Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het eerste middel
3.Bespreking van het eerste middel
'impartial tribunal'in de zin van art. 6 lid 1 EVRM en art. 14 IVBPR. Voordat ik op de inhoud van de klacht inga zal ik eerst kort aandacht besteden aan het algemene juridische kader dat voor de beoordeling van de klacht van belang is.
‘even appearances may be important’en ‘
Justice must not only be done, it must also be seen to be done’. [8]
Souer trad op 13 augustus 1975 in dienst als adelborst voor de administratie. Na diverse opleidingen, tal van varende functies aan boord van verschillende schepen en juridische functies op de wal, koos de marinejurist begin jaren 90 tijdelijk een ander spoor.
4.Het tweede middel
die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] (telkens) opzettelijk dreigend de woorden toe te voegen 'ik kom je kapot maken' en/of 'ik maak je kapot' en/of 'ik wacht je bij de poort op' en/of 'ik kom je moeder opzoeken' en/of 'ik weet waar je woont' en/of 'wij pakken jou als je gaat lullen' en/of 'als jij naar de kapitein gaat, wacht ik je vrijdag buiten de poort op en steek ik je kapot. En denk maar niet dat dit een geintje is' en/of 'ik schiet je dood' en/of' je krijgt kankerklappen', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
Opmerking verbalisanten: Dit verhoor betreft een aangifte/melding van onder andere bedreiging in dienst bij de luchtmobiele brigade te Schaarsbergen, over een periode in 2013.
Ik ben volgens mij in 2012 of 2013 in Schaarsbergen gaan werken. Ik kreeg regelmatig doodsbedreigingen.
Ik heb ooit eens geklaagd bij een sergeant-majoor over wat mij allemaal is overkomen. Dit werd in eerste instantie verteld aan hem door collega [slachtoffer 3], en die sergeant-majoor heeft mij, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] toen bij zich geroepen en gevraagd ons verhaal te doen. Hij zei toen dat het allemaal niet normaal was. Maar vervolgens vertelde hij het ’s avonds in de bar aan iedereen in de groep. De volgende dag werd ik in de wapenkamer bedreigd door de jongens. Ze zeiden dingen als ‘snitch’ en ‘we maken je dood’. Ik ben zo vaak bedreigd, het was constant. Er waren allerlei soorten bedreigingen. Met doodschieten, ‘we maken je kapot’, ‘ik steek je’, ‘je krijgt kankerklappen’. Dat soort dingen. Ik wil van deze bedreigingen aangifte doen. [verdachte] heeft me meermaals bedreigd. Ook met geweld. Soms greep [medeverdachte 2] me vast en bedreigde me dan.
Ik ben in februari 2013 in Schaarsbergen begonnen bij 12 Alfa. Ik heb [verdachte] wel eens [slachtoffer 1] zien bedreigen. Dit was in de wapenkamer, de dag nadat wij bij de sergeant-majoor [betrokkene 1] hadden gemeld hoe het er binnen de eenheid aan toe ging. [verdachte] zei: “Ik steek je voor je flikker als je nog één keer over ons lult tegen iemand anders. En denk niet dat ik een geintje maak”. Ook zei [medeverdachte 2] op dat moment dat hij dat niet hier ging doen, maar dat hij [slachtoffer 1] buiten de poort wel een keer zou opzoeken. Tegen mij is door [medeverdachte 2] en [verdachte] toen ook gezegd dat ze ons zouden pakken als we zouden lullen.
Bij die bedreiging in de wapenkamer voelde het echt als een bedreiging, omdat wij al bij de CSM waren geweest en de hele groep boos was.
Mij wordt voor gehouden dat [slachtoffer 1] verklaarde over bedreigingen en mij wordt gevraagd wat ik daarover kan vertellen. Ja, de wapenkamer bijvoorbeeld. Dat was de avond nadat wij het ook echt voor hem zijn op gaan nemen. [medeverdachte 2], [betrokkene 2] en [verdachte] hebben toen samengespannen tegen [slachtoffer 1]. Hij moest iets doen en dat wilde hij niet. Toen kwamen de bedreigingen. Hij kreeg veel doodsbedreigingen, dat ze hem kapot zouden maken en hem thuis zouden opzoeken.
We hebben melding gemaakt bij [betrokkene 1] naar aanleiding van de bedreigingen aan ons adres. De volgende dag wisten ze dat wij dat waren geweest die melding hadden gemaakt. Toen werd het nog veel erger. We waren snitches.
