“Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op een uitgaansavond schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder begrepen seksueel binnendringen, met het slachtoffer van destijds vijftien jaar oud. De verdachte was op dat moment eenendertig jaar oud, zodat sprake was van een aanzienlijk leeftijdsverschil.
De strafwet beschermt (de belangen van) jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaren tegen het ondergaan van seksuele handelingen. De verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer in ernstige mate geschonden. Handelingen zoals verricht door de verdachte worden in het algemeen door de slachtoffers als zeer ingrijpend ervaren en veroorzaken vaak langdurige en ernstige nadelige psychische schade. Dat dit in het onderhavige zaak ook het geval is, kan worden opgemaakt uit de slachtofferverklaring van het slachtoffer en (de onderbouwing van) haar vordering als benadeelde partij.
Evenals de rechtbank neemt het hof het de verdachte zeer kwalijk dat hij zich niet wezenlijk heeft bekommerd om het slachtoffer en de gevolgen die zijn handelen voor haar zouden kunnen hebben.
De opmerking van het slachtoffer die avond, dat zij pas ontmaagd wilde worden als zij iemand zou tegenkomen die van haar hield en die zij vertrouwde, is door de verdachte terzijde geschoven. Hij heeft zich daarbij uitsluitend laten leiden door zijn eigen lustgevoelens. Dat rekent het hof de verdachte ernstig aan. Ten slotte is het uiterst laakbaar dat de verdachte geen condoom heeft gebruikt, terwijl het slachtoffer daarover ook nog een opmerking tegen hem heeft gemaakt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 augustus 2019, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, doch niet voor soortgelijke feiten. Zijn strafblad zal het hof de verdachte dan ook niet in negatieve zin aanrekenen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies van 29 maart 2019 dat door Reclassering Nederland is opgesteld. De Reclassering schat de kans op recidive in als matig-hoog. Zij adviseert de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer, aanmelding bij het zedenconvenant en het verschaffen van toestemming om referenten te raadplegen.
De raadsman heeft gesteld dat met een straf, zoals opgelegd door de rechtbank, geen strafdoelen (meer) worden gediend. De raadsman heeft het hof derhalve verzocht te volstaan met een forse taakstraf, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden als door de reclassering geadviseerd.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het feit niet kan worden volstaan met het opleggen van een straf als door de raadsman verzocht en enkel de oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Een taakstraf acht het hof in het geheel niet passend in het onderhavige geval.
Het hof heeft zich wat betreft de hoogte van de op te leggen straf georiënteerd op straffen die in min of meer vergelijkbare zedenzaken met minderjarige slachtoffers zijn opgelegd. Daarbij speelt onder meer een belangrijke strafbepalende rol hoe lang het misbruik heeft geduurd, de hoeveelheid slachtoffers, de leeftijd van het slachtoffer en de aard van de relatie van de dader ten opzichte van het slachtoffer. Gelet daarop is het hof tot de conclusie gekomen dat mede uit een oogpunt van landelijke eenheid van straftoemeting de door de rechter in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf te hoog is. Daarom zal het hof aan de verdachte een (aanzienlijk) lagere straf opleggen dan gevorderd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen onder meer de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, met uitzondering van de voorwaarde met betrekking tot het verschaffen van toestemming voor referenteninformatie. Het opleggen van genoemde voorwaarde acht het hof in het onderhavige geval niet noodzakelijk.