft doen steunen, hij daarop niet kan terugkomen door haar nadien, wanneer die grond onjuist is gebleken, op een andere grond te baseren. [44]
OHRA/Goilo-arrest volgt dat de betrokken verzekeraar geen beroep toekomt op een afwijzingsgrond die hij niet direct in zijn eerste afwijzingsbericht aan de verzekerde heeft aangevoerd. [46] Met andere woorden: in de kern is dan het betoog dat een verzekeraar bij het afwijzen van een uitkeringsverzoek al zijn kaarten in één keer op tafel moet leggen. Schiet hij mis in zijn eerste afwijzingsbericht, dan komt hem, in deze redenering, nadien geen beroep toe op een ‘nieuwe’ afwijzingsgrond.
OHRA/Goiloheeft de nodige vragen opgeroepen in de literatuur. De belangrijkste opvattingen in de doctrine komen aan de orde. Daarop volgt een korte bespreking van de lijn in de rechtspraak die na het
OHRA/Goilo-arrest is gepubliceerd. Wat mij betreft ging het in het
OHRA/Goilo-arrest om een uitzonderlijk geval en volgt uit dit arrest niet dat een verzekeraar die een uitkeringsverzoek afwijst, dat in één keer goed moet doen op straffe van gehoudenheid tot uitkering. Met die slotsom besluit ik deze paragraaf.
omstandigheden die zich hier niet hebben voorgedaan, [toevoeging van Uw Raad, A-G]).”
nietdoor OHRA vergoed.
toegezegddat er dan wel dekking zou zijn.
zijn afwijzing handhaaft op een nieuwe grond”. Dat recht heeft de verzekeraar dan verwerkt. Òf de verzekeraar zulk vertrouwen heeft gewekt – een feitelijke kwestie – hangt volgens Uw Raad af van de verdere bijzonderheden van het geval, waarbij onder meer van belang zijn “
de mate van precisie van de aanvankelijk aangevoerde grond en de mate van stelligheid waarmede deze is verwoord”.
in het juiste juridische kader heeft geplaatst door ervan uit te gaan dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat, wanneer de verzekeraar zijn afwijzing op een bepaalde grond heeft doen steunen, het hem niet vrijstaat daarop terug te komen door haar nadien, wanneer die grond onjuist is gebleken, op een andere grond te baseren.” Het hof is volgens Uw Raad niet uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting:
moeilijk te vatten”. De eerste vraag zou volgens hem moeten zijn of de verzekerde erop mocht vertrouwen dat de eerst medegedeelde afwijzingsgrond beslissend was voor het standpunt van de verzekeraar. Als die vraag gelet op alle omstandigheden van het geval bevestigend moet worden beantwoord, dan verdient dat vertrouwen in beginsel bescherming, conform het in art. 3:35 BW verwoorde vertrouwensbeginsel. Pas daarna komen, aldus Clausing, de redelijkheid en billijkheid aan bod, die kunnen meebrengen dat onder omstandigheden het op zichzelf gerechtvaardigde vertrouwen van de verzekerde géén bescherming verdient. Volgens Clausing heeft Uw Raad ten onrechte niet de bescherming van het gerechtvaardigde vertrouwen voorop gezet, maar de vraag of de goede trouw zich ertegen verzet dat de verzekeraar zijn afwijzing handhaaft op een nieuwe grond. Zo wordt de bescherming van gerechtvaardigd vertrouwen als beginsel onderuit gehaald en gedegradeerd tot een factor die van belang is bij de beantwoording van de vraag wat de redelijkheid en billijkheid/goede trouw eisen. [53]
rechtsverwerking:
akelige vergezichten” – de verzekeraar zou voor alle ankers kunnen gaan liggen en dat onder voorbehoud van alle rechten, waarmee de verzekerde niet geholpen zou zijn – valt het volgens Valk echter wel mee. Uw Raad heeft het uitzonderlijke karakter van de beslissing in de zaak tussen OHRA en Goilo willen benadrukken. In dit verband wijst Valk onder meer op het accentteken op het woord ‘kan’ in rov. 3.5.2. (randnummer 4.16 hiervoor) en op het feit dat Uw Raad uitvoerig de (feitelijke) omstandigheden heeft genoemd die bij de beslissing van belang zijn. [56]
OHRA/Goilo-arrest. Hij gaat ervan uit dat Uw Raad het leerstuk van de rechtsverwerking heeft ingezet voor een goed doel, waarmee hij bedoeld zal hebben, dat mevrouw Goilo, die voor de derde keer moest worden geopereerd en die laatste operatie onderging op aanraden van een arts, een kostenvergoeding zou moeten worden bezorgd. [57] Schoordijk kan zich juridisch-inhoudelijk echter niet vinden in de uitspraak van het hof:
OHRA/Goilo-arrest niet te gemakkelijk is aanvaard dat degene die argument A opvoert, de schijn wekt dit argument als enige argument te willen opvoeren.
