ECLI:NL:HR:2010:BO2971

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04555 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over oplegging van PIJ-maatregel in jeugdzaak na gewelddadige overval

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een jeugdige verdachte die betrokken was bij een gewelddadige overval op een restaurant. De verdachte, geboren in 1990, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Arnhem, locatie De Berg'. Het Hof had eerder een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, waarbij de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen als voorwaarde werd gesteld volgens artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende gemotiveerd had waarom aan deze eis was voldaan. Het Hof had onder andere de omstandigheden dat de verdachte zich al enkele weken in voorarrest bevond in verband met een andere verdenking, en dat hij had erkend dat er ernstige bezwaren waren om hem langer vast te houden, betrokken bij zijn oordeel. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het misdrijf waarvoor hij in voorlopige hechtenis was. De bestreden uitspraak werd vernietigd, maar alleen wat betreft de oplegging van de straf en de maatregel. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling van het bestaande beroep.

Uitspraak

21 december 2010
Strafkamer
Nr. 09/04555 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 april 2009, nummer 21/002403-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Arnhem, locatie De Berg" te Arnhem.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.W. Schouten, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het arrest van het Hof zal vernietigen, maar enkel voor zover het de oplegging van de sancties betreft en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen heeft opgelegd.
2.2. Het Hof heeft de oplegging van de straf en maatregel als volgt gemotiveerd:
"Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) en tot een jeugddetentie voor de duur van 190 dagen.
De rechtbank Arnhem heeft verdachte op 27 mei 2008 veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 14 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren, met de bijzondere voorwaarde het zich gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg, Gelderland, ook als dit zal inhouden ITB-Criem en het volgen van een ambulante behandeling bij Groot Batelaar of Kairos of een andere vergelijkbare instelling.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en daarnaast tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 12 maanden.
De raadsman heeft bij pleidooi naar voren gebracht, zakelijk weergegeven, dat primair verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde en dat subsidiair, indien het hof van oordeel is dat een bewezenverklaring moet volgen, er een aantal argumenten zijn om niet tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te komen.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof stelt voorop dat het bewezenverklaarde feit bijzonder ernstig is. Verdachte heeft samen met een medeverdachte tijdens de nachtelijke uren een gewelddadige overval gepleegd op de bedrijfsleider van een restaurant. Zij hebben zich via een werknemer van het restaurant de toegang verschaft. Tegen de aanwezige bedrijfsleider is op brute wijze opgetreden: zo is zijn hals omsnoerd met een elektriciteitsdraad, waarmee hij vervolgens is vastgebonden aan een tafelpoot. Er is met een schoen op zijn hoofd gestaan. Ook is met een scherp voorwerp gedreigd hem blind te maken. Aangezien het slachtoffer vanaf het begin van de overval heeft duidelijk gemaakt dat de daders het geld dan maar moesten pakken, kan niet anders dan worden geconstateerd dat het gepleegde geweld disproportioneel was, want buitensporig wreed en volkomen onnodig voor het bereiken van het misdadig doel. Het slachtoffer is enige tijd bewusteloos geraakt en heeft bij deze overval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het kan niet anders dan dat deze zeer angstaanjagende ervaring voor hem ook psychische gevolgen heeft. Meer in het algemeen ontstaan als gevolg van dergelijke gewelddadige berovingen onveiligheidsgevoelens, niet alleen bij het slachtoffer en zijn directe(werk)omgeving, maar ook in de samenleving als geheel. Bij de overval is een aanzienlijk geldbedrag buitgemaakt(ongeveer € 15.000,-). Verdachte is louter uit geweest op persoonlijk financieel gewin. Verdachte was ten tijde van het begaan van het delict jonger dan 18 jaar.
Over verdachte zijn diverse rapportages uitgebracht. Door drs. S. Gemsa, psychiater en drs. B. Meijer, GZ-psycholoog is pro Justitia rapportage uitgebracht in februari 2008.
Uit de rapportage blijkt dat verdachte nog jong is en er geen reden is om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Hoewel het hof gezien de aard en ernst van het delict wel reden zou kunnen zien om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen, wordt dit bij verdachte toch niet gedaan gezien de rapportages die over zijn persoon zijn opgemaakt.
Verder komt uit de voornoemde rapportage het volgende beeld naar voren. "Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een gedragsstoornis, ernstig, beginnend in de adolescentie, indien het tenlastegelegde wordt bewezen. Tevens is er sprake van zwakbegaafdheid en een problematische ouder-kind relatie met pedagogische onmacht en verwaarlozing. Er is tevens sprake van een weinig ontwikkelde individualiteit en identiteitsvorming. Er kan dus gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens. Hiervan was sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Indien het tenlastegelegde bewezen kan worden hebben de in de diagnostische en forensische beschouwing genoemde tekortkomingen en externe factoren wel een rol gespeeld in die zin dat hij tijdens grensoverschrijdend gedrag onvoldoende interne remming ervaart echter is verdachte wel in staat de strafrechtelijke en morele ontoelaatbaarheid van het tenlastegelegde in te zien. Indien het tenlastegelegde bewezen wordt is uit te gaan van een gepland delict met doelbewust ingezette agressie na een aanloop en planningsfase van meerdere dagen, echter moet verdachte op basis van de eerder genoemde tekortkomingen voor het tenlaste gelegde indien bewezen als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd worden."