[betrokkene 1] is de sergeant-majoor van 12 Alpha. [slachtoffer 3] (het hof begrijpt: [slachtoffer 3]), [slachtoffer 1] en ik hebben alles bij hem aangekaart. We hebben een lijstje gemaakt met wat ons overkomen is. We waren er klaar mee en wilden er melding van maken. Sergeant-majoor [betrokkene 1] zat in de bar. We hebben hem opgehaald en zijn boven in de gang gaan zitten, dat is in de gang waar ook zijn kantoor is. We hebben het vluchtig aangekaart en het lijstje met incidenten gegeven. Hij zei toen dat we er morgen op terug moesten komen. We zijn later weer terug gegaan naar hem om nog wat te zeggen. Toen kwamen we daar in de bar en we zagen hem met dat briefje lachen en wapperen. Daar zat onze groep in zijn geheel bij. Je hoorde hem zeggen dat de jongens, wij dus, bij hem waren geweest en dat hij een briefje van ons had gekregen. De volgende dag hebben we nog met hem gepraat. Daarna werden we op appel voor snitch uitgemaakt.
Dit heeft plaatsgevonden op de Oranjekazerne.
Het was voornamelijk [verdachte]. Die riep constant dingen als ‘ik kom je kapot maken, ‘ik wacht je bij de poort op!’ en ‘ik kom je moeder opzoeken’. Dat deed hij ook bij mij en bij [slachtoffer 3].
Vooral toen bleek dat wij hadden gepraat bij de CSM.
[verdachte] riep constant dat soort dingen. Hij zei dan dat hij wist waar ik woonde.
In 2013 was ik compagnies sergeantmajoor (CSM) van de Alfa Java compagnie.
Getuige: Ik weet dat die boys bij mij zijn geweest. We hebben gesproken bij een compagniesfeest weet ik nog. Ze gaven destijds aan dat ze moeite hadden met hun plaats in de groep en dat ze wat vaker klusjes kregen. Dit was tijdens het feest en dus ben ik hier ook niet direct mee aan de slag gegaan. Dit was de volgende dag of een paar dagen later. Een tijdje later, tijdens een oefening in Mamewaard is het balletje gaan rollen.
[slachtoffer 1] vond dat hij onredelijk werd behandeld.
Tijdens een oefening in Marnerwaard heb ik gezien dat soldaat [slachtoffer 2] het er nog moeilijk mee had. Soldaat [slachtoffer 1] zat tijdens deze oefening helemaal vast. Soldaat [slachtoffer 1] heeft toen met de sergeant een aantal gesprekken gehad en vervolgens hebben we samen met de CC overlegd dat het beter zou zijn dat soldaat [slachtoffer 1] naar huis zou gaan. Dit is ook gebeurd. We kregen een melding over mogelijk ongewenst gedrag en de mortiergroep werd op non-actief gezet.
Er is een discussie geweest tussen [betrokkene 2] en [slachtoffer 1]. Ik dacht in de wapenkamer of op kantoor. In de wapenonderhoudsruimte bedoel ik dan. Ik was er bij toen er tussen [slachtoffer 1] en [betrokkene 2] een discussie gaande was.
Het hof overweegt vervolgens allereerst dat, anders dan de verdediging heeft gesuggereerd, de tenlastegelegde bedreigingen naar het oordeel van het hof niet zien op het tijdstip kort na de oefening in Mamewaard (te weten op 4 juni 2013). Op basis van verschillende verklaringen in het dossier stelt het hof vast dat aangevers doelen op een ander, eerder moment, in mei 2013.
Het hof overweegt daartoe dat uit de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] - kort gezegd - blijkt dat zij op enig moment naar de compagnies sergeant majoor (CSM) [betrokkene 1] zijn gestapt om te praten over misstanden binnen de mortiergroep. Aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben verklaard dat [betrokkene 1] dezelfde avond nog aan (onder meer) de sergeant [betrokkene 2] en korporaals [verdachte] en [medeverdachte 2] heeft doorverteld wat zij, aangevers, hem tijdens het gesprek in vertrouwen hadden gemeld. De volgende dag zijn zij in de wapenkamer bedreigd en werd hen verweten dat zij ‘snitches’ waren.
