Conclusie
Het arrest van het hof
Motivering van de straf
intensieveen
langdurigebegeleiding wordt geboden, van oordeel dat deze voorwaarde strikt noodzakelijk is in de situatie dat de verdachte in vrijheid is gesteld.
intensieveen
langdurigehulpverlening in een gespecialiseerde setting in de weg staat aan het opleggen van voorwaarden aan de verdachte in het kader van een voorwaardelijk strafdeel dan wel in het kader van een terbeschikkingstelling.
5. Bij het geven van een last als bedoeld in het eerste lid neemt de rechter in aanmerking de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het begane feit of de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf.”
Art. 38, eerste lid, Sr“1. Indien de rechter niet een bevel als bedoeld in artikel 37b geeft, stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. Als algemene voorwaarde geldt dat de ter beschikking gestelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.”
Art. 38d Sr“1. De terbeschikkingstelling geldt voor de tijd van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden.
Art. 38e Sr“1. De totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gaat een periode van vier jaar niet te boven, tenzij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Art. 359, zevende lid, Sv“7. Als de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, geeft het vonnis dit onder opgave van redenen aan.
8. Alles op straffe van nietigheid.”
Stb. 1994, 13 zijn met betrekking tot de artikelen art. 38e Sr en art. 359, zevende lid, Sv in het bijzonder de navolgende passages van belang:
Kamerstukken II1992/93, 22 909, nr. 3, p. 9)
“2.2.3 Onderdeel C [van Artikel II, AG]
De voorgestelde wijziging van artikel 359 kan als een pendant van de voorgestelde wijziging van artikel 38e WvSr worden beschouwd. De rechter, die de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging oplegt, dient in zijn vonnis of arrest onder opgave van redenen aan te geven of hij van oordeel is dat er in casu sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aldus is van het begin af aan duidelijk of de terbeschikkingstelling al dan niet gemaximeerd is. In de regel zal hij bij zijn motivering ermee kunnen volstaan met te wijzen op de aard van het misdrijf, zoals dat is bewezenverklaard en gekwalificeerd. Aan de voorgeschreven motivering zullen dus normaliter niet zulke strenge eisen behoeven te worden gesteld. Onder omstandigheden zal de rechter evenwel in zijn motivering moeten wijzen op de concrete feiten of omstandigheden.”
Kamerstukken II1992/93, 22 909, nr. 3, p. 13)
Voor zover de heer Hoekstra ingaat op de mogelijke discrepantie tussen het strafrechtelijke proportionaliteitsbeginsel (straf naar de - begrensde - mate van schuld) en de lange of soms onbegrensde duur van de tbs-maatregel, verwijs ik andermaal naar de verduidelijking van het hiervoor weergegeven criterium in artikel 38e Sr.: de rechter die de maatregel oplegt bepaalt tevens of het delict van die aard was dat een ongemaximeerde terbeschikkingstelling is aangewezen. Bovendien is zoals hiervoor uiteengezet ook verduidelijkt in welke gevallen een tbs-maatregel van onbepaalde duur kan worden opgelegd, zodat beter rekening kan worden gehouden met de noodzaak om een aangevangen behandeling te voltooien.”
(
Kamerstukken II1992/93, 22 909, nr. 6, p. 1-2)
Kamerstukken II1992/93, 22 909, nr. 6, p. 5)
NJ2018/147, m.nt. Mevis benadrukt dat belang: “Het aannemen van deze motiveringsverplichting strookt met de strekking van de wet, zoals deze blijkt uit de […] geschiedenis van de totstandkoming van art. 359, zevende lid, Sv, waarmee de wetgever heeft beoogd dat het, in het belang van de rechtszekerheid en met het oog op de rechtspositie van de terbeschikkinggestelde, reeds bij de oplegging van de TBS te voorzien is of het een gemaximeerde dan wel een niet-gemaximeerde terbeschikkingstelling betreft”. [10] Inherent hieraan is dat het desbetreffende oordeel van de opleggingsrechter bindend is voor de verlengingsrechter. [11]
NJ2013/161, m.nt. Van Kempen dat, op een vordering van mijn ambtgenoot Vegter, in het belang der wet is gewezen. De Hoge Raad zet in dit arrest allereerst het juridisch kader uiteen. Daarvan maken niet alleen de relevante kamerstukken deel uit, maar ook verschillende overwegingen uit de kort daarvoor verschenen uitspraak van EHRM 31 juli 2012, nr. 21203/10, ECLI:NL:XX:2012:BX9093,
NJ2013/160, m.nt. Van Kempen (
Van der Velden tegen Nederland). De Hoge Raad verstaat de door hem weergegeven beslissing van het EHRM, waarin het belang van de rechtszekerheid wordt benadrukt als het gaat om vrijheidsberoving, aldus (rov. 4.2):
Van der Velden tegen Nederlandbij vrijheidsberoving het belang daarvan prominent voor het voetlicht brengt in de toepassing van de daarvoor geldende voorwaarden. [15]
VI. Het arrest nader beschouwd
De verlengingsbeslissing van de penitentiaire kamer van het hof Arnhem-Leeuwarden
Het oordeel van het hof
[…]
Dit arrest is onherroepelijk geworden. Het Openbaar Ministerie heeft geen beroep in cassatie ingesteld. Gelet hierop heeft de terbeschikkinggestelde zijn eerder ingestelde cassatieberoep weer ingetrokken.
Daaraan doet niet af dat het arrest van het gerechtshof Den Haag innerlijk tegenstrijdig is. Het hof Den Haag stelt immers ook expliciet vast dat de maatregel wel degelijk is opgelegd voor misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof Den Haag lijkt het mogelijk te achten om ondanks de feitelijke en juridische vaststelling dat sprake is van een geweldsmisdrijf, toch te bepalen dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gemaximeerd is op vier jaren. Voor deze opvatting lijkt geen grondslag te zijn in het recht, maar het is niet aan het hof (penitentiaire kamer) om daarover te oordelen.
Dit heeft geleid tot een patstelling, die pas recent lijkt te zijn doorbroken doordat de terbeschikkinggestelde alsnog zijn medewerking heeft toegezegd. Het hof acht het in dit licht noodzakelijk dat voor het definitieve einde van de maatregel nog eens wordt bezien hoe het traject van de terbeschikkinggestelde verloopt. Het hof acht daarom een verlenging van de maatregel met een jaar op haar plaats.”
Eindbeoordeling van ’s hofs motivering van de maatregel en twee vraagstellingen
Van der Velden tegen Nederlanden de in HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8434,
NJ2013/161, m.nt. Van Kempen betrokken beslissing van de opleggingsrechter, gaat het – als reeds opgemerkt – in de onderhavige zaak dus
nietom een geval waarin de opleggingsrechter zich
nietheeft uitgelaten over de vraag of de TBS met dwangverpleging is opgelegd naar aanleiding van een geweldsmisdrijf. Het hof heeft juist, en in zoverre in overeenstemming met de bewoordingen van art. 359, zevende lid, Sr, tot uitdrukking gebracht dat de maatregel is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf. Het hof zegt immers dat de “onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen, gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaren of meer is gesteld”. Daarin zit de moeilijkheid in deze zaak niet.
NJ2013/161, m.nt. Van Kempen:
elk gevalniet worden gezegd dat de mogelijkheid van verlenging van de maatregel na vier jaren voor de terbeschikkinggestelde niet voorzienbaar was” (cursivering van mij, AG).