OHRA/Goilo-arrest heeft ten slotte de aandacht getrokken van Brunner. [59] Nu als uitgangspunt geldt dat “
de verzekeraar een verzoek om dekking niet dan na behoorlijk onderzoek dient af te wijzen en dat hij de afwijzing duidelijk behoort te motiveren” (rov. 3.5.2.), kan de verzekeraar volgens hem niet volstaan met de mededeling aan de verzekerde dat de schade niet zal worden vergoed of dat krachtens de polisvoorwaarden de schade niet is gedekt. De verzekeraar zal man en paard moeten noemen. [60] In de praktijk zal de verzekerde de afwijzing van dekking niet altijd aanvaarden en onderzoeken of de door de verzekeraar aangevoerde grond deugdelijk is. Het komt volgens Brunner nogal eens voor dat na zo’n betwisting door de verzekerde van de voor de afwijzing gegeven grond, de verzekeraar een andere afwijzingsgrond aanvoert, al of niet met de uitdrukkelijke erkenning dat de eerst aangevoerde grond niet deugdelijk was. In dit verband stelt hij de vraag of de verzekeraar van standpunt mag veranderen en, zo ja, of hij dit zonder enige beperking mag doen. Het antwoord op deze vraag hangt volgens Brunner af van de vraag of de afwijzing een rechtshandeling is. Dat is volgens hem niet het geval:
a contrarioafleiden dat de opgegeven grond de enige is die de verzekeraar kan of wil aanvoeren en dat dus wel dekking zal worden verleend indien de aangevoerde grond achteraf ondeugdelijk mocht blijken. [62]
welvan een
a contrario-redenering uitgegaan. Volgens het hof had OHRA bij Goilo het vertrouwen gewekt dat zij de operatiekosten wel vergoed zou krijgen, als achteraf zou blijken dat de operatie niet een vormverbeterende ingreep was. Waarop dat vertrouwen nu eigenlijk gebaseerd was, blijkt echter niet uit de uitspraak van het hof en dat maakt het
OHRA/Goilo-arrest volgens Brunner weinig overtuigend. Uw Raad zou de uitspraak van het hof met kunst- en vliegwerk in stand hebben gelaten. [63]
OHRA/Goilo-arrest mag volgens Brunner echter niet worden afgeleid dat verzekeraars maar één keer mogen schieten en dus al hun kaarten ineens op tafel moeten leggen:
theoretisch een casus non dabilis”:
afstanddaarvan, niet door rechtsverwerking. [66]
OHRA/Goilo-arrest weinig tot geen aandacht. [67] De achtergrond hiervan is, vermoed ik, dat de materie die in dit arrest aan de orde is gekomen – de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, de goede trouw, rechtsverwerking – niet specifiek verzekeringsrechtelijk van aard is. Het gaat om vraagstukken die tot het algemeen vermogensrecht behoren, hetgeen ook meteen verklaart waarom Valk, Schoordijk en Brunner wel bijzondere aandacht aan dit arrest hebben besteed.