De CSM [betrokkene 1] heeft bevestigd dat aangevers bij hem zijn geweest. Volgens het verslag van de CvHO heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij na de Menno van Coehoorn (het hof merkt op dat deze oefening volgens het dossier halverwege mei 2013 heeft plaatsgevonden) met hen heeft gesproken in zijn kantoor. Na afronding van dit gesprek heeft hij dat met sergeant [betrokkene 2] besproken en hij heeft aangegeven dat hij een begeleidend gesprek wilde voeren met de mortiergroep. Pas enige tijd later, zo blijkt uit zijn verklaring, was sprake van de oefening in Marnewaard, tijdens welke oefening [slachtoffer 1] naar huis is gestuurd. Daarna is de mortiergroep op non-actief gesteld.
Het hof komt dan toe aan de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde bedreigingen.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij regelmatig doodsbedreigingen kreeg. Hij heeft onder meer verklaard over bedreigingen door onder andere verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. Over de dag nadat aangever, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] bij sergeant majoor [betrokkene 1] zijn geweest heeft hij verklaard dat hij in de wapenkamer is bedreigd “door de jongens”. Volgens hem zeiden ze dingen als ‘snitch’ en ‘we maken je dood’. Aangever heeft verklaard dat hij constant bedreigd is, met een mes of met een doorgeladen wapen.
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] in de wapenkamer, de dag nadat hij, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij sergeant majoor [betrokkene 1] waren geweest, heeft gezegd dat hij [slachtoffer 1] een keer buiten de poort zou opzoeken. Tegen aangever zelf is toen door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] ook gezegd dat ze hen zouden pakken als ze zouden lullen.
Aangever heeft ook verklaard dat hijzelf, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de dag nadat zij bij [betrokkene 1] zijn geweest zijn uitgemaakt voor ‘vuile snitch’ en ‘verrader’ en ook dat hij is bedreigd door verdachte en door medeverdachte [medeverdachte 2]. Het is volgens hem allemaal in twee dagen gebeurd. Hij heeft verklaard dat zij na appel verzamelden in de wapenkamer en dat hij toen is bedreigd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. De groep ging toen om [slachtoffer 1] heen staan. [betrokkene 2] gaf een preek en er werd gescholden. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft aangever bedreigd door te zeggen dat hij hem (kort gezegd) kapot zou steken als hij naar de kapitein zou gaan met de feiten waarmee hij bij de CSM was geweest. Medeverdachte [betrokkene 3] pakte een wapen dat hij op [slachtoffer 1] richtte. Dit was een Minimi of een Diemaco.
Nadat zij uit de wapenkamer zijn gegaan, liep aangever met verdachte over de parkeerplaats. Verdachte heeft hem toen bedreigd met een mes en zei tegen aangever dat hij hem kapot zou steken als hij naar de kapitein zou gaan. Ze kregen allemaal doodsbedreigingen naar hun hoofd. De hele groep was boos, aldus aangever [slachtoffer 3].
Aangever [slachtoffer 2] heeft ook verklaard over bedreigingen in de wapenkamer. Volgens hem was dat na de avond waarop zij het voor [slachtoffer 1] zijn gaan opnemen. Onder andere verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben toen samengespannen tegen [slachtoffer 1]. De bedreigingen kwamen toen en er werd even een wapen op [slachtoffer 1] gericht. [slachtoffer 1] kreeg veel doodsbedreigingen, waaronder dat ze hem kapot zouden maken en dat ze hem thuis zouden opzoeken.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat het de dag nadat zij de melding hadden gemaakt bij [betrokkene 1] bekend was geworden dat zij die melding hadden gemaakt. Toen werd het nog veel erger. Ze werden ‘snitches’ genoemd.
Voorts heeft aangever verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2], toen hij wist van de melding aan [betrokkene 1], vaak genoeg tegen hem heeft gezegd dat hij aangever zou pakken als hij hiermee zou doorgaan. Ook verdachte heeft gezegd dat hij aangever buiten de poort zou pakken. Over het incident in de wapenkamer heeft [slachtoffer 2] verklaard dat medeverdachte [betrokkene 3] een wapen op [slachtoffer 1] richtte en dat er toen ook met een wapen op [slachtoffer 2] werd gericht. Verdachte heeft hem een keer met een mes bedreigd. Dit heeft hij op dezelfde dag ook bij [slachtoffer 3] gedaan. Het was na het teruglopen van de wapenkamer. Hij liet het mes zien en zei dat hij aangever voor zijn flikker zou steken. In een aanvullend verhoor heeft [slachtoffer 2] onder meer nog verklaard dat het voornamelijk verdachte was die bedreigingen uitte. Hij riep dan dingen als ‘ik kom je kapot maken’, ‘ik wachtje bij de poort op’ en ‘ik kom je moeder opzoeken’. Dat deed hij ook bij [slachtoffer 3] en vooral toen bleek dat zij hadden gepraat met de CSM. Over het wapen heeft hij aangegeven dat dit een Colt C7 was. Medeverdachte [betrokkene 3] richtte het wapen op [slachtoffer 1] en op hem, terwijl [betrokkene 3] tegenover hun zat.
