Conclusie
Nummer20/02991 H
Inleiding
Waarover gaat deze zaak?
De achtergrond
Op een bepaald moment hoorde ik de stem van [verzoeker] . Ik weet niet hoe laat het toen was. Ik hoorde hem aan [slachtoffer] vragen of hij mee ging slapen. Ik hoorde [slachtoffer] antwoorden dat hij nog even bleef zitten en er zo aan zou komen. Ik hoorde niet dat [verzoeker] naar bed is gegaan. Ik heb geen rits van een tent gehoord, want de tent was al open.
Het opsporingsonderzoek
hem [5] midden in de nacht gezien in een andere tent, [6] dan wel in of bij de vrouwenwasruimte van de camping, volgens een getuige ontkleed. [7] Hij gedroeg zich vreemd, aldus de getuigen. Een getuige ( [getuige 1] ) meldde dat een man in de herenwasruimte stond ( [getuige 1] wees later een foto van [betrokkene 3] aan), [8] dat de man trilde en “
opgewonden” was (niet in seksuele zin bedoeld) en dat hij zei: “
ze achtervolgen me allemaal!”, terwijl hij steeds heen en weer keek. [9] Er was volgens [getuige 1] echter verder niemand. De man bleef maar op dezelfde plaats staan en hij had een mes in zijn hand. [10]
Gisteren nacht, de eerste nacht in het pension, [20] heb ik gedroomd dat ik, wanneer ik schuld aan de dood van [slachtoffer] zou hebben, ik op [slachtoffer] gevallen moet zijn, terwijl hij in de stoel zat. In mijn droom ben ik op hem gevallen en heb [slachtoffer] verwond. Of de val dodelijk was of niet weet ik niet. De droom was toen beëindigd. Ik droomde dat ik opstond uit mijn stoel bij de tafel, dat ik omgevallen ben op [slachtoffer] , die nog op de stoel zat en dat mijn val hem verwond heeft. In mijn droom heb ik niet gezien dat ik hem dodelijk verwond heb. In de droom waren alleen [slachtoffer] en ik.
Het onderwerp van gesprek was het feit dat hij mogelijk gevallen was op [slachtoffer] . [verzoeker] zei: "Zou het dan echt zo kunnen zijn, dat ik met een scherp voorwerp op [slachtoffer] gevallen ben, en hem daarbij dodelijk heb verwond? Er was wel een mes. We zouden namelijk het mes van [betrokkene 3] gebruiken om blikken soep mee te openen. Naderhand bleek dat we dit mes niet nodig hadden. Het mes is toen geopend op de tafel blijven liggen. Ik ben vermoedelijk met het mes tegen [slachtoffer] aangevallen. [slachtoffer] reageerde niet. Ik had veel gedronken. Ja, ik denk dat ik echt tegen hem ben aangevallen."
De verhoren en het bewijs tegen [verzoeker]
meermalenhad gestoken. [23] Het door hem gebruikte mes van [betrokkene 3] had hij naar zijn zeggen in het toilet weggegooid. Daar is vervolgens intensief gezocht, maar de politie heeft het niet gevonden.
hoehij iets zou hebben gedaan
alshij dat zou hebben gedaan. Tevens is geluidsmateriaal te horen van een vraaggesprek dat de rechter-commissaris bij die gelegenheid met [verzoeker] heeft gevoerd (kennelijk omdat [verzoeker] bij de reconstructie niet in alle opzichten voldeed aan de verwachtingen). [24]
afwezigheid van sporen die [verzoeker] in verband kunnen brengen met het delict als
ontlastend moet worden aangemerkt en hoe het hof met die kwestie is omgegaan. Een beantwoording van die vraag vergt onder meer dat bekend is of er op die locaties dan wel aan die voorwerpen daadwerkelijk forensisch onderzoek is uitgevoerd en zo ja hoe goed en op welke wijze. Het dossier is daarover niet helder. Ik kom meer in z’n algemeenheid op de forensisch-technische aspecten van de zaak terug door een passage weer te geven uit het hierna nog te bespreken advies van de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS).