OHRA/Goilo-arrest. In de regel hebben zij daarmee geen succes. [68] , [69] Dit is niet opzienbarend, gezien de kritiek in de literatuur, waarbij op het uitzonderlijke karakter van de beslissing in de zaak tussen OHRA en Goilo gewezen is (randnummers 4.24 en 4.25 hiervoor).
het uitzonderlijke karakter” van het
OHRA/Goilo-arrest met zoveel woorden benoemd. [70] Het lijkt erop dat de geschillencommissie gemachtigden van verzekerden heeft willen inscherpen dat een beroep doen op (rov. 3.5.2. van) het
OHRA/Goilo-arrest in de regel niet succesvol is.
nietzijn toegestaan om zijn standpunt te wijzigen en/of aan te vullen, een geluid dat men kennelijk bij het Kifid veel hoort (randnummer 4.33 hiervoor), dan doemen de door Valk genoemde “
akelige vergezichten” inderdaad op. Verzekeraars zouden zich dan immers genoodzaakt zien om al in hun eerste brief aan de verzekerde voor alle ankers te gaan liggen, onder het voorbehoud van alle rechten en weren. Dit zou verzekeraars veel tijd en moeite kosten, terwijl de positie van verzekerden niet werkelijk zou verbeteren.
nietom een vormverbeterende operatie ging, zoals het hof in de procedure tussen OHRA en Goilo wel heeft aangenomen (randnummer 4.12 hiervoor). De verklaring voor de uitkomst van de procedure tussen OHRA en Goilo – OHRA moest dekking verlenen terwijl er eigenlijk op grond van de verzekeringsvoorwaarden geen dekking was – ligt waarschijnlijk in de specifieke situatie die zich in die procedure voordeed (dat is ook de uitleg die Schoordijk heeft gegeven, zie randnummer 4.25 (voetnoot 57) hiervoor).
5.Beoordeling van het cassatiemiddel
OHRA/Goilo-arrest van Uw Raad heeft afgewezen. Het onderdeel houdt vier subonderdelen in, die ook in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd.
precisieen
stelligheidop het standpunt heeft gesteld dat het vervangen van de O-ringen onder de dekking valt. Volgens Uniper heeft het hof hiermee miskend dat, volgens de (door het hof toegepaste) maatstaf van het
OHRA/Goilo-arrest, onder meer de mate van precisie en de mate van stelligheid waarmee de verzekeraar zijn aanvankelijke afwijzingsgrond heeft geformuleerd, van belang zijn. Volgens Uniper heeft het hof in elk geval zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd door in het geheel geen (kenbare) aandacht te besteden aan de mate van precisie en stelligheid waarmee het standpunt van Chubb in de brief van juli 2009 is geformuleerd, en door deze precisie en stelligheid niet af te wegen tegen de overige omstandigheden die het hof in rov. 5.6 noemt en waarop het zijn oordeel baseert dat de brief van juli 2009 niet meebrengt dat Chubb dekking moet verlenen. Volgens Uniper geeft ’s hofs oordeel in rov. 5.6 blijk van een onjuiste rechtsopvatting en anders is dit oordeel (onvoldoende) begrijpelijk gemotiveerd.
OHRA/Goilo-arrest gegeven maatstaf geciteerd in rov. 5.5 en het heeft deze maatstaf vervolgens in rov. 5.6 toegepast op de omstandigheden van het geval. Het hof is tot het oordeel gekomen dat de brief van Chubb niet kan worden gezien als een erkenning van dekking of als het prijsgeven van een bepaald verweer. Het heeft daartoe verschillende omstandigheden meegewogen:
OHRA/Goilo-arrest gehouden om daarnaast ook – kenbaar – in te gaan op de door Uniper gestelde precisie en stelligheid waarmee Chubb zich op het standpunt heeft gesteld dat het vervangen van de O-ringen onder de dekking valt. De in het
OHRA/Goilo-arrest gegeven maatstaf verplicht daar niet toe. Of het de verzekeraar niet meer vrijstaat om terug te komen op de aanvankelijk opgegeven afwijzingsgrond, hangt af van de bijzonderheden van het geval. Uw Raad heeft vervolgens een aantal voorbeelden gegeven van bijzonderheden die “
mede” bepalend zijn voor het antwoord op die vraag, waaronder “
de mate van precisie van de aanvankelijk aangevoerde grond” en “
de mate van stelligheid waarmede deze is verwoord”. Meer dan voorbeelden zijn het echter niet (randnummer 4.36 hiervoor). Anders dan Uniper veronderstelt, volgt uit de door Uw Raad gegeven maatstaf niet (en heeft Uw Raad ook niet bedoeld) dat de rechter die de vorenbedoelde vraag moet beantwoorden, steeds gehouden is om de genoemde voorbeelden kenbaar in zijn overwegingen te betrekken. Hierop stuit de rechtsklacht af.