"Geringe schoolprestaties, matige oplossingsvaardigheden in stress situaties, geringe opvoedingsvaardigheden van ouders, impulsiviteit en matig overzicht over gevolgen van eigen handelen, gebrekkig inlevingsvermogen, onwil en onvermogen verantwoording te nemen voor eigen handelen pleiten voor een duidelijk verhoogd risico voor recidive net als ook de kwetsbaarheid met betrekking tot negatieve beïnvloeding door de peer groep. Er is duidelijk sprake van een wederzijdse beïnvloeding van kindfactoren zoals de beschreven tekortkomingen en de beperkte intellectuele capaciteit en externe factoren zoals de scheiding van ouders en pedagogische tekortkomingen".
Gezien de ernst van het tenlastegelegde indien bewezen, de aard van de problematiek, de genoemde gezinsfactoren en de zorgelijke ontwikkeling gedurende afgelopen jaren sinds de scheiding van ouders is hulpverlening dringend gewenst. De verdere ontwikkeling is zonder geïntegreerde behandeling ernstig bedreigd, de prognose ongunstig. Indien het tenlastegelegde wordt bewezen heeft verdachte gezien de beschreven psychopathologie en het genoemde recidivegevaar een gesloten residentiële setting met duidelijke externe structuur en intensieve behandeling en begeleiding nodig om de verdere ontwikkeling nog positief te kunnen beïnvloeden. De motivatie van verdachte voor behandeling lijkt gering. Indien bewezen moet het gewelddadige aspect van de recente ontwikkeling als resultaat van een al jaren aanhoudende scheefgroei gezien worden als reden om een onvoorwaardelijke PIJ als strafrechtelijke afdoening te adviseren met als doel plaatsing in een inrichting afgestemd op de problematiek van verdachte en de benodigde hulp om de ontwikkeling nog positief te beïnvloeden. De motivatie bij betrokkene behandeling in het kader van een voorwaardelijk PIJ te volgen is uitermate klein, de recidiefkans hoog, de ouderlijke onmacht toenemend. Daarom lijkt een voorwaardelijk PIJ als maatregel onvoldoende houvast te bieden om de ontwikkeling van verdachte positief te kunnen beïnvloeden.
Een onvoorwaardelijke PIJ is door beide deskundigen geadviseerd.
Na het verschijnen van deze rapportage is tijd verstreken die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in De Hunnerberg. Volgens de verblijfsrapportages deed de structuur hem goed en ontwikkelde verdachte zich in allerlei opzichten gunstig.
Op verzoek van de raadsman van verdachte is op 23 september 2008 een contra-rapport uitgebracht door psychiater drs. W.C. Bohlmeijer. Deze heeft de verdachte onderzocht en naar zijn oordeel was er geen sprake van een stoornis, was er geen recidivegevaar en was bij verdachte niet zozeer een behandeling nodig, maar wel een intensief begeleidingstraject. Drs. Bohlmeijer is ter zitting van het hof op 24 september 2008 gehoord.
Op verzoek van het hof hebben de deskundigen Gemsa en Meijer vervolgens een aanvulling op hun eerdere rapportage gemaakt, na kennisneming van de rapportage van psychiater Bohlmeijer en na een gesprek met verdachte (rapportage van 30 december 2008 resp. 13 januari 2009). De beide deskundigen blijven in dit aanvullend onderzoek bij hun standpunt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een gedragsstoornis, die behandeling behoeft. Gelet op de ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt, de recidiefkans kleiner is geworden en de motivatie van verdachte om een behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ te volgen is verbeterd, zou een voorwaardelijke PIJ als strafrechtelijk kader nu voldoende houvast kunnen bieden.
Het hof is op de zitting van 10 april 2009 echter geconfronteerd met het feit dat verdachte zich thans al enige weken in voorarrest bevindt in verband met een verdenking van betrokkenheid bij een overval op een casino. Hoewel verdachte dit feit ontkent en het hof geen inzicht heeft in de aard van de nieuwe verdenking, heeft verdachte wel moeten erkennen dat er blijkbaar ernstige bezwaren bestaan om hem langer vast te houden.
Tevens is het hof van oordeel dat verdachte voor de hiervoor weergegeven problematiek een behandeling behoeft. Aan de wettelijke voorwaarden voor een PIJ-maatregel is voldaan. Voor het begane misdrijf is voorlopige hechtenis mogelijk, het opleggen van de maatregel is naar het oordeel van het hof vereist in verband met het gevaar voor de veiligheid van anderen dan wel de veiligheid voor personen of goederen. Tevens is de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Naar het oordeel van het hof is een adequate behandeling van verdachte nodig en daarvoor is mede gezien de laatste ontwikkelingen, bezien in het licht van de eerste rapportage van beide deskundigen, het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk. Het hof zal deze maatregel dan ook opleggen, zoals ook door de advocaat-generaal was geëist.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat aan verdachte daarnaast een onvoorwaardelijke jeugddetentie van twaalf maanden moet worden opgelegd."
2.3. Voor oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is in art. 77s, eerste lid, Sr onder meer als voorwaarde gesteld dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Het hof heeft bij zijn oordeel dat aan die eis is voldaan en dat een onvoorwaardelijke oplegging van die maatregel vereist is, klaarblijkelijk mede betekenis toegekend aan de door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte zich "al enkele weken in voorarrest bevindt in verband met de verdenking van betrokkenheid bij een overval op een casino" en dat de verdachte "heeft moeten erkennen dat er blijkbaar ernstige bezwaren bestaan om hem langer vast te houden".
Het stond het Hof evenwel niet vrij die omstandigheden bij zijn oordeel te betrekken, nu zij onvoldoende grond bieden om aan te nemen dat de verdachte zich aan het misdrijf terzake waarvan hij zich in voorlopige hechtenis bevond schuldig heeft gemaakt. De bestreden uitspraak is in dit opzicht dus ontoereikend gemotiveerd. De daarop gerichte klacht slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de oplegging van de straf en de maatregel;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 21 december 2010.