De strafprocedure
niet de overtuiging[heeft]
gekregen dat niet ook een ander het feit gepleegd kan hebben.” [25] [verzoeker] is die dag onmiddellijk in vrijheid gesteld. [26] De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
op 2 juli 1994 te Petten, gemeente Zijpe, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een mes meermalen in de borst van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
De bewijsvoering
1. Het proces-verbaal met nummer PL1030/94-000621 (doorgenummerd blz. 204-209) d.d. 6 juli 1994, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
als samenvatting:
als conclusie:
Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsman bij pleidooi betoogd dat de verklaringen van de verdachte niet meer bevatten dan gedachten, vermoedens en conclusies omtrent hetgeen gebeurd zou kunnen zijn. Deze verklaringen, aldus de raadsman, mogen daarom niet voor het bewijs worden gebezigd.
Het eerste herzieningsverzoek
[plaats] , den 30. August 2010
[plaats] , den 30. August 2010
(…) Weil der [betrokkene 3] den [slachtoffer] getötet hat aber er ist noch nicht im gefengnis (…).”
3.2.1. In de aanvrage wordt in de eerste plaats aangevoerd dat het Hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken indien het bekend was geweest met de bij de aanvrage overgelegde verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [getuige 5] , inhoudende dat [betrokkene 3] tegenover hen heeft bekend dat hij het is geweest die [slachtoffer] heeft gedood.
De ACAS-procedure
In haar jaarverslag 2017 heeft de Commissie aandacht besteed aan wat zij potentieel onveilige veroordelingen heeft genoemd. Daartoe behoren onder meer zaken waarin forensisch-technisch bewijs afwezig is en de bewezenverklaring vergaand stoelt op een bekennende verklaring die naar huidig inzicht twijfel oproept. [33] De Commissie is van oordeel dat de zaak van verzoeker in deze categorie valt en het is om die reden dat zij adviseert om de onderzoekwensen 3 en 4 van verzoeker te honoreren en wel langs de lijnen die de Commissie hierboven heeft geschetst.”
De ACAS over forensisch-technische aspecten van de zaak
Als verzoeker degene is geweest die het slachtoffer heeft gestoken, zou het voor de hand liggen de door verzoeker gedragen kleding op (bloed)sporen te onderzoeken. [40] Uit het dossier blijkt niet dat de kleding van verzoeker op bloedsporen is onderzocht.
Als verzoeker degene is geweest die het slachtoffer heeft gestoken, zouden bovendien (bloed)sporen kunnen worden verwacht op de plaatsen waar verzoeker vervolgens is geweest. In de kleine tent, noch in de auto waarin verzoeker na het overlijden van [slachtoffer] slapend is aangetroffen, zijn bloedsporen aangetroffen.
Verzoeker heeft verklaard dat hij in de auto op zijn horloge heeft gekeken en dat het toen tussen 05.20 uur en 05.40 uur was en hij heeft eraan toegevoegd dat hij zijn horloge tijdens het wassen van zijn handen niet heeft afgedaan. [41] Als verzoeker degene is geweest die het slachtoffer heeft gestoken, zou het voor de hand liggen het horloge op (bloed)sporen te onderzoeken. Uit het dossier blijkt niet dat het horloge is onderzocht op bloedsporen.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat een man die kan beantwoorden aan het signalement van [betrokkene 3] in de nacht van 1 op 2 juli 1994 de tent van deze getuige is ingegaan en dat deze man om zijn pols een lichtje had dat voortdurend aan en uit ging. [42] Uit het dossier blijkt niet dat naar dat “knipperend licht” onderzoek is gedaan. Als dat “knipperend licht” zou hebben geduid op een door [betrokkene 3] gedragen horloge, blijkt uit het dossier niet dat een horloge van [betrokkene 3] is onderzocht op (bloed)sporen.
Uit het dossier blijkt niet dat in het toiletgebouw onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van bloed met behulp van detectiemethoden.
Microsporen van de hand en het gelaat van [slachtoffer] zijn veiliggesteld in de spoornummers 606-609. Uit het dossier blijkt niet dat deze sporen voor nader onderzoek zijn aangeboden aan het Gerechtelijk Laboratorium.