Voor het overige bevat het dossier geen belastende verklaringen of bewijsmiddelen over de onder 2 tenlastegelegde gedragingen.
Verdachte heeft ontkend het hem tenlastegelegde te hebben begaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij echter wel verklaard dat hij zich een discussie tussen de sergeant [betrokkene 2] en de soldaat [slachtoffer 1] in de wapenkamer herinnert en dat hij het aannemelijk acht dat dit na het appel was.
In het hierna volgende zal het hof per onderdeel van de tenlastelegging onder 2 beoordelen of op basis van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Bewezenverklaring van de verbale bedreigingenHet hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verbale bedreigingen van aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] in de wapenkamer. De aangevers hebben op essentiële punten consistent verklaard dat zij werden bedreigd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] en tevens worden hun verklaringen over en weer op hoofdpunten door elkaar ondersteund. Het hof betrekt daarbij in het bijzonder de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], die beiden concreet en specifiek over het moment in de wapenkamer verklaren en over de op dat moment gedane bedreigingen van [slachtoffer 1] en henzelf.
Het hof is van oordeel dat met name op basis van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] kan worden vastgesteld dat er sprake was van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. Uit die verklaringen blijkt immers dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] tegelijkertijd samen handelden en beiden een uitvoerende rol hadden. Beiden hebben bedreigende woorden geuit tegen dezelfde personen in dezelfde setting.
Naar het oordeel van het hof past dit ook binnen de context van de verklaringen: aangevers hadden immers ‘geklikt’ over wangedrag binnen de mortiergroep en verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] waren daar niet blij mee. Dat er door anderen dan aangevers geen belastende verklaringen zijn afgelegd over de bedreigingen, doet aan het voorgaande oordeel niet af.
In het bijzonder overweegt het hof nog dat het hierna volgende oordeel dat er niet voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het medeplegen van de bedreiging met het wapen en/of het mes, niets afdoet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangevers en de bruikbaarheid voor het bewijs daarvan op het onderdeel van de verbale bedreigingen.
Vrijspraak van de bedreiging met het wapenHet hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich (als medepleger) schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een wapen in de wapenkamer, nu niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat medeverdachte [betrokkene 3] een wapen op (een van) de aangevers heeft gericht. Het hof overweegt daartoe dat de belastende verklaringen op dit punt niet voldoende consistent zijn. Zo heeft [slachtoffer 1] zelf niet verklaard dat [betrokkene 3] hem heeft bedreigd met een wapen, terwijl [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] dit wel verklaren. [slachtoffer 1] heeft enkel in zijn algemeenheid verklaard dat er een wapen op hem is gericht. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [betrokkene 3] het wapen ook op hem richtte, maar die verklaring wordt niet op enige wijze ondersteund. Voorts wordt er verschillend verklaard over het soort wapen waar het om zou gaan. Zo heeft [slachtoffer 3] verklaard dat het om een Minimi of Diemaco ging en spreekt [slachtoffer 2] over een Colt C7. Nu niet kan worden vastgesteld dat medeverdachte [betrokkene 3] één van de aangevers heeft bedreigd met een wapen, kan van het medeplegen daarvan door verdachte ook geen sprake zijn. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Vrijspraak van de bedreiging met het mesHet hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een mes van aangever [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]. Het hof overweegt daartoe dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld wat er nu precies wel of niet is gebeurd. Op onderdelen kan in de verklaringen van aangevers over en weer steun worden gevonden voor het tonen van een mes door verdachte. Zo hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] - kort gezegd - los van elkaar verklaard dat zij door verdachte na het incident in de wapenkamer zijn bedreigd met een mes. Zij hebben echter beiden niet gezien dat dit ook bij de ander gebeurde. Daarnaast zijn er naar het oordeel van het hof op dit punt te veel onduidelijkheden in en verschillen tussen de verklaringen van aangevers. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
5.Bespreking van het tweede middel
2. de verwerping van betrouwbaarheidsverweren;
3. de bewijsvoering dat aangevers voor hun leven moesten vrezen;
4. de motivering van de bewezenverklaring van medeplegen.
eerste deelklachthoudt in dat geen van de door het hof bewezen geachte bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], door een minimum van twee bewijsmiddelen wordt gedekt. Er is volgens de steller van het middel verschillend verklaard en de bewoordingen die zouden zijn geuit wisselen sterk van verklaring tot verklaring. De bewezenverklaring is daarmee ontoereikend gemotiveerd. Dit klemt te meer nu het hof heeft overwogen dat de aangevers op essentiële punten consistent hebben verklaard.
