In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, geboren in 1962 en verblijvende in een Forensisch Psychiatrisch Centrum. Het hof oordeelde dat de rechtbank Gelderland in haar eerdere beslissing van 20 december 2019 ten onrechte had geoordeeld over de duur van de terbeschikkingstelling. De terbeschikkingstelling was opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht was tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zoals vermeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde gediagnosticeerd is met verschillende psychische stoornissen en dat het recidivegevaar hoog is. De terbeschikkinggestelde heeft verzocht om beëindiging van de terbeschikkingstelling of om onderzoek naar de mogelijkheden van een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het hof heeft deze verzoeken afgewezen, omdat de noodzakelijkheid daarvan niet is gebleken. Het hof heeft de terbeschikkingstelling met één jaar verlengd om de ontwikkelingen rondom een geschikte vervolgplek voor de terbeschikkinggestelde te kunnen toetsen. Het hof benadrukt dat de verlenging niet betekent dat de verpleging van overheidswege binnenkort voorwaardelijk zal worden beëindigd.