ECLI:NL:HR:2012:BW3751
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vordering benadeelde partij in strafzaak met betrekking tot mensenhandel en uitbuiting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft een vordering van een benadeelde partij, [betrokkene 1], die schadevergoeding eiste voor geleden materiële en immateriële schade als gevolg van mensenhandel en uitbuiting door de verdachte. Het Hof had de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat op 1 januari 2011 in werking is getreden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld en dat de maatstaf die het Hof had gehanteerd correct was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak echter wel voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens was overschreden. De gevangenisstraf werd verminderd tot drie jaren en elf maanden. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat de vordering van de benadeelde partij voor de materiële schade niet werd toegewezen, maar de immateriële schadevergoeding van € 20.000,- werd bevestigd.