- uit het proces-verbaal van aangever [slachtoffer 1] (bewijsmiddel 1) volgt dat hij regelmatig doodsbedreigingen kreeg, dat hij met doodschieten werd bedreigd en dat ze hem bedreigden met de bewoordingen ‘we maken je kapot’, ‘ik steek je’, ‘je krijgt kankerklappen’.
- uit het proces-verbaal van getuige [slachtoffer 3] (bewijsmiddel 2) volgt dat [verdachte] tegen [slachtoffer 1] zei: ‘Ik steek je voor je flikker als je nog één keer over ons lult tegen iemand anders. En denk niet dat ik een geintje maak’, dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] buiten de poort wel een keer zou opzoeken en dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] tegen [slachtoffer 3] hebben gezegd dat ze zouden worden gepakt als ze zouden lullen.
- uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] (bewijsmiddel 3) volgt dat hij door [verdachte] en [medeverdachte 2] werd bedreigd, dat het ging om doodsbedreigingen en dat [medeverdachte 2] hem heeft gezegd dat als hij naar de kapitein zou gaan, hij hem vrijdag buiten de poort op zou wachten en kapot zou steken en dat wanneer hij zich met de feiten waarmee hij bij de compagnies sergeant majoor was geweest, naar de kapitein zou gaan, hij hem buiten de poort dood zou steken vergezeld van de opmerking dat hij niet moest denken dat hij een geintje maakte. Verder volgt uit dit middel dat [verdachte] hem heeft gezegd dat hij echt serieus was en dat hij hem kapot zou steken als hij ermee naar de kapitein ging.
- Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] (bewijsmiddel 4) volgt dat [slachtoffer 1] in de wapenkamer veel doodsbedreigingen kreeg en dat ze [slachtoffer 1] kapot zouden maken en hem thuis zouden bezoeken.
- Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] (bewijsmiddel 5) volgt dat [medeverdachte 2] hem heeft gezegd dat hij hem zou pakken en dat [verdachte] dit ook heeft gezegd. [verdachte] zei ook dat hij hem bij de poort zou pakken.
- Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige/aangever [slachtoffer 2] (bewijsmiddel 6) volgt dat [verdachte] dingen in de richting van hem en van [slachtoffer 3] heeft geroepen als: ‘ik kom je kapot maken’ en ík wacht je bij de poort op ’en ík kom je moeder opzoeken’.
de derde deelklachtwaarin wordt geklaagd dat de bewezenverklaarde bewoordingen, zoals ‘kapot maken’ en iemand ‘thuis opzoeken’ en ‘pakken’ - zonder nadere toelichting die ontbreekt - niet zonder meer bedreigingen inhouden met een misdrijf tegen het leven gericht. Ook hierin volg ik de steller van het middel niet. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen komt duidelijk naar voren dat het hier gaat om bedreigingen tegen het leven gericht. Het hof was naar mijn mening niet gehouden hier een nadere bewijsoverweging aan te wijden.
tweede deelklachtbetreft de beslissing van het hof om, in afwijking van wat daarover door de verdediging ter zitting is aangevoerd, bepaalde verklaringen als betrouwbaar aan te merken en voor het bewijs te gebruiken van de tenlastegelegde verbale bedreigingen, terwijl het hof tegelijkertijd diezelfde verklaringen als niet betrouwbaar terzijde schuift als het gaat om de bedreiging met een wapen en een mes.
de vierde deelklachtgeklaagd dat de door het hof bewezenverklaarde deelnemingsvorm medeplegen ontoereikend is gemotiveerd. Uit de bewijsvoering blijkt volgens de steller van het middel niet van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking en een bijdrage van voldoende intellectueel of materieel gewicht. Het enkele feit dat [verdachte] en [medeverdachte 2] naar het oordeel van het hof tegelijkertijd handelden en bedreigende bewoordingen zouden hebben geuit tegen dezelfde personen in dezelfde setting, maakt nog niet dat er ook van bewuste samenwerking sprake is, aldus de steller van het middel.