“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader op 7 juli 2017 in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander en heeft hij bij het slachtoffer schade en overlast veroorzaakt. Daarnaast dragen dergelijke feiten bij aan gevoelens van onveiligheid voor zowel het slachtoffer in diens eigen woning als in de samenleving.
Nadat verdachte en zijn mededader, door kordaat optreden van een alerte buurtbewoner, door de politie waren overlopen, zijn zij naar de nok van het dak van de woning gevlucht. Verdachte heeft daar met zijn mobiele telefoon eerst een of meer gesprekken gevoerd en daarna heeft hij zijn telefoon gesloopt en heeft hij geprobeerd de restanten ervan weg te maken. Nadat de politie deze restanten had veiliggesteld, kon uit onderzoek blijken dat zich op de telefoon foto’s hadden bevonden met onder meer opsommingen van adressen, waaronder het adres van de woning uit de onderhavige strafzaak, als ook adressen van woningen waarin in de voorafgaande periode was ingebroken of was gepoogd in te breken.
Verdachte heeft zich in eerste instantie bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen en nadat hem de inhoud van het dossier hem bekend was, heeft hij slechts erkend dat hij in de woning is geweest. Over alle andere aspecten van de inbraak blijft hij zwijgen en hij ontkent iets met de gepleegde diefstal te maken te hebben. De diefstal is volgens verdachte gepleegd door de mededader, van wie verdachte de identiteit niet bekendmaakt.
De aanwezigheid van de hiervoor genoemde informatie op de telefoon van verdachte roept het beeld op dat de bewezenverklaarde woninginbraak niet min of meer toevallig is gepleegd, maar het resultaat was van voorbereidend onderzoek en niet op zichzelf stond. De proceshouding van verdachte, te weten aan de ene kant het op berekenende wijze verklaren voor zover daartoe op grond van de inhoud van het dossier aanleiding bestaat en aan de andere kant de keuze om in hoger beroep niet op de zitting te verschijnen, wekt eveneens de indruk dat verdachte niet het achterste van zijn tong wil laten zien. Verdachte wenst in ieder geval niet onbevangen open en eerlijk te verklaren. Daar komt bij dat uit een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 augustus 2019 blijkt dat hij niet alleen eerder wegens - onder meer - soortgelijke delicten is veroordeeld, maar ook is hij inmiddels opnieuw bij justitie in beeld wegens (mogelijke) betrokkenheid bij soortgelijke delicten. Deze nieuwe verdenkingen werken op zichzelf niet in strafverzwarende zin mee, maar wel de omstandigheid dat verdachte het bij herhaling voor elkaar krijgt op deze manier bij justitie in beeld te geraken.
Ten slotte blijkt uit het dossier dat verdachte zich bij herhaling niet heeft gehouden aan de voorwaarden die aan hem zijn gesteld in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Hij heeft tot tweemaal toe de batterij van zijn enkelband niet opgeladen en hij is (zonder melding) te laat teruggekeerd van zijn verblijf in Marokko. Het moge zo zijn dat de reclassering hierin geen aanleiding heeft gevonden om een opheffing van de schorsing te adviseren, maar het hof stelt vast dat verdachtes houding ook hier te wensen over laat, terwijl dat geen pas geeft bij zijn situatie waarin hij nu juist alles op alles zou moeten zetten om zich aan de gestelde voorwaarden te houden.
Gelet op al het voorgaande, bezien in onderling verband en samenhang, acht het hof oplegging van de door de eerste rechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden. Met de oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde straf zou naar het oordeel van het hof in onvoldoende mate recht worden gedaan aan voornoemde aard en ernst van het bewezenverklaarde, terwijl de persoon van verdachte naar het oordeel van het hof evenmin aanleiding geeft de straf te matigen.”