ook als de brief van juli 2009 niet kan worden gezien als een erkenning van dekking of als het prijsgeven van een bepaald verweer door Chubb, zoals het hof in rov. 5.6 overweegt, is daarmee immers niet (en in ieder geval niet op begrijpelijke wijze) de stellingname van Uniper (die hiervóór in subonderdeel 1.1 is weergegeven) weerlegd dat gelet op de stelligheid en precisie waarmee Chubb zich in deze brief op het standpunt heeft gesteld dat het vervangen van de O-ringen onder de dekking valt, Chubb van dat standpunt redelijkerwijs niet meer mocht terugkomen”.
OHRA/Goilo-arrest centraal stond.
OHRA/Goilo-arrest overwogen dat de aard van de verzekeringsovereenkomst in beginsel meebrengt dat de verzekeraar een verzoek om dekking niet dan na behoorlijk onderzoek dient af te wijzen en dat hij de afwijzing duidelijk behoort te motiveren. Het hof heeft dit niet miskend of daarmee in strijd gehandeld door gewicht toe te kennen aan de in het subonderdeel genoemde omstandigheden dat het gaat om een complexe technische materie en dat Uniper een professionele partij is die werd bijgestaan door een deskundige assurantiemakelaar. De door Uw Raad in rov. 3.5.2. gegeven maatstaf biedt de rechter juist de nodige ruimte om op grond van de omstandigheden van het geval te oordelen of de verzekeraar gebonden moet worden geacht aan de eerst door hem opgegeven afwijzingsgrond. Het hof heeft dan ook in rov. 5.6 mogen meewegen dat het in het onderhavige geval om complexe technische materie gaat. Het is ook begrijpelijk dat het hof dat gedaan heeft. Die omstandigheid maakt immers dat Uniper dan wel haar assurantiemakelaar Aon, er rekening mee moest houden dat Chubb zich zou kunnen vergissen of zich anderszins ongelukkig zou kunnen uitlaten in haar correspondentie. Ook heeft het hof daarbij mogen meewegen dat Uniper een professionele partij is die bovendien werd bijgestaan door een professionele assurantiemakelaar. Chubb mocht er daarom op vertrouwen dat Aon het voor Uniper zou opnemen en eventuele onduidelijkheden voor Uniper zou ophelderen. Ook mocht Chubb erop vertrouwen dat Aon aan Uniper zou uitleggen dat de strijd na de brief van juli 2009 nog niet gestreden was en dat Chubb mogelijk nog andere afwijzingsgronden zou kunnen aanvoeren.
termijnis opgenomen in de overeenkomst tussen Uniper en Howden, het hof eraan voorbijziet dat de clausule behelst dat
"Indien een onderhoudstermijn is medeverzekerd",de clausule de schade dekt die door de aannemer is veroorzaakt
"tijdens werkzaamheden uitgevoerd uit hoofde van hun onderhoudsverplichtingen in het bestek resp. bouwcontract".Uniper stipt in dit verband aan dat het hof in rov. 5.14, tweede gedeelte, rov. 5.15 en 5.16 naar deze omstandigheid verwijst. Volgens Uniper laat de clausule daarmee geen andere uitleg toe dan dat deze voor toepasselijkheid slechts vereist dat een onderhoudstermijn is
meeverzekerdonder de CAR-polis en dat binnen deze meeverzekerde onderhoudstermijn door de aannemer schade is veroorzaakt uit hoofde van zijn
onderhoudsverplichtingenin het bestek c.q. bouwcontract. Het hof zou daarom, bij zijn oordeel in rov. 5.14 tot en met 5.17, zijn uitgegaan van een onbegrijpelijke uitleg van de clausule.