De Commissie wijst voorts op de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] , die hebben gesproken over een kledingstuk dat zij in de toiletruimte hebben gezien. De getuige [getuige 3] heeft verklaard op 2 juli 1994 tussen 06:00 uur en 06:30 uur een bontgekleurd hemd, met de kleuren bruin en geel, te hebben aangetroffen op een van de wastafels van het toiletgebouw. [43] De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat bij de eerste wasbak bij binnenkomst van de herenafdeling van het toiletgebouw een poloshirt lag: een beetje goor, met horizontale witte en donkerblauwe strepen. [44] Uit het dossier blijkt niet dat nader onderzoek naar dit hemd of dat poloshirt heeft plaatsgevonden, teneinde dat te kunnen onderzoeken op (bloed)sporen. Verzoeker heeft destijds verklaard dat hij een door hem gedragen, met bloed bevlekt T-shirt heeft achtergelaten in de toiletruimte, nadat hij tevergeefs zou hebben geprobeerd (ook) dat T-shirt door de wc te spoelen. [45] Dat zou een grijs “fruit of the loom” shirt zijn geweest. [46] De door de leden van het reisgezelschap gegeven informatie over de kleding van verzoeker wijkt evenwel af van de beschrijving die de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hebben gegeven van het door hen waargenomen kledingstuk en van het door verzoeker beschreven T-shirt dat met bloed zou zijn bevlekt. [betrokkene 7] heeft verklaard dat hij verzoeker in de ochtend van 2 juli 1994 wakker heeft gemaakt in de auto en dat hem toen niets is opgevallen aan de kleding van verzoeker. [47] [betrokkene 7] heeft voorts verklaard dat verzoeker in de avonduren van 1 juli 1994 een rood T-shirt heeft geleend, dat verzoeker ook de daaropvolgende dag nog droeg. [48] [betrokkene 5] heeft verklaard dat verzoeker in de ochtend van 2 juli 1994 dezelfde kleding droeg als die hij de avond / nacht ervoor had gedragen (een mouwloos shirt en een korte, blauwe broek). [49]
.” [51]
De uitvoering van het advies van de ACAS
Onderzoeksresultaten 1: de verhoren in Duitsland
Amtsgerichtte [plaats] , zulks onder leiding van een Duitse rechter, en in aanwezigheid van de (Nederlandse) rechter-commissaris, de griffier van de rechter-commissaris, de advocaten van de verzoeker, mrs. Van Schaik en Groen, en van mijzelf. Een tolk Duits-Nederlands verleende bijstand. Telkens nadat de Duitse rechter haar vragen aan de getuige had gesteld, kregen de genoemde aanwezigen de gelegenheid om vragen te stellen. De verklaringen werden op schrift gesteld en vervolgens (na lezing) voor akkoord ondertekend door de getuigen. De rechter-commissaris heeft later voor een vertaling in het Nederlands zorggedragen en uit die vertalingen put ik (met één correctie daarvan).
nietgehoord. Er is in het herzieningsverzoek vrij evident sprake van een verwarring van namen. Om die reden zal ik de Hoge Raad hieronder voorstellen om het herzieningsverzoek verbeterd te lezen. Ik zal toelichten wat uit de verhoren in Duitsland naar voren is gekomen.
tweetalvoorvallen waarin [betrokkene 3] aan de desbetreffende getuige(n) – volgens die getuige(n) – zou hebben laten weten dat hij, [betrokkene 3] , degene is die iemand in Nederland had gedood. Dat was (1) (volgens [betrokkene 1] ) eenmaal in de ‘
Trinkhalle’ van [betrokkene 1] , en (2) in een park, zittend op een bankje, gelijktijdig aan [betrokkene 2] en [getuige 5] (althans volgens de getuige [getuige 5] ).
Amtsgerichtdermate ongelukkig ten val kwam dat hij in een ziekenhuis moest worden opgenomen en op deze dag niet meer kon worden gehoord. Op grond van hetgeen zijn wél verschenen bewindvoerder ons over de (geestelijke) gezondheidstoestand van [betrokkene 2] meedeelde (onder overhandiging van een medische verklaring) is door de rechter-commissaris en mijzelf in samenspraak met mrs. Van Schaik en Groen besloten om (geheel) af te zien van het verhoor van de getuige [betrokkene 2] . Van het drietal ‘briefschrijvers’ kon dus alleen [getuige 5] worden gehoord.
Ik ken [verzoeker] . Wij zijn samen opgegroeid in [plaats] . We gingen naar dezelfde school. Vervolgens hebben we elkaar een paar jaar niet meer gezien. Op een bepaald moment zijn we elkaar weer tegengekomen. Wanneer dat precies was weet ik niet meer. Hij is met de drankenhal begonnen. Het was [betrokkene 1] die met de drankenhal is begonnen. De drankenhal was daarvoor of daarna van [betrokkene 4] , dat weet ik niet meer precies.
ietsvoor de politie wilde achterhouden maar dat ‘iets’ toch aan de politie had verteld (ik vermoed: de droom van [verzoeker] ). [59] Haar gebrek aan herinneringen kon naar haar zeggen samenhangen met de therapie die zij na het – voor haar traumatische – voorval had ondergaan. Verder verhoor van [betrokkene 6] had geen nut.
Onderzoeksresultaten 2: rechtspsychologische rapportage van dr. M. Sauerland
vermoedendat dat niet zo was.
externe bewijs” en met “
extern gevalideerde feiten” waarmee zij bekend is geworden door de (vele gesloten) vragen die de politie aan [verzoeker] heeft gesteld. Zij constateert – op zichzelf overigens terecht – dat bepaalde passages in de verklaringen van [verzoeker] niet stroken met onderzoeksresultaten die voor juist gehouden mogen worden. Ook de ACAS was dat opgevallen.
van, D.A.]
confirmation biases. 4) [verzoeker] bevond zich in een emotionele gemoedstoestand, hij voelde zich schuldig en was erg emotioneel tijdens zijn eerste bekentenis. 5) Tenslotte wilde [verzoeker] helpen om de zaak op te lossen en verleende hij volledige medewerking aan de politie, in plaats van beschermende maatregelen te nemen in een situatie waarin hij verdachte was geworden.
Afronding van een beschrijving van de zaak. Wat zijn de nova?
Beschouwingen van algemene aard
nieuweaanwijzingen voor de onjuistheid van een bewezenverklaring worden aangekaart, zogeheten ‘nova’ (meervoud van: novum).
mijnwoorden weergegeven is een novum (voor zover relevant voor deze zaak):
aanwijzingvan feitelijke aard (in de wettelijke terminologie: een ‘gegeven’)
nieuwis voor de rechter die de veroordeling uitsprak en
ernstige twijfeldoet ontstaan over de juistheid van het bewijsoordeel van de rechter die de veroordeling uitsprak. [60]
De weging van een novum
onschuld, zolang de nieuwe aanwijzing maar zodanig ernstige twijfel oproept aan de feitelijke juistheid van de bewijsbeslissing dat een vrijspraak de waarschijnlijke uitkomst is van een hypothetisch strafproces waarin de rechter bekend is met die nieuwe aanwijzing. Langs twee wegen kan een nieuwe aanwijzing (een novum) de bewijsconstructie die de rechter ter motivering van zijn bewijsbeslissing heeft opgetuigd ondermijnen:
te motiveren, of, uitgedrukt in een woord met een enigszins andere betekenis: te rechtvaardigen. De veroordelende rechter is echter niet verplicht om in zijn bewijsmotivering het bestaande bewijs ten laste van de veroordeelde uitputtend te beschrijven. Het is dus mogelijk dat het zaakdossier
meerbewijsmateriaal ten laste van de veroordeelde bevat dan de rechter aan de veroordeling ten grondslag heeft gelegd. Hoewel het oordeel van de rechter over eventueel ander bewijsmateriaal ten laste van de veroordeelde daarmee niet zonder meer kenbaar is, meen ik te mogen stellen dat de veroordeelde geen belang heeft bij herziening ingeval enerzijds het voorgestelde novum de bewijsconstructie weliswaar in voldoende mate ondergraaft, maar anderzijds toch nog voldoende ander bewijsmateriaal beschikbaar is om een veroordeling te kunnen rechtvaardigen. Er zal dus in de herzieningsprocedure ook moeten worden onderzocht of er eventueel ander bewijsmateriaal tegen de veroordeelde bestaat.
feitelijkeaard zijn. Dat betekent dat nieuwe rechtsregels, nieuwe rechtspraak of nieuwe juridische inzichten geen novum kunnen opleveren. Actuele juridische inzichten over de vraag of een bekentenis voldoende wordt ondersteund door bijkomend bewijsmateriaal (zie de eis van artikel 341 lid 4 Sv), zouden wellicht kunnen meebrengen dat de bewijsvoering die het hof in deze zaak heeft opgetuigd tegenwoordig niet meer door de toets in cassatie komt. Dat levert
nuechter geen novum op. Over het feit dat het [verzoeker] bij zijn verhoren vrijwel steeds heeft ontbroken aan rechtsbijstand wordt tegenwoordig anders gedacht dan midden jaren negentig. Zou [verzoeker] ook nu nog in hoger beroep
bij verstekmogen worden veroordeeld voor een levensdelict nadat hij in eerste aanleg op tegenspraak is vrijgesproken? Deze juridische kwesties kunnen in deze herzieningsprocedure niet aan de orde komen.
