ECLI:NL:PHR:2021:308

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
20/01348
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een mondeling vonnis door het hof zonder vermelding van bewijsmiddelen in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 maart 2020 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 mei 2019 bevestigd. De verdachte was schuldig bevonden aan handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, maar er was geen straf of maatregel opgelegd. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte, waarbij mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg, drie middelen van cassatie heeft voorgesteld. De conclusie van de procureur-generaal, D.J.M.W. Paridaens, betreft voornamelijk het derde middel, dat stelt dat het hof het vonnis van de politierechter heeft bevestigd zonder de bewijsmiddelen te vermelden. Dit is in strijd met de vereisten zoals uiteengezet in eerdere rechtspraak, waarin is bepaald dat bij bevestiging van een vonnis in hoger beroep, vooral als vrijspraak is bepleit, de bewijsmiddelen moeten worden opgenomen in het arrest. De procureur-generaal concludeert dat het middel slaagt en dat de zaak moet worden teruggewezen naar het hof voor herbehandeling. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer20/01348
Zitting6 april 2021 (bij vervroeging)

CONCLUSIE

D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 27 maart 2020 [1] het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 mei 2019 bevestigd, waarbij de verdachte vanwege “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” schuldig is verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Ik begin met de bespreking van het derde middel dat de klacht bevat dat het hof het vonnis van de politierechter heeft bevestigd zonder daarbij de bewijsmiddelen te vermelden.
4. In HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026, is daarover het volgende overwogen:
“2.3.1. Op grond van art. 423, eerste lid, Sv is zowel de meervoudige als de enkelvoudige kamer van het hof bevoegd een in eerste aanleg gewezen vonnis te bevestigen. Dit geldt ook indien het een mondeling vonnis betreft dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als in de Regeling bepaald. De bevoegdheid om zo een mondeling vonnis te bevestigen is niet beperkt tot het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte).
2.3.2. Indien die aantekening mondeling vonnis wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - in overeenstemming met de Regeling - verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is de meervoudige kamer van het hof in geval van bevestiging van het vonnis in beginsel niet gehouden de inhoud van die stukken (alsnog) in zijn arrest op te nemen. Gelet op het bepaalde in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv lijdt dit evenwel uitzondering indien ter terechtzitting van de meervoudige kamer in hoger beroep door de verdachte anders - dat wil zeggen: niet in bekennende zin - is verklaard of door zijn raadsman vrijspraak is bepleit. In dat geval dient bevestiging te geschieden met aanvulling van gronden, dus met opneming van de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest. Dat houdt in dat de feiten of omstandigheden die redengevend zijn geacht voor de bewezenverklaring, moeten zijn vervat in de door het hof gebezigde en in zijn arrest weergegeven bewijsmiddelen. Indien zij niet in die bewijsmiddelen zijn vermeld, moet het hof met voldoende mate van nauwkeurigheid (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel of de wettige bewijsmiddelen aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.” [2]
5. Volgens de pleitnotities van de verdediging, die zijn gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 13 maart 2020, is in hoger beroep namens de verdachte vrijspraak bepleit. Het hof heeft echter het vonnis in eerste aanleg bevestigd zonder aanvulling van gronden, dus zonder opname van de uitgewerkte inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. [3]
6. Het middel slaagt.
7. Nu mijn conclusie ten aanzien van het derde middel meebrengt dat de zaak dient te worden teruggewezen naar het hof, laat ik een bespreking van het eerste en tweede middel achterwege. Mocht de Hoge Raad anders oordelen over het derde middel, dan ben ik uiteraard tot nader concluderen bereid.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die aanleiding geven tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Uit het herstelarrest van 14 mei 2020 blijkt dat in het arrest van het hof abusievelijk als uitspraakdatum is vermeld 26 maart 2020 in plaats van 27 maart 2020. Het hof heeft dit als onmiddellijk kenbare fout aangemerkt en bij herstelarrest hersteld.
2.Zie HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026,
3.In art. 359, derde lid, Sv wordt niet onderscheiden naar de grond waarop die vrijspraak is bepleit. Zie HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3686,