Indien een onderhoudstermijn is medeverzekerd” in clausule K 930-01, sectie I, artikel 4 aanhef en onder a. Het hof heeft daarentegen beslissende betekenis toegekend aan de woorden “
uit hoofde van hun onderhoudsverplichtingen in het bestek, resp. bouwcontract” (rov. 5.14). Onbegrijpelijk is dit niet, nu het hof is uitgegaan van een uitleg aan de hand van objectieve factoren (rov. 5.14), waarover in cassatie – terecht – niet geklaagd wordt. [74] Uit een objectieve uitleg van dat zinsdeel volgt immers inderdaad dat voor dekking vereist is dat de aannemer schade moet hebben veroorzaakt in het kader van werkzaamheden uit hoofde van een op hem op grond van het bestek of bouwcontract rustende onderhoudsverplichting. Er moet dan dus ook sprake zijn van een tussen de verzekerde en de aannemer overeengekomen onderhoudstermijn. Dat een onderhoudstermijn wel is meeverzekerd – tussen Uniper en Chubb – is niet genoeg. Er moet daarnaast ook een onderhoudstermijn zijn afgesproken door Uniper en Howden, waarbinnen Howden aan onderhoudsverplichtingen moet voldoen.
overeengekomenwerkzaamheden. [75] Zie in dit verband Dorhout Mees in zijn standaardwerk over de CAR-verzekering:
nade oplevering, waarmee de bouwtermijn was geëindigd, Mulder geen dekking had voor schade ontstaan tijdens de bouwtermijn (rov. 4). Onder de CAR-verzekering was het Mulder weliswaar toegestaan om per werk een onderhoudsperiode van drie maanden met opdrachtgevers overeen te komen, waarin dan ook verzekeringsdekking zou bestaan, maar Mulder was geen onderhoudsperiode overeengekomen met de opdrachtgever (rov. 6 en 7).
werkzaamheden uit hoofde van een onderhoudsverplichting”. Uniper doet daarbij een beroep op de volgende stellingen:
werkzaamheden uitgevoerd uit hoofde van hun onderhoudsverplichtingen in het bestek, resp. bouwcontract” als bedoeld in clausule K 930-01, sectie I, artikel 4 aanhef en onder a (zie rov. 5.13, laatste zin en rov. 5.14). Dat dit onderzocht moest worden, volgt immers inderdaad uit (een objectieve uitleg van) die clausule: het staat er letterlijk in. Hieraan doet niet af hetgeen op het polisblad vermeld staat over de “
Maintenance period” (zie rov. 5.9), waar in het subonderdeel naar verwezen wordt. Ook met inachtneming daarvan moet het op grond van een objectieve uitleg van in clausule K 930-01, sectie I, artikel 4 aanhef en onder a gaan om schade veroorzaakt tijdens werkzaamheden uitgevoerd door de aannemers (Howden) uit hoofde van hun “
onderhoudsverplichtingen in het bestek, resp. bouwcontract”. [80] Een andere uitleg van de voornoemde clausule, waarbij de woorden “
in het bestek, resp. bouwcontract” zouden worden genegeerd, zijn moeilijk in overeenstemming te brengen met een objectieve uitleg (zie ook randnummers 5.16 tot en met 5.18 hiervoor).
in het bestek”. Het hof heeft dat goed gezien, waar het in rov. 5.15 heeft overwogen dat de in dit geval afgesloten CAR-polis juist wel aansluit bij hetgeen in het bestek of bouwcontract is neergelegd.
onderhoudsverplichtingen” te bewijzen, in het bijzonder door het horen van verzekeringsmakelaars en -deskundigen. [83] Aldus heeft Uniper, zo voert zij verder aan, voldoende concreet en specifiek bewijs aangeboden van een stelling die relevant is, althans kan zijn, voor de beoordeling van het geschil (meer specifiek de vraag of de onderhavige schade van Uniper is gedekt onder de CAR-polis). Door niettemin, en zonder enige motivering, aan dit bewijsaanbod voorbij te gaan heeft het hof volgens Uniper hetzij de eisen voor het kunnen passeren van een bewijsaanbod miskend, hetzij zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd.
vanuit verzekeringsrechtelijk perspectiefkan gelden dat in het bestek respectievelijk bouwcontract sprake is van onderhoudsverplichtingen zoals bedoeld in de CAR-polis, er niet toe doet: in het bestek is geen onderhoudsverplichting opgenomen, hetgeen voor dekking onder clausule K 930-01, sectie I, artikel 4 aanhef en onder a vereist is.