De wetswijziging van 2012
Indien voor de waardering van de portee van het bewijsmateriaal specialistische kennis nodig is, en er aanwijzingen zijn dat de rechter de werkelijke betekenis die aan het bewijsmateriaal moet worden gehecht niet heeft doorgrond, kan sprake zijn van een novum.” [65]
De specialistische kennis van de rechtspsychologie
compliance) van een verdachte (of getuige). Op deze terreinen is de rechter een leek. Juist omdat de rechtspsychologische kennis over (onder meer) deze onderwerpen de laatste decennia sterk is toegenomen, kan van de rechter niet meer worden verlangd dat hij in volle omvang over die kennis beschikt. Van de rechter mag dus worden verwacht dat hem in bijzondere gevallen van de noodzaak blijkt om uit deze bron van specialistische kennis te putten.
Bovendien is inmiddels uit gedragswetenschappelijk onderzoek gebleken dat bekentenissen die verdachten in hun strafzaak hebben afgelegd niet altijd betrouwbaar zijn. Werd de bekentenis vroeger nog de «koningin van het bewijs» genoemd, ervaringen uit het (recente) verleden (o.a. Schiedammer parkmoord) leren dat onschuldige verdachten onder invloed van psychologische processen ernstige misdrijven kunnen bekennen die zij niet hebben begaan. Analyse van verhoren kan aan het licht brengen dat verkeerde verhoortechnieken zijn gebruikt.” [66]
Samenvatting van de voorgaande meer algemene beschouwingen
onschuld van de veroordeelde bewijzen; het gaat erom of er vanwege de voorgestelde nova voldoende ernstige twijfel ontstaat over de juistheid van het bewijsoordeel waarop de veroordeling is gebaseerd.
De toepassing van de algemene beschouwingen op de zaak van [verzoeker]
De bewijsconstructie onder de veroordeling van [verzoeker]
hoe dan ookexact op de hoogte van de door de politie aangetroffen situatie. [verzoeker] was er zelf bij die ochtend.
uitsluitendbestaat uit zijn bekentenissen.
Bevat het zaakdossier eventueel ander bewijsmateriaal ten laste van [verzoeker] ?
Dat is iets wat alleen de dader kan weten,” werd [verzoeker] door een rechercheur tegengeworpen bij de reconstructie op 21 juli 1994, in de kennelijke veronderstelling van deze rechercheur dat specifiek dit mes was gebruikt bij het delict. Bevatten de bekentenissen van [verzoeker] inderdaad daderkennis?
onzinnig” was.
ze achtervolgen me allemaal!”, en dat terwijl er verder niemand was. Later op de dag beschikte [betrokkene 3] (kennelijk) niet meer over zijn zakmes.
Novum 1: het rechtspsychologisch rapport van dr. Sauerland
Novum 2: de verklaring van [getuige 5] d.d. 22 juli 2020
dat hij iemand in Nederland zou hebben omgebracht. [betrokkene 3] heeft gezegd dat hij in Nederland was. Daar waren [getuige 5] en [slachtoffer] bij.” Dit zou [betrokkene 3] hebben gezegd in aanwezigheid van de beoogde getuige [betrokkene 2] en van [getuige 5] zelf, terwijl de heren zittend op een bankje in een park bier aan het drinken waren. [getuige 5] kon niet meer precies aangeven wanneer dat gesprek had plaatsgehad, mogelijk in het jaar 2008. Volgens het (eerste) herzieningsverzoek is [betrokkene 3] dat jaar overleden en dus kan dat gesprek niet in een later jaar hebben plaatsgehad. [getuige 5] was overigens kennelijk niet op de hoogte van het overlijden van [betrokkene 3] . Kennelijk wist hij ook niet dat nou juist [slachtoffer] (ik neem aan: [slachtoffer] ) het slachtoffer was van [betrokkene 3] . Ik ga er, zo blijkt, inderdaad van uit dat [betrokkene 3] hier – volgens de verklaring van [getuige 5] – heeft gesproken over het voorval op de camping te Petten in de nacht van 1 op 2 juli 1994. De weinige informatie die [getuige 5] in dat verband heeft gegeven correspondeert in die mate met vaststaande gegevens over het voorliggende geval dat ik het onwaarschijnlijk acht dat [betrokkene 3] over een ander voorval sprak. Daarmee bevestigt [getuige 5] de verklaring die hij op 30 augustus 2010 samen met [betrokkene 2] door tussenkomst van de vrouw van [verzoeker] op papier heeft gezet.