Werk na oplevering”, door het hof de “
werk na oplevering”-clausule genoemd, waarvan het hof de tekst heeft weergegeven in rov. 5.18 van het bestreden arrest (randnummer 2.35 hiervoor). Het subonderdeel telt twee subonderdelen, die volgens Uniper ook in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd.
werk [dat] wordt uitgevoerd binnen de onderhoudstermijn” in de “
werk na oplevering”-clausule wordt gedoeld op een in de overeenkomst tussen Uniper en Howden neergelegde onderhoudstermijn. Volgens Uniper laat ook de “
werk na oplevering”-clausule geen andere uitleg toe dan dat met de verwijzing daarin naar de onderhoudstermijn wordt gedoeld op de
meeverzekerde onderhoudstermijn.Uniper verwijst hierbij naar de redenen die zij in subonderdeel 2.1 heeft aangevoerd en merkt op dat de “
werk na oplevering”-clausule, zoals het hof in rov. 5.19 ook heeft overwogen, deel uitmaakt van de aanvullingen op clausule K 930-01 sectie I, II en III). Daarbij geldt volgens Uniper opnieuw dat in deze zaak vaststaat dat een onderhoudstermijn onder de CAR-polis is meeverzekerd en dat het vervangen van de O-ringen door Howden, waarbij de schade is veroorzaakt, heeft plaatsgevonden binnen deze meeverzekerde onderhoudstermijn. Indien het hof van iets anders zou zijn uitgegaan, is ook dat volgens Uniper onbegrijpelijk.
Werk na oplevering” (zie randnummer 2.35 hiervoor) is juist. Het gaat inderdaad om een bepaling die in aanvulling geldt op clausule K 930-01, sectie I, artikel 4 aanhef en onder a. Het hof heeft hieruit terecht de conclusie getrokken dat voor dekking onder de voornoemde rubriek vereist is dat de schade is ontstaan tijdens een door de verzekeringnemer (Uniper) en de aannemer (Howden) overeengekomen onderhoudstermijn (zie randnummers 5.16 tot en met 5.18 hiervoor).
Werk na oplevering” bedoeld is een aanvullende dekking te verlenen ten opzichte van artikel 4 aanhef en onder a, blijkt in de eerste plaats uit het kopje van clausule K 971-002/1: “
AANVULLINGEN K 930-01 SECTIE I, II EN III”. Hier wordt nadrukkelijk gesproken van “
aanvullingen” op clausule K 930-01, sectie I, waarin artikel 4 aanhef en onder a is opgenomen. Vervolgens blijkt ook uit de rubriek “
Werk na oplevering” (dat wil zeggen: los van het kopje van clausule K 971-002/1) dat daarmee een aanvulling op clausule K 930-01, sectie I, artikel 4 aanhef en onder a bedoeld is. De tekst van de rubriek luidt immers als volgt: “
Indien – in het kader van het bestek – werk wordt uitgevoerd binnen de onderhoudstermijn, zal de dekking zoals van toepassing gedurende de bouwtermijn voor dit werk eveneens van kracht zijn.” Dit betekent dat de rubriek de dekking die er tijdens de bouwtermijn voor het werk is, uitbreidt/aanvult: moet tijdens de onderhoudstermijn werk in het kader van het bestek worden uitgevoerd, bijvoorbeeld omdat de aannemer het werk niet heeft afgekregen in de bouwtermijn, dan geldt de dekking zoals van toepassing gedurende de bouwtermijn.
Werk na oplevering” bedoeld is ter aanvulling op clausule K 930-01, sectie I, artikel 4 aanhef en onder a, ligt het voor de hand om, zoals het hof heeft gedaan, de in die rubriek voorkomende woorden “
binnen de onderhoudstermijn” zo uit te leggen dat daarmee bedoeld is een tussen de verzekeringnemer (Uniper) en de aannemer (Howden) overeengekomen onderhoudstermijn. Dat is immers, zo heeft het hof overwogen (randnummers 5.16 tot en met 5.18 hiervoor), in artikel 4 aanhef en onder a bedoeld met de woorden “
uit hoofde van hun onderhoudsverplichtingen in het bestek, resp. bouwcontract”. De tegen deze overweging van het hof gerichte klachten – zie subonderdeel 2 – falen.
Werk na oplevering” die niet door Chubb is verdedigd. Als Uniper hiermee bedoeld heeft dat het hof buiten de rechtsstrijd is getreden door aan te nemen dat ook voor de dekking onder de voornoemde rubriek vereist is dat sprake is van een overeengekomen onderhoudstermijn, faalt deze klacht. Chubb heeft er immers nadrukkelijk een beroep op gedaan dat in het bouwcontract geen onderhoudstermijn is overeengekomen. [85] Het hof heeft deze stelling mogen betrekken bij het beroep van Uniper op de rubriek “
Werk na oplevering”. Het hof is er immers van uitgegaan – terecht – dat met deze rubriek bedoeld is een aanvullende dekking te verlenen ten opzichte van artikel 4 aanhef en onder a.
werk na oplevering”-clausule, te weten:
werk na oplevering”-clausule (slechts) is vereist (i) dat werk is uitgevoerd binnen de onderhoudstermijn, en (ii) dat deze werkzaamheid is verricht in het kader van het bestek;
werk na oplevering”-clausule zonder meer ongegrond zouden zijn. Volgens haar is ook om deze reden het oordeel van het hof in rov. 5.18-5.20 onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
Werk na oplevering” vereist is dat de schade is ontstaan tijdens een door de verzekeringnemer (Uniper) en de aannemer (Howden) overeengekomen onderhoudstermijn.
bestaande eigendommen” van haar beschadigd zijn en welke beperkte vordering zij – kennelijk naast hetgeen zij vordert op grond van sectie I – op grond van sectie III van de polis instelt. Volgens het hof kan de vordering van Uniper, voor zover gebaseerd op sectie III van de polis, reeds op deze grond niet slagen. Het onderdeel kent drie subonderdelen, die ook weer in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd.
bestaande eigendommen" van haar zijn beschadigd, dit oordeel onbegrijpelijk is.
–naast sectie I van de CAR-verzekering, zoals in het voorgaande is betoogd
–(beperkte) dekking zou bieden voor de schade van Uniper, namelijk dekking voor schade aan de reeds bestaande eigendommen van Uniper. Aan beide dekkingsvoorwaarden die zijn opgenomen in artikel 19 van de CAR-polis is immers voldaan.”
reeds bestaande eigendommen” moet worden verstaan en waaruit de daaraan toegebrachte schade dan bestaat. Zij heeft ook niet toegelicht waarop haar kennelijk beperkte vordering (zie de woorden “
naast sectie I” en “
(beperkte) dekking” in het citaat) betrekking heeft en hoe deze zich verhoudt tot de andere twee door haar aangevoerde dekkingsgrondslagen. Dit had wel op haar weg gelegen, nu zij degene is die uitkering vordert en in dat verband een beroep doet op artikel 19. [87]
welke beperkte vordering zij – kennelijk naast hetgeen zij vordert op grond van sectie I – op grond van sectie III van de polis instelt”, dat evenzeer onbegrijpelijk is. In dit verband voert Uniper aan dat zij in deze procedure een verklaring voor recht vordert dat Chubb onder de CAR-polis dekking dient te verlenen, met veroordeling van Chubb tot betaling van een bedrag van € 2.451.086,39. [88] Zij wijst erop dat zij, zoals het hof in rov. 5.7 zelf ook heeft vastgesteld, deze vordering
primairheeft gebaseerd op dekking onder clausule K 930-01, sectie I, artikel 4 aanhef en onder a, subsidiair onder clausule K 971-002/1, rubriek “
Werk na oplevering” en meer subsidiair onder artikel 19 van de polisvoorwaarden. Volgens Uniper is in het licht hiervan onbegrijpelijk dat het hof heeft gemeend dat zij had moeten toelichten waarom zij
naasthetgeen zij vordert op grond van sectie I nog een vordering op grond van sectie III van de polis instelt. De hiervóór weergegeven vordering van Uniper laat immers geen andere uitleg toe dan dat Uniper niet
naastdekking op grond van sectie I ook nog dekking op grond van sectie III vordert, maar dat het – meer subsidiaire – beroep van Uniper op sectie III pas aan de orde is indien het beroep van Uniper op de primaire en subsidiaire gronden voor dekking niet zou slagen (hetgeen volgens het hof het geval is).
naasthetgeen zij vordert op grond van sectie I nog een vordering op grond van sectie III van de polis instelt. Dat Uniper óók, meer subsidiair een vordering op grond van artikel 19 heeft ingesteld, was het hof wel duidelijk (zie de eerste zin van rov. 5.21). Evenmin heeft het hof gemeend dat Uniper (nader) had moeten toelichten dat het bij dekking op grond van sectie III om een beperkte dekking c.q. vordering gaat. Met de overweging dat Uniper niet heeft toegelicht welke beperkte vordering zij – kennelijk naast hetgeen zij vordert op grond van sectie I – op grond van sectie III van de polis instelt, heeft het hof dan ook iets anders bedoeld, namelijk dat Uniper niet duidelijk heeft gemaakt waar die meer subsidiaire vordering
inhoudelijkbetrekking op heeft. Uniper heeft niet duidelijk gemaakt wat onder haar “
bestaande eigendommen” moet worden verstaan, welke schade daaraan is ontstaan en ook niet hoe haar meer subsidiaire vordering zich verhoudt tot haar beroep op sectie I, waar artikel 19 naar terugverwijst.
als gevolg van dan wel verband houdende met de uitvoering van het aan de voorzijde van deze polis omschreven werk” dekt; het aan de voorzijde van de polis omschreven werk is “
het realiseren van een viertal nieuwe Denox installaties in de Maasvlakte centrale van verzekerde inclusief alle bijkomende werkzaamheden, gene uitgezonderd”;
verband houdende met” in sectie III, artikel 19 is gekozen voor een ruime dekkingsomschrijving;
verband houdende met” het in de polis omschreven werk, nu evident is dat de schade die is ontstaan bij de werkzaamheden rondom de vervanging van de O-ringen verband houdt met het project om vier nieuwe Denox-installaties te realiseren;
bestaande eigendommen” in de zin van artikel 19 beschadigd zijn en welke vordering zij in verband daarmee instelt. Artikel 19 stelt immers inderdaad als voorwaarde voor dekking dat er sprake moet zijn van schade aan “
andere dan ten tijde van het ongeval onder sectie 1 verzekerde eigendommen” (bestaande eigendommen dus). Gelet op deze voorwaarde voor dekking, hoefde het hof niet ook nog in te gaan op andere stellingen die Uniper in verband met artikel 19 naar voren heeft gebracht. Met name hoefde het hof niet in te gaan op de door Uniper in randnummers 122 tot en met 126 van haar memorie van grieven aangevoerde stellingen, waar Uniper in cassatie naar verwijst. Daar wordt immers niet gesteld dat sprake is schade aan bestaande eigendommen in de zin van artikel 19. In randnummer 122 gaat het over wat verstaan moet worden onder “
het aan de voorzijde van deze polis omschreven werk”. In randnummer 123 wordt uitgelegd dat met de woorden “
verband houdende met” in artikel 19 gekozen is voor een ruime dekkingsomschrijving en wordt gesteld dat het evident is dat de schade die is ontstaan verband houdt met “
het werk”. In randnummer 124 wordt nadrukkelijk betwist dat de schade géén verband houdt met het werk omdat dit werk ten tijde van het ontstaan van de schade al zou zijn afgerond. In randnummer 125 wordt aangevoerd dat voor het antwoord op de vraag of er dekking bestaat onder artikel 19 niet ter zake doet of het werk wel of niet al was afgerond ten tijde van het ontstaan van de schade, omdat ook als het werk toen reeds zou zijn afgerond, de schade nog verband kan houden met het werk. Ook in randnummer 126 wordt aangevoerd dat en waarom de herstelwerkzaamheden die Howden heeft verricht, verband houden met het werk. Kortom, in de randnummers 122-126 gaat het (vooral) om de woorden “
verband houdende met” in